Lundiform heeft in het kader van die bewijslevering als haar productie 2 een verslag in het geding gebracht van een op 31 januari 2011 gevoerd gesprek tussen [naam 1] , de heer [naam 2] , de heer [naam 3] en de heer [naam 4] ( [naam 4] ). Ook heeft zij [naam 4] als getuige doen horen in het op 21 april 2016 gehouden voorlopig getuigenverhoor. [naam 4] heeft toen als getuige verklaard dat hij zijn eerdere verklaring nog een keer heeft doorgelezen en dat hij daarbij blijft. Volgens dat gespreksverslag van 31 januari 2011 heeft [naam 4] toen onder meer het volgende verklaard:
“(…)
De heer [naam 4] is op 1 januari 1990 bij Mexx in dienst getreden als magazijnmedewerker. Per 30 november 2007 is hij uit dienst gegaan; op dat moment was hij procurementmanager.
Op enig moment is in de Mexx-organisatie het plan opgevat om een groot aantal winkels te
gaan openen, wel tot 250 winkels per jaar. Gezien de omvang van deze plannen bestond er bij het management scepsis ten aanzien van de bestaande relatie met de vaste interieurbouwer. De heer [naam 4] en zijn collega [naam 5] (een Zweed) kregen de opdracht om een tender voor te bereiden. Er werd een aantal partijen geselecteerd en een tenderdocument opgesteld waarin de voorwaarden waren neergelegd, inclusief een tekeningenpakket. (…) Op basis van deze informatie dienden partijen in te schrijven en daarvoor werden er drie geselecteerd: Real Innenbau, (…) en Lundiform. Besloten werd dat (…) voor de eigen winkels en de franchisers een keuze zou worden gemaakt tussen Lundiform en Real. Uiteindelijk werd Lundiform als preferred supplier aangewezen.
[naam 4] verklaart voorts dat anders dan gebruikelijk niet gewerkt werd met een testopstelling van door Lundiform te leveren meubilair, maar dat de eerste winkel(-inrichting) die door Lundiform aan Mexx werd geleverd, de winkel in de Kalverstraat in Amsterdam, in de praktijk de eerste testopstelling was. Van de gebruikelijke gang van zaken werd afgeweken onder meer in verband met de enorme tijdsdruk, aldus [naam 4] . Hij verklaart daarover:
“(…) Er diende zo snel mogelijk uitgeleverd te worden naar de winkels. Het totale concept was gebaseerd op berekeningen met betrekking tot te verwachten omzetten in de orde van grootte van € 7.500,00 tot € 10.000,00 per dag per winkel. Iedere dag vertraging betekende dus ook ten opzichte van de begroting een omzetderving in diezelfde orde van grootte. (…)
Zoals gezegd was een testopstelling bij Mexx, zoals bij iedere grote retailer, gebruikelijk,
maar was er absoluut geen tijd voor. Het leveringstempo was alles overheersend. Er moesten zelfs onderdelen worden ingevlogen om op tijd de eerste winkels te kunnen openen, waarbij door kunst en vliegwerk de levertijd werd verkort tot zes weken. Het gebeurde allemaal in goed overleg en met de volle inzet van beide partijen. (…) Er was volop wederzijds vertrouwen en de mensen bij Mexx geloofden in Lundiform. (…)
[naam 4] verklaart vervolgens:
“(…) Eind 2007 was de bedoeling om initieel 50 winkels af te spreken met Lundiform. Toen het contract in november 2007 werd gemaakt, stonden er in ieder geval 36 winkels op de rol. Die waren wat de heer [naam 4] betreft “confirmed”. Dat wil zeggen dat ze zeker zouden worden afgenomen door Mexx met hooguit hier en daar een keer een verschuiving (vervroegde levering of een latere levering) en kleine aanpassingen in metrages (zowel naar boven als naar beneden). De 36 winkels zouden naar de vaste overtuiging van de heer [naam 4] ook allemaal open gaan. Ze vormden immers ook maar 15% van het totaal van 250 winkels op jaarbasis zoals die waren voorzien. Uiteraard vond de planning bij Mexx plaats en de heer [naam 6] van Mexx zou maandelijks Lundiform ook een lijst moeten opgeven waarop de ‘forecast’ werd weergegeven. Voor de ‘forecast’ gold, dat er wel eens een winkel af zou kunnen gaan en bij zou kunnen komen (ook nu weer uitsluitend: verschuiving in de tijd. Niet voor wat betreft de vraag of het wel of niet tot de opening van die winkels zou komen) en er zou in de metrages weleens wat kunnen schuiven. (…)”
Voorts verklaart [naam 4] :
“(…) [naam 1] verzoekt de heer [naam 4] vervolgens te kijken naar attachement II. De heer [naam 4] zegt dat dit de lijst was. Daarmee bedoelt hij, dat dit de lijst was van af te nemen winkels en meters. Er zou alleen een winkel af kunnen vallen als bijvoorbeeld een franchisenemer failliet zou gaan. Alle eigen retailers en HC-winkels zouden sowieso worden afgenomen en moesten ook allemaal als “confirmed” worden beschouwd. Zelfs als er een franchiser zou afvallen, zou die ongetwijfeld worden opgevolgd door een ander, omdat er nu eenmaal 250 winkels op jaarbasis moesten worden uitgerold.
Daar was ook gewoon budget voor. Deze aantallen van 36 en 50 en 250 winkels zaten in de
begrotingen voor die jaren. (…) Het realiseren van die 250 winkels was helemaal geen vraag. Het moest gewoon. (…)
Tegen deze achtergrond waren, aldus de heer [naam 4] , er ook helemaal geen confirmaties
nodig voor die 36 winkels. Die vielen als het ware buiten de procedure van artikel 3.3. Het was ook helemaal geen vraag dat Lundiform voorraad moest aanleggen. Dat was absoluut noodzakelijk om tijdig te kunnen leveren. (…)”