Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 1 maart 2017
- de akte d.d. 5 april 2017 van [eiser]
- de antwoordakte na tussenvonnis d.d. 31 mei 2017 van Achmea
- De antwoordakte na tussenvonnis d.d. 31 mei 2017 van ASR.
2.De verdere beoordeling
alleenop het punt van de verdeling nader te onderbouwen.
“Achmea is met [eiser] een zogenoemde ‘schade inzittende verzekering’ overeengekomen, op grond waarvan zij in beginsel is gehouden diens schadeals gevolg vanhet ongeval te vergoeden”(onderstreping rechtbank). In de conclusie van antwoord heeft het debat zich aan de hand van de deskundigenberichten en de adviezen van de medisch adviseurs toegespitst op de vraag welke klachten en beperkingen aan het ongeval kunnen worden toegerekend. Hierbij heeft Achmea nergens in haar betoog ook maar één keer een beroep gedaan op haar in de SVI opgenomen causaliteitscriterium.
“rechtstreeks veroorzaakt lichamelijk letsel”als criterium voor causaliteit bepleit en komt zij voor het aandeel van de chronische pijnklachten in de totale schade uit op 10%. Voorst bepleit Achmea dat ook de looptijd van de schade zou moeten worden beperkt. Dat de wijze waarop Achmea het schadedossier heeft behandeld tot schade voor [eiser] zou hebben geleid, zoals deze stelt, wordt door Achmea bestreden. Ter onderbouwing van haar betwisting hiervan is een chronologisch overzicht overgelegd met de gang van zaken.
3.De beslissing
16 augustus 2017voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met november 2017, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,