ECLI:NL:RBGEL:2017:4000

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juli 2017
Publicatiedatum
28 juli 2017
Zaaknummer
05/740102-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 22-jarige man voor brandstichting op het terrein van een zorginstelling

Op 28 juli 2017 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een 22-jarige man uit Wilp, die werd beschuldigd van brandstichting. De verdachte was verantwoordelijk voor meerdere branden op het terrein van zorginstelling '[naam 1]', waarbij onder andere een container en een fietsenstalling in vlammen opgingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De feiten vonden plaats tussen december 2016 en februari 2017. De verdachte bekende de feiten en de rechtbank concludeerde dat er sprake was van een bekennende verdachte, waardoor volstaan kon worden met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een lichte verstandelijke beperking en een stoornis in het autisme spectrum. Dit leidde tot de beslissing om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van vier maanden, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden zoals klinische opname en toezicht door de reclassering. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de omgeving, maar besloot dat de verdachte in de hulpverlening thuishoorde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was mr. P. Hoesstee-ter Haar.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740102-17
Datum uitspraak : 28 juli 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres], [woonplaats],
thans verblijvende bij [instelling].
Raadsvrouw: mr. M.B.W.G. Beutener, advocaat te Deventer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juli 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 januari 2017 te Wilp, gemeente Voorst, op het terrein van zorginstelling " [naam 1] " (stichting [naam 1] ), opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een container en/of een fietsenstalling, door open vuur (een brandende aansteker) in aanraking te brengen met een in
die container bevindend (plastic) zakje, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan de inhoud van die (in een fietsenstalling staande) container en/of die fietsenstalling geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor genoemde container en/of de fietsenstalling waarin genoemde container stond en/of de aangrenzende/nabijgelegen kantoorgebouw(en) " [naam 2] " en/of " [naam 3] ", in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2.
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 16 december 2016 tot en met 19 december 2016 te Wilp, gemeente Voorst, op een parkeerplaats (bij de Daniël de Brouwerschool) aan de Lathmerweg, opzettelijk brand heeft gesticht aan een personen-bus, door open vuur (een brandende aansteker) in aanraking te brengen met een, bij de handgreep op de achterzijde van die personen-bus aangebrachte, (vuilnis)zak, en/of de achterbumper van die personen-bus, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan deze (plastic) zak en/of die achterbumper geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan aan de achterzijde van genoemde bus, en daarvan gemeen gevaar voor de (gehele) personen-bus ( [merk] ) en/of het wegdek, waarop genoemde personen-bus geparkeerd stond, te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 01 februari 2017 te Wilp, gemeente Voorst, op het terrein van stichting [naam 1] , opzettelijk brand heeft gesticht aan een (vuilnis)zak en/of een (afval)container, door open vuur (een brandende aansteker) in aanraking te brengen met een (plastic) (vuilnis)zak, althans met een brandbare stof, en/of (vervolgens) deze (brandende) (vuilnis)zak in een (afval)container te leggen, ten gevolge waarvan die (vuilniszak) en/of de inhoud van genoemde
container geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de (afval)container, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding onderzoek
Sinds half 2016 hebben er op het terrein van zorginstelling " [naam 1] " (stichting [naam 1] ) te Wilp (hierna: [naam 1] ) een aantal onverklaarbare containerbranden plaatsgevonden waarbij het vermoeden bestond dat deze mogelijk aangestoken konden zijn. Tevens is er op het terrein van [naam 1] een bedrijfsauto (taxi-bus) afgebrand, waarbij na technisch onderzoek bleek dat de oorzaak van de brand met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het al dan niet opzettelijk aanbrengen van open vuur bij de kunststof bumper van het voertuig was. Op 11 januari 2017 is er een brand geweest in een fietsenstalling op het terrein [naam 1] . Deze brand is overgeslagen naar een nabij gelegen kantoorgebouw, welke gedeeltelijk is verwoest.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten. De officier van justitie heeft ter terechtzitting de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens verdachte aangevoerd dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, nu verdachte heeft bekend de feiten te hebben gepleegd.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , p. 38 en 39, 43 en 44 en 84;
  • het proces-verbaal van sporenonderzoek, p. 70 en 71;
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] , p. 31;
  • het proces-verbaal van sporenonderzoek, p. 34;
  • de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie (p. 25 tot en met 27).

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 11 januari 2017 te Wilp, gemeente Voorst, op het terrein van zorginstelling " [naam 1] " (stichting [naam 1] ), opzettelijk brand heeft gesticht in een container en een fietsenstalling, door open vuur (een brandende aansteker) in aanraking te brengen met een in die container bevindend plastic zakje ten gevolge waarvan de inhoud van die (in een fietsenstalling staande) container en die fietsenstalling geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor genoemde container en de fietsenstalling waarin genoemde container stond en de aangrenzende/nabijgelegen kantoorgebouwen " [naam 2] " en " [naam 3] " te duchten was;
2.
hij op een tijdstip gelegen in de periode van 16 december 2016 tot en met 19 december 2016 te Wilp, gemeente Voorst, op een parkeerplaats (bij de Daniël de Brouwerschool) aan de Lathmerweg, opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenbus, door open vuur (een brandende aansteker) in aanraking te brengen met een, bij de handgreep op de achterzijde van die personenbus aangebrachte, vuilniszak ten gevolge waarvan deze (plastic)zak en die achterbumper geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de (gehele) personenbus ( [merk] ) en het wegdek, waarop genoemde personenbus geparkeerd stond, te duchten was;
3.
hij op 1 februari 2017 te Wilp, gemeente Voorst, op het terrein van stichting [naam 1] , opzettelijk brand heeft gesticht aan een (vuilnis)zak door open vuur (een brandende aansteker) in aanraking te brengen met een plastic vuilniszak en vervolgens deze (brandende) vuilniszak in een afvalcontainer te leggen, ten gevolge waarvan die vuilniszak en de inhoud van genoemde
container geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de afvalcontainer te duchten was.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3 telkens:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met een proeftijd van drie jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals deze in het reclasseringsrapport van 11 juli 2017 staan vermeld. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsvrouw heeft uitdrukkelijk verzocht om niet het jeugdstrafrecht toe te passen, omdat verdachte dan niet meer bij Trajectum kan verblijven. Ten aanzien van de eis van de officier van justitie heeft de raadsvrouw namens verdachte aangevoerd dat verdachte zich daarin kan vinden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 7 juni 2017;
- een voorlichtingsrapportage van de reclassering, gedateerd 11 juli 2017;
- een psychologisch onderzoek van [naam 4] , GZ-psycholoog, gedateerd 26 juni 2017.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in relatief korte periode schuldig gemaakt aan meerdere brandstichtingen op en nabij het terrein van [naam 1] . De rechtbank is van oordeel dat verdachte bij zijn handelen geen oog heeft gehad voor het gevaar dat hij daarmee voor de goederen in de directe omgeving van de in brand te steken objecten realiseerde. Dat de schade aan de objecten dan wel de omliggende panden uiteindelijk beperkt is gebleven, is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van verdachte. Verdachte heeft doelbewust een gevaarlijke situatie doen ontstaan, waarbij van geluk mag worden gesproken dat de schade in zekere zin beperkt is gebleven. Verdachte heeft het risico op schade aan andermans eigendom ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen gevoelens. De rechtbank rekent verdachte dit aan. Daar komt bij dat verdachte door deze handelingen veel onrust en gevoelens van angst heeft veroorzaakt in zijn omgeving. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat de brandstichtingen hebben plaatsgevonden op het terrein van een zorginstelling, waar mensen verblijven die met verschillende problemen kampen. Het is voor iedereen op dat terrein een tijd onduidelijk geweest wie de brandstichter was en ook of en wanneer en waar een volgende brand zou kunnen ontstaan, met alle gevolgen van dien. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de door verdachte gepleegde feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
De rechtbank zal in deze zaak geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, gelet op de persoon van verdachte. De rechtbank houdt, net de officier van justitie, rekening met wat is opgeschreven over verdachte in het rapport van psychologisch onderzoek, opgemaakt en gedateerd 26 juni 2017, door [naam 4] , GZ-psycholoog. De psycholoog komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een lichte verstandelijke beperking in combinatie met een stoornis in het autisme spectrum ten gevolge van het Klinefelter syndroom. De ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedden de gedragskeuzes c.q. de gedragingen van verdachte ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten zodanig dat het tenlastegelegde daaruit verklaard kan worden. De psycholoog adviseert om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Verdachte was door zijn stoornis inclusief de lichte verstandelijke beperking in verminderde mate in staat zijn denken en gedrag bewust te controleren en met verstandig denken aan te sturen.
Met de conclusies van deze rapporten kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze conclusies over.
Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Verder houdt de rechtbank rekening met het rapport van [naam 4] , waarin een voorwaardelijke straf met een proeftijd en toezicht door de reclassering en binnen dat kader als bijzondere voorwaarde een klinische opname is geadviseerd. Dit advies wordt onderschreven door de reclassering in haar rapport van 11 juli 2017.
De rechtbank houdt er daarnaast rekening mee dat in het reclasseringsadvies is beschreven dat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Verder is beschreven dat verdachte gelet op zijn psychische problematiek zeer kwetsbaar is, gevoelig is voor stress en dat hij slecht tegen onduidelijkheid kan. Verdachte was door zijn stoornis inclusief de lichte verstandelijke beperking in verminderde mate in staat zijn denken en gedrag bewust te controleren en met verstandig denken aan te sturen. Na zijn arrestatie is verdachte opgenomen in een gesloten afdeling voor zeer intensieve zorg van Trajectum in Rekken. Hij wordt hier zeer intensief behandeld en begeleid met een verblijfsprognose in die afdeling van twee jaren.
De rechtbank is voorts met de officier van justitie, de raadsvrouw, de reclassering en de psycholoog van oordeel dat verdachte op basis van het volwassenenstrafrecht dient te worden berecht. In wat staat beschreven in de verschillende rapporten over verdachte staan geen aanknopingspunten die maken dat in deze zaak moeten worden afgeweken van het uitgangspunt dat op volwassenen het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast. Een belangrijk gevolg daarvan is dat de plaatsing van verdachte bij Trajectum niet in gevaar zal komen. Dat is heel belangrijk voor verdachte, omdat dit een goede plek is voor verdachte. Verder overweegt de rechtbank dat de door verdachte gestichte branden een roep om hulp waren en dat verdachte thuishoort in de hulpverlening. Verdachte verblijft op dit moment in het kader van de schorsingsvoorwaarden bij Trajectum in Rekken, hetgeen de meest passende plek is voor verdachte. Gelet op zijn beperkingen en psychische problematiek is enige verandering daarin ongewenst.
De rechtbank is van oordeel dat het geraden is de maximale proeftijd aan de strafoplegging te verbinden, dat wil zeggen, evenals de officier van justitie heeft geëist, een proeftijd van drie jaren voor de algemene en de bijzondere voorwaarden.
Alles overwegende zal de rechtbank de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van vier maanden met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering is doorgebracht, met een proeftijd van drie jaren. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf worden als bijzondere voorwaarden gekoppeld de meldplicht, de klinische opname en opname in een instelling voor begeleid wonen.

8.Ad informandum gevoegd zaken

De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen de ter kennisneming gevoegde zaak, bekend onder parketnummer 05/740102-17 nu aannemelijk is geworden dat verdachte deze feiten heeft gepleegd nu verdachte deze feiten bij de politie heeft bekend en de officier van justitie heeft toegezegd dat voor die feiten geen verdere strafvervolging zal volgen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57, 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
  • bepaalt, dat deze gevangenisstraf
  • de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich moet melden bij Jeugdzorg en reclassering Leger des Heils op het adres: Tubantiasingel 5, 7514 AA te Enschede. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- wordt verplicht om op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zich te laten opnemen in Trajectum te Rekken of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- wordt verplicht om, na beëindiging van de behandeling bij Trajectum, in een beschermde woonvorm van de J.P. van de Bent Stichting of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

heft ophet – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A. van Hoof (voorzitter), mr. G.M.L. Tomassen en mr. M.P. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Hoesstee-ter Haar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 juli 2017.
Mr. Tomassen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , hoofdagent, van de politie eenheid Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PLPL0600-2017212787, gesloten op 15 mei 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.