ECLI:NL:RBGEL:2017:4199

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
9 augustus 2017
Zaaknummer
c/05/290788 HA ZA 15-575
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over kosten van de exploitatie van een jachtgebied in Duitsland met betrekking tot een jachtovereenkomst en eiswijziging

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een geschil tussen eiser en gedaagde over de kosten van de exploitatie van een jachtgebied in Duitsland. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Douwes, heeft gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Willems, aangeklaagd wegens vermeende tekortkomingen in de nakoming van een overeenkomst die op 4 maart 2013 is gesloten. De eiser vordert onder andere een verklaring voor recht dat gedaagde toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst, ontbinding van de overeenkomst, en schadevergoeding. De rechtbank heeft eerder een voorlopig getuigenverhoor bevolen en partijen hebben pleidooien gehouden. De eiser heeft zijn eis gewijzigd en vordert nu onder andere vergoeding van schade die hij heeft geleden door de tekortkoming van gedaagde. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij door de intrekking van zijn jachtvergunning geen toegang meer had tot het jachtgebied. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor een antwoordakte van gedaagde over de gewijzigde eis. De uitspraak is gedaan op 26 juli 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/290788 / HA ZA 15-575 / 167
Vonnis van 26 juli 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.J. Douwes te Apeldoorn,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P. Willems te Loenen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 mei 2016 en de daarin genoemde processtukken
  • de brief d.d. 14 juli 2016 namens [gedaagde] met de producties 11 t/m 13
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 juli 2016
  • de pleidooien gehouden op 26 januari 2017 en de ter gelegenheid daarvan door beide partijen overgelegde pleitnota’s
  • de akte uitlating van [eiser] , tevens houdende een wijziging van eis
  • de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 12 februari 2013 is te [woonplaats] de volgende overeenkomst gesloten (hierna verder aan te duiden als: de jachtovereenkomst):
De ondergetekenden:
de heer [ondergetekende 1] , (…);
de heer [gedaagde] , (…);
de heer [eiser] , (…).
nemen het volgende in aanmerking:
De ondergetekenden sub 2 en 3 zijn voornemens met het ‘Jagdgenossenschaft Niederscheidweiler’ een ‘Jagdpachtvertrag über den gemeinschaftlichen Jagdbezirk Niederscheidweiler’ te sluiten.
Aangezien de ondergetekenden sub 2 en 3 nog geen drie jaar in het bezit zijn van een Duitse jachtacte, zal ondergetekende sub 1 het Jagdpachtvertrag (mede) aangaan voor een periode van circa 2 jaar.
Zij komen daartoe het volgende met elkaar overeen:
De rechten en plichten voortvloeiende uit gemeld Jagdpachtvertrag zullen feitelijk worden uitgeoefend door de ondergetekenden sub 2 en 3.
De ondergetekenden sub 2 en 3 vrijwaren de ondergetekende sub 1 van alle financiële risico’s en aansprakelijkheden voortvloeiende uit gemeld Jagdpachtvertrag.
De ondergetekende sub 1 zal zodra mogelijk zijn rechtsverhouding tot het Jagdgenossenschaft Niederscheidweiler met betrekking tot gemeld Jagdpachtvertrag zonder enige vergoeding overdragen aan ondergetekenden sub 2 en/of 3. Indien voor deze overdracht de toestemming of medewerking is vereist van het Jagdgenossenschaft Niederscheidweiler of van derden, zullen partijen alle medewerking verlenen aan het verkrijgen van deze toestemming of medewerking.
Direct na ondertekening van het Jagdpachtvertrag maken de ondergetekenden afspraken over hun onderlinge taakverdeling en communicatie en over de communicatie met de verpachter en andere in dit kader relevante partijen en personen.
Deze overeenkomst eindigt zodra de in punt 3 genoemde overdracht heeft plaats gevonden, alsmede indien gemeld Jagdpachtvertrag niet tot stand komt.
2.2.
Bij (aangetekende) brief van 21 augustus 2013 heeft [ondergetekende 1] aan [gedaagde] het volgende bericht:
“Betreft: Begegnungschein/Jachterlaubnisschein
[gedaagde] ,
Begin dit jaar heb je van mij een Jachterlaubnisschein voor het revier Niederscheidweiler gekregen, getekend d.d. 01.04.2013.
Deze is geldig vanaf 01.04.2013 en is “jederzeit wiederruflicht”.
Hierbij laat ik je weten dat deze Jachtbegegnungschein met ingang van heden is ingetrokken en ik verzoek je om het originele exemplaar per omgaande aan mij terug te sturen.”
2.3.
De toenmalige gemachtigde van [gedaagde] heeft in antwoord op voormelde brief bij brief van 21 november 2013 aan [ondergetekende 1] onder meer geschreven:
“(…) Met het uitoefenen van de bevoegdheid tot het intrekken van de jachterlaubnisschein, treedt u op als pachter, hetgeen voor die tijd in de overeenkomst aan de heer [gedaagde] voorbehouden was. Door uw feitelijke optreden als pachter, vervallen alle rechten en plichten uit de overeenkomst van 12 februari 2013 voor de heer [gedaagde] . Derhalve zijn de juridische verplichtingen uit deze overeenkomst niet langer van kracht. (…)”
2.4.
Bij beschikking van 16 februari 2015 heeft de rechtbank op verzoek van [eiser] een voorlopig getuigenverhoor bevolen. Op 13 juli 2015 zijn als getuigen gehoord: [eiser] , [gedaagde] , de heer F. Neyenfind (bosbeheerder te Niederscheidweiler), de heer S. Koch (ambtenaar te Niederscheidweiler) en de heer [ondergetekende 1] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert in de inleidende dagvaarding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair (1) te verklaren voor recht dat [gedaagde] jegens [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de met [eiser] gesloten overeenkomst voor de exploitatie van het jachtrevier Niederscheidweiler te Manderscheid en (2) die overeenkomst te ontbinden, (3) de door [eiser] geleden schade te begroten en (4) Schrijvers te veroordelen tot vergoeding van die aldus begrote schade aan [eiser] ;
subsidiair (1) [gedaagde] te veroordelen de overeenkomst na te komen door aan [eiser] te voldoen 50% van de door [eiser] over de periode 4 maart 2013 tot en met 31 maart 2023 in het kader van de jacht en het beheer van het jachtrevier Niederscheidweiler te Manderscheid betaalde en nog te betalen kosten en investeringen voor de reeds verstreken jachtjaren, (2) [gedaagde] te veroordelen de jaarlijks per 1 april verschuldigde jachtbijdragen steeds tijdig aan [eiser] te voldoen en (3) [gedaagde] te veroordelen de achterstallige huur aan [eiser] te voldoen, uitgaande van € 1.750,00 per maand en (4) [gedaagde] te veroordelen de verschuldigde huur steeds tijdig aan [eiser] te voldoen;
i. en ii. te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum ingebrekestelling en met de, door de rechtbank te begroten, buitengerechtelijke incassokosten;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiser] stelt dat partijen op of omstreeks 4 maart 2013 een overeenkomst hebben gesloten voor de duur van tien jaar om de jacht en het beheer uit te oefenen in het revier Niederscheidweiler te Manderscheid (Duitsland) en dat de exploitatiekosten van de jacht door partijen bij helfte zouden worden gedragen. Op verzoek van [gedaagde] zou [eiser] de kosten eerst voorschieten, waarna [gedaagde] vervolgens 50% van die kosten aan [eiser] zou terugbetalen. [eiser] heeft in het kader van de tussen partijen gesloten overeenkomst aanzienlijke investeringen gedaan, waaronder de aankoop van een woning met jachtkamer. Onderdeel van de afspraken was dat [gedaagde] die woning van [eiser] zou huren voor een bedrag van € 1.750,00 per maand. [eiser] stelt uit hoofde van voormelde overeenkomst (hierna verder te noemen: de exploitatieovereenkomst) in totaal aanspraak te kunnen maken op een bedrag van ten minste € 445.837,50. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [eiser] de grondslag van zijn vordering aangevuld, in die zin dat hij subsidiair stelt dat ook zonder aanvullende exploitatieovereenkomst de jachtovereenkomst van 12 februari 2013 voldoende grond is voor toewijzing van zijn vordering.
3.3.
[gedaagde] betwist dat partijen zijn overeengekomen dat zij ieder de helft van de exploitatiekosten van het jachtgebied zouden dragen. Hij betwist verder dat sprake is van een tekortkoming aan zijn zijde, en dat, voor zover daarvan al sprake zou zijn, die tekortkoming aan hem kan worden toegerekend, aangezien hij als gevolg van de intrekking van zijn jachtvergunning door [ondergetekende 1] geen toegang meer had tot het jachtgebied. Hij betwist voorts de door [eiser] gestelde schade.

4.De beoordeling

4.1.
Aan het slot van het pleidooi heeft [eiser] toegelicht dat de concrete situatie is dat [gedaagde] niet meer jaagt in het jachtgebied, en dat dat ook niet wenselijk is, en dat om die reden primair een verklaring voor recht en ontbinding van de overeenkomst wordt gevorderd, alsmede vervangende schadevergoeding. Het betreft de schade over een periode van 10 jaar minus de opbrengsten, waarvoor geen schadestaatprocedure nodig is, aldus [eiser] . Omdat de vordering ziet op zowel geleden schade als toekomstige schade en in het petitum in de dagvaarding geen rekening is gehouden met de verrekening van eventuele opbrengsten, is [eiser] in de gelegenheid gesteld bij akte enkele onduidelijkheden op dit punt in de formulering van het petitum toe te lichten.
4.2.
[eiser] heeft in zijn laatste akte zijn eis gewijzigd en – samengevat – gevorderd:
te verklaren voor recht dat [gedaagde] jegens [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de met [eiser] gesloten overeenkomst voor de exploitatie van het jachtrevier Niederscheidweiler te Manderscheid;
de overeenkomst voor de exploitatie van het jachtrevier Niederscheidweiler te Manderscheid te ontbinden;
[gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de door [eiser] door de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] geleden schade, bestaande uit 50% van 23 opgesomde schadeposten over de periode 4 maart 2013 tot en met 21 maart 2023;
waarop in mindering strekken 50% van drie posten aan geschatte opbrengsten over de periode 4 maart 2013 tot en met 2023 (iv. t/m vi.) en 50% van de jachtpachtborg, indien en voor zover die borg door de ontvanger na 21 maart 2023 aan [eiser] wordt geretourneerd (vii.);
alsmede [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
viii. een door de rechtbank in redelijkheid te bepalen bedrag voor door [eiser] , vanwege het vertrek van [gedaagde] , ten behoeve van de exploitatie van de jacht verrichte extra werkzaamheden, uitgaande van 20 uur per maand;
ix. de wettelijke rente over de onder iii. (1 t/m 23) tot en met vii. gevorderde bedragen, vanaf de datum van ingebrekestelling;
x. door de rechtbank nader te begroten buitengerechtelijke incassokosten;
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
4.3.
[gedaagde] heeft in zijn antwoordakte bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [eiser] in dit stadium van de procedure en verzocht om de wijziging c.q. vermeerdering van eis buiten beschouwing te laten. Subsidiair verzoekt [gedaagde] in de gelegenheid te worden gesteld om inhoudelijk op de eiswijziging te reageren.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, is eiser bevoegd zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen, tenzij de eiswijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechtbank overweegt allereerst dat [eiser] in zijn gewijzigde eis zijn primaire vordering in de dagvaarding (verklaring voor recht, ontbinding van de overeenkomst, begroting van de schade en een veroordeling tot betaling van vergoeding) heeft gehandhaafd, maar niet langer -subsidiair- nakoming van de exploitatieovereenkomst tot en met 31 maart 2023 vordert. De rechtbank constateert verder dat [eiser] in plaats van zijn vordering om de schade te begroten thans 23 concrete schadeposten heeft geformuleerd (iii. sub 1 t/m 23), maar constateert ook dat 22 van die 23 schadeposten overeenkomen met de posten zoals die ook al stonden vermeld op het overzicht, dat door [eiser] is overgelegd als productie 1 bij de dagvaarding, met gelijkluidende bedragen (alleen schadepost 23, zijnde de BTW over de jachtpacht, is een nieuwe post). Nieuw zijn wel de verrekeningsposten onder iv. tot en met vii. en de vordering onder viii. De rechtbank is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat geen sprake is van een onredelijke bemoeilijking van de verdediging noch van een onredelijke vertraging van het geding, nu geen sprake is van een heropening van het debat, die een nadere conclusiewisseling nodig maakt. Wel zal [gedaagde] nog in de gelegenheid worden gesteld om bij antwoordakte inhoudelijk op de gewijzigde eis te reageren. Daarna zal de zaak in beginsel weer voor vonnis komen te staan.
4.5.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
23 augustus 2017voor het nemen van een antwoordakte door [gedaagde] over hetgeen is vermeld in rov. 4.4., waarna het schriftelijk debat tussen partijen in beginsel is geëindigd,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2017.