Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Naar aanleiding van informatie over de mogelijke aanwezigheid van een gestolen fiets heeft de politie op 19 oktober 2016 in de woning van verzoeker aan de [adres] te [woonplaats] onderzoek verricht. Hierbij heeft de politie in de tuin bij de woning vier hennepplanten en ongeveer 150-200 lege potten ten behoeve van hennepteelt ontdekt. Op de zolderverdieping was een tussenschot gemaakt. In dit tussenschot zat een deur die op slot zat. Hierdoor werd de zolder in twee afzonderlijke ruimtes gedeeld. In het gedeelte aan de achterzijde van de woning was opnieuw een afzonderlijke ruimte gecreëerd van 3x3 meter. Deze ruimte werd als kweekruimte gebruikt. Boven de kweekruimte hing een waterreservoir en een slakkenhuis. In de kweekruimte stonden diverse bakken met grond opgestapeld. In één cement bak zag de politie nog drie vochtige stengels uitsteken. Boven de bakken waren alle kabels doorgeknipt. Er hingen meerdere assimilatielampen. Omdat alles kapot gemaakt was, is onduidelijk hoeveel precies. Ook zag de politie een koolstoffilter. De politie hoorde dat de gehele installatie nog werkzaam was. Buiten de kweekruimte zag de politie meerdere kasten staan. De politie hoorde dat hier een ventilator aanwezig was. Hierdoor kon de politie opmaken dat deze kasten gebruikt werden als droogkasten.
Op de slaapkamer van verzoeker trof de politie achter een surfplank een oranje zak met gedroogde henneptoppen. In de kelderkast op de begane grond trof de politie een matje aan. Rondom dit matje lagen veel hennepresten. Bij het opzijschuiven van het matje trof de politie een luik in de vloer. Toen de politie dit luik opendeed rook de politie een sterke geur die zij ambtshalve herkenden als de geur van hennep. Door de opening in de vloer zag de politie dat zich onder de grond een kruipruimte bevond. Direct onder de opening trof de politie een vuilniszak aan met drie stengels van een hennepplant. Ook lag er een zakje met een donkere substantie dat naar hennep rook. Bovendien stond in de kruipruimte een afvalcontainer, alsmede diverse boodschappenmandjes en een schep. De politie zag dat de kruipruimte deels was uitgegraven en dat hier elektriciteitsdraden doorheen liepen.
3. In de aangetroffen hennepkwekerij heeft verweerder aanleiding gezien de woning van verzoeker voor de duur van drie maanden te sluiten. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat er een handelshoeveelheid hennep is aangetroffen, dat bij verzoeker op 15 juni 2016 eveneens een hennepkwekerij is ontdekt, waar hij toen een waarschuwing voor heeft gekregen en dat er bij de politie klachten zijn ontvangen uit de omgeving van de woning. Verweerder acht de belangen van verzoeker als eigenaar van de woning ondergeschikt aan het algemene belang dat is gediend met handhaving van de Opiumwet, de verloedering van de wijk en het tegengaan van het gebruik van panden voor de illegale hennepteelt en de daarmee gepaard gaande handel in hennep en overige criminaliteit. Bovendien levert het doen of laten exploiteren van een hennepkwekerij gevaar op voor het woon- en leefklimaat van de omgeving en voor de bezoekers van de accommodatie in het bijzonder, aldus verweerder.
4. Op grond artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) of II (softdrugs) wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Ter uitvoering van zijn bevoegdheid heeft verweerder de Beleidsregel Bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet (hierna: de beleidsregel) vastgesteld.
5. In paragraaf 6 van de beleidsregel heeft verweerder een handhavingsmatrix voor woningen opgesteld. Deze handhavingsmatrix is gebaseerd op een puntensysteem, waarbij een aantal aspecten is beoordeeld.
In paragraaf 6.2 is bepaald dat
- de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs één punt oplevert; en
- 2 e toepassing artikel 13b Opiumwet drie punten oplevert.
Ingevolge paragraaf 6.4 wordt één punt toegekend indien de politie en/of de gemeente onrust constateert.
In paragraaf 6.5 is bepaald dat bij een totaal score van 5-7 punten de woning voor de duur van drie maanden gesloten wordt.
6. Verzoeker heeft allereerst betoogd dat er geen sprake is van een nieuwe overtreding. De door de politie aangetroffen hennep en apparatuur betreffen restanten die de na de ruiming op 15 juni 2016 door de politie achtergelaten zijn. Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat het gebruikelijk is dat zaken die door de politie bij een ontruiming niet meegenomen kunnen worden omdat deze bijvoorbeeld te groot zijn, ter plaatse onklaar gemaakt worden door het kapot te maken of er bijvoorbeeld pur in te spuiten.
De voorzieningenrechter volgt het betoog van verzoeker niet. Uit de door verweerder op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overgelegde stukken blijkt dat in juni alle planten en apparatuur is geruimd. Verzoeker heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt daarbij spullen zijn achtergebleven. Bovendien blijkt uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 20 oktober 2016 dat er zeer recent werkzaamheden met hennep zijn verricht. De bij de doorzoeking aangetroffen hennep en plantenresten dateren niet van enkele maanden terug en gaven blijk van recente verzorging.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verweerder van een nieuwe overtreding van de Opiumwet heeft uit mogen gaan.
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) brengt de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een pand met zich dat aan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet de bevoegdheid tot sluiting van dat pand kan worden ontleend. Voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is niet vereist dat daadwerkelijk drugs worden verhandeld in de woning. Voldoende is dat drugs aanwezig zijn met het doel om die in of vanuit de woning te verkopen, af te leveren of te verstrekken. Zoals de Afdeling ook in de uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362 heeft overwogen, mag worden aangenomen dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet of niet uitsluitend voor eigen gebruik, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking is bestemd. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester bevoegd om ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2906). 8. Het is vaste jurisprudentie dat om te beoordelen of de hoeveelheid erop wijst dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, in redelijkheid kan worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, waarbij hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheden voor eigen gebruik worden aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking.
In en rond de woning van verzoeker zijn in totaal 13 hennepplanten aangetroffen. Bovendien is een zak met gedroogde henneptoppen aangetroffen en is een zak met hennepresten aangetroffen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder deze hoeveelheid terecht aangemerkt als een handelshoeveelheid drugs, waardoor verweerder ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd is om ten aanzien van de woning van verzoeker een last onder bestuursdwang op te leggen.
9. Verzoeker heeft ter zitting betoogd dat artikel 13b van de Opiumwet niet de bevoegdheid regelt om op te treden tegen illegale hennepkwekerijen, maar dat daarvoor een bevoegdheid in de Woningwet is neergelegd. De voorzieningenrechter volgt dit betoog niet.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst onmiskenbaar van toepassing is op een hennepkwekerij in een woning waarvan de hennep bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de woning. Bovendien volgt uit de parlementaire behandeling van het voorstel tot uitbreiding van de werkingssfeer van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar woningen dat niet beoogd is om hennepkwekerijen in woningen zonder meer uit te sluiten van het toepassingsgebied van die bepaling. Dat de minister in zijn door de verzoeker aangehaalde opmerkingen erop heeft gewezen dat op grond van artikel 97 (thans 17) van de Woningwet een woning wegens hennepteelt kan worden gesloten, laat onverlet dat hennepteelt in een woning ook onder artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet kan vallen, mist aan de in die bepaling genoemde voorwaarden is voldaan. Artikel 17 van de woningwet en artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet betreffen verschillende overtredingen die niet noodzakelijkerwijs samenvallen.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker in juni 2016 een waarschuwing heeft gekregen in verband met de in zijn woning aangetroffen hennepkwekerij. Volgens de beleidsregel leidt dit tot een toekenning van drie punten.
De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat sprake is van een handelshoeveelheid hennep in de woning van verzoeker. Dit leidt volgens de beleidsregel tot een toekenning van één punt.
Bovendien blijkt uit de op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb overgelegde stukken dat er klachten zijn ontvangen naar aanleiding van nachtelijke overlast van bezoekers van het pand en wegens stankoverlast door de aanwezigheid van een hennepkwekerij. Ook dit levert volgens de beleidsregel één punt op.
11. In totaal leidt toetsing aan de beleidsregel tot een puntenaantal van vijf. Dit leidt op grond van de beleidsregel tot sluiting van de woning voor de duur van drie maanden. In de door verzoeker naar voren gebrachte belangen dat verzoeker door sluiting van de woning dakloos wordt heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding hoeven zien hiervan af te wijken.
12. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.