ECLI:NL:RBGEL:2017:4140

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
4 augustus 2017
Zaaknummer
C/05/316195 / HA ZA 17-79
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaald gebleven bedrag en btw in het kader van een ontbonden overeenkomst tussen Technip en Veolia

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap TECHNIP-EPG B.V. (hierna: Technip) betaling van een onbetaald bedrag van € 49.209,93, vermeerderd met rente en kosten, van de besloten vennootschap VEOLIA WATER TECHNOLOGIES TECHNO CENTER NETHERLANDS B.V. (hierna: Veolia). De vordering was gebaseerd op een eerdere veroordeling van Veolia tot betaling van € 234.333,02, die in een eerdere procedure was vastgesteld. Technip stelde dat over dit bedrag ook btw verschuldigd was, terwijl Veolia betoogde dat het eerdere vonnis gezag van gewijsde had en er niets aan kon worden toegevoegd.

De rechtbank oordeelde dat het vonnis van 20 januari 2016 Veolia verplichtte om het bedrag van € 234.333,02 te betalen, maar dat dit vonnis geen btw-verplichtingen bevatte. De rechtbank concludeerde dat Technip niet ontvankelijk was in haar vordering, omdat het eerdere vonnis definitief was en niet kon worden gewijzigd zonder hoger beroep. De rechtbank wees Technip als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten, die op € 3.712,00 werden begroot, te vermeerderen met wettelijke rente.

De uitspraak benadrukt het belang van gezag van gewijsde en de definitieve aard van eerdere vonnissen in civiele procedures. De rechtbank bevestigde dat Technip niet in haar vordering kon worden ontvangen, omdat het eerdere vonnis de rechtsverhouding tussen partijen had vastgesteld en geen ruimte liet voor aanvullende vorderingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/316195 / HA ZA 17-79
Vonnis van 26 juli 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TECHNIP-EPG B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
eiseres,
advocaat mr. J.A.M. van de Sande te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VEOLIA WATER TECHNOLOGIES TECHNO CENTER NETHERLANDS B.V.,
voorheen genaamd VWS MPP SYSTEMS B.V.,
gevestigd te Ede,
gedaagde,
advocaat mr. D.D.M. Xanthopoulos LLM. te Arnhem.
Partijen zullen hierna Technip en Veolia genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 mei 2017
- het verkorte proces-verbaal van comparitie van 12 juli 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen – Veolia heeft inmiddels haar naam gewijzigd – is een procedure gevoerd bij deze rechtbank onder zaak- en rolnummer 259203/HA ZA 14-84.
2.2.
De rechtbank verwijst voor de feiten die daaraan ten grondslag lagen naar haar vonnis in die zaak van 22 oktober 2014. In dit verband is vooral van belang dat Veolia een tussen partijen bestaande overeenkomst waaraan deels uitvoering was gegeven, heeft ontbonden door intrekking van haar opdracht aan Technip op 19 juni 2013 en dat daarbij meegedeeld is:
After repeatedly indicated in the past on too little progress and under performance and the thoroughly review of the recent PDMS model and its progress, Veolia Systems B.V. has concluded that further completion and all related activities by TPE will result in a considerable delay and damage to the project (…).
all reasonable costs related to the progress of the work TPE performed sofar will be reimbursed in mutual agreement.
2.3.
Vervolgens heeft Technip een berekening voor de eindafrekening opgesteld, die uitkwam op € 1.549.949,00. Dit bedrag heeft Technip aan Veolia gefactureerd, die hiervan € 937.387,97 exclusief btw heeft voldaan. In de hier bedoelde procedure vorderde Technip kort gezegd, het onbetaald gebleven verschil. Zij noemde daarbij in het petitum van de dagvaarding geen btw.
2.4.
De samenvatting van Veolia’s verweer in overweging 3.2 van het vonnis van 22 oktober 2014 luidt onder meer:
Zij (Veolia) stelt onder meer dat zij met de betaling van € 937.387,97 exclusief btw € 356.156,00 exclusief btw te veel betaald heeft omdat zij maximaal € 581.232,00 verschuldigd was. Van het betaalde bedrag was € 601.860,00 gegrond op de schatting dat 70% van het werk voltooid was en € 335.527,00 betaald ter zake van voltooid meerwerk, maar inmiddels heeft Veolia haar standpunten ten aanzien van de mate van voltooiing van het werk en de kwaliteit van het meerwerk moeten herzien. Met dit uitgangspunt vordert zij in reconventie – samengevat – veroordeling van Technip tot betaling aan haar van € 430.949,00 en van € 61.049,00, vermeerderd met rente en kosten. Het bedrag van € 61.049,00 wordt gevorderd in verband met het voortgangsonderzoek door Vicoma.
2.5.
Bij vonnis van 4 maart 2015 heeft de rechtbank in genoemde zaak een deskundige benoemd aan wie voor zover thans van belang de volgende vragen zijn voorgelegd.
1. Welke werkzaamheden had Technip tot 19 juni 2013 verricht aan het in het vonnis van 22 oktober 2014 omschreven complex van overeenkomsten tussen haar en Veolia? Welk bedrag aan kosten was daarmee gemoeid?
2. Wat stond op 19 juni 2013 volgens de toen bekende gegevens nog te doen aan de voltooiing van de uitvoering van dit complex van overeenkomsten? Welk bedrag aan kosten is daarmee gemoeid?
3. Tot welke afrekening tussen partijen leidt de vergelijking van de vragen 1. en 2. gelet op de in het vonnis van 22 oktober 2014 onder 2.11-2.15 geschetste contractuele regeling en de toezegging van [naam 1] in zijn brief van 19 juni 2013?
2.6.
Bij eindvonnis van 20 januari 2016 heeft de rechtbank, zich baserend op het rapport van de deskundige, Veolia veroordeeld aan Technip te betalen € 234.333,02 met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 19 juli 2013, omdat het toegewezen bedrag in rekening gebracht mocht worden per de datum van beëindiging van de overeenkomst (vonnis 20 januari 2016 onder 2.18).
2.7.
Bij brief van 4 juli 2016 heeft Technip de rechtbank verzocht het vonnis van 20 januari 2016 in dier voege te verbeteren dat over het toegewezen bedrag ook btw betaald dient te worden. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
Technip vordert samengevat veroordeling van Veolia tot betaling van € 49.209,93 en van € 1.267,10, voor buitengerechtelijke kosten, een en ander vermeerderd met rente en kosten. De hoofdsom wordt gevormd door het bedrag aan btw dat Veolia volgens Technip verschuldigd is over de op 20 januari 2016 toegewezen som van € 234.333,02. Volgens Technip is over het toegewezen bedrag btw verschuldigd. Zij heeft dit ter zitting nader onderbouwd door te betogen dat in het vonnis van 20 januari 2016 “de waarde van de verrichte prestatie is gekwantificeerd”, waarop zij het bedrag hiervan in rekening mocht brengen, vermeerderd met btw. Omdat Veolia de btw niet betaalt, stelt Technip, heeft zij een aanvullende titel nodig.
3.2.
Veolia voert verweer. Zij betoogt onder meer dat de beslissing die vastligt in het vonnis van 20 januari 2016 inmiddels gezag van gewijsde heeft in de zin van artikel 236 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zodat er niets aan kan worden toegevoegd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt moet zijn dat het vonnis van 20 januari 2016 Veolia verplicht aan Technip te betalen € 234.333,02 met rente en niet rept van btw-verplichtingen. Onjuist is de visie van Technip dat in het vonnis van 20 januari 2016 slechts de waarde van de door Technip verrichte prestatie is vastgesteld. Er ligt geen verklaring voor recht, maar een veroordeling tot betaling als eindbeslissing in de procedure met nummer 259203/HA ZA 14-84.
4.2.
Met die veroordeling is het debat dat in die procedure is gevoerd, beëindigd. In het resultaat van datzelfde geschil kan ten gevolge van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen geen verandering worden gebracht dan door hoger beroep in te stellen als er, zoals in deze zaak door de rechtbank is vastgesteld, geen sprake is van een kennelijke en herstelbare fout.
4.3.
Hoger beroep is niet ingesteld en inmiddels heeft het vonnis van 20 januari 2016 gezag van gewijsde gekregen. Daarmee ligt de onder 4.1 en 4.2 omschreven situatie vast: het resultaat van de beoordeling in de procedure met nummer 259203/HA ZA 14-84 is dat Veolia Technip het hierboven bedoelde bedrag moet betalen. Dit kan tot uitleg- en mogelijk executieproblemen leiden, maar – buiten dat kader – niet tot een nader vonnis waarbij de verplichting van Veolia aangevuld of gewijzigd wordt.
4.4.
Het staat de rechtbank dus niet vrij deze zaak inhoudelijk te beoordelen. Technip is daarom niet ontvankelijk in haar vordering.
4.5.
Technip zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Veolia worden begroot op:
- griffierecht € 1.924,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.712,00
4.6.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart Technip niet-ontvankelijk in haar vordering,
5.2.
veroordeelt Technip in de proceskosten, aan de zijde van Veolia tot op heden begroot op € 3.712,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Technip in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de veertiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2017.