ECLI:NL:RBGEL:2017:3924

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juli 2017
Publicatiedatum
25 juli 2017
Zaaknummer
05/740087-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben en dealen van cocaïne en heroïne

Op 24 juli 2017 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanwezig hebben van cocaïne en heroïne, alsook van het dealen van cocaïne. De verdachte, geboren in 1996 en woonachtig in Harderwijk, werd geconfronteerd met twee tenlasteleggingen. De eerste betrof het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 14,05 gram cocaïne en 1,35 gram heroïne op 17 februari 2017. De tweede betrof het opzettelijk verkopen en/of afleveren van cocaïne in de periode van 1 december 2016 tot en met 17 februari 2017. Tijdens de zitting op 10 juli 2017 werd de verdachte geconfronteerd met bewijsstukken, waaronder verklaringen van getuigen en proces-verbaal van de politie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan beide feiten. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren en een gevangenisstraf van 149 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn problematische situatie en het risico op recidive. De uitspraak is gedaan in tegenspraak, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank achtte de opgelegde straffen passend en geboden, gezien de impact van drugs op de volksgezondheid en de criminaliteit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740087-17
Datum uitspraak : 24 juli 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Raadsvrouw: mr. R.E.H. Jager, advocaat te Amersfoort.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juli 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 februari 2017, in de gemeente Harderwijk, althans in Nederland, ongeveer 14,05 gram cocaïne (te weten 84 bolletjes) en/of ongeveer 1,35 gram (te weten 10 bolletjes) heroïne, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, opzettelijk aanwezig heeft gehad, zijnde cocaïne en/of heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 17 februari 2017, in de gemeente Harderwijk, althans in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (of meer) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne (diacetylmorfine), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne (diacetylmorfine), zijnde cocaïne en/of heroïne (diacetylmorfine) een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit. De bolletjes zijn onder verdachte in beslag genomen en zijn indicatief en door het NFI getest. Het gaat om cocaïne en heroïne.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen , p. 9 t/m 11;
- het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 34 en 35;
- het rapport identificatie veelvoorkomende drugs van het Nederlands Forensisch Instituut, gedateerd 14 maart 2017 (separaat); en
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2017.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte in de ten laste gelegde periode drugs heeft gedeald. Zij heeft in dat kader onder meer gewezen op het feit dat gezien is dat verdachte op 17 februari 2017 dealde met [naam 1] , op de aangetroffen drugs en de telefoons en op de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent in de ten laste gelegde periode gedeald te hebben. Het feit dat hij met drugsgebruikers omging en zelf ook gebruikte, betekent nog niet dat hij drugs heeft gedeald. Daarnaast heeft [naam 1] niet verklaard vanaf wanneer hij drugs bij verdachte afnam en is onduidelijk wanneer getuige [getuige 1] voor het eerst drugs heeft gekocht.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de periode waarover verdachte heeft gedeald moet worden ingekort naar 20 januari 2017 tot en met 16 februari 2017.
De beoordeling door de rechtbank
Zoals uit de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde volgt, droeg verdachte op 17 februari 2017 84 bolletjes cocaïne en 10 bolletjes heroïne bij zich. Hoewel dit aantal bolletjes heroïne wellicht gezien kan worden als een dealerhoeveelheid, verklaart geen van getuigen over het kopen van heroïne. Verdachte zal daarom van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode cocaïne heeft gedeald. Zij overweegt daartoe als volgt.
Op 17 februari 2017 zag verbalisant [verbalisant 1] dat verdachte in Harderwijk een voor de verbalisant onbekende man trof. Verdachte gaf iets af aan de onbekende man en daarna nam hij iets van de onbekende man in ontvangst. Verdachte stopte vervolgens iets in zijn jas of omhangende tas. Het contact duurde ongeveer één minuut. [2] Nadat de onbekende man staande was gehouden, legitimeerde hij zich als [naam 1] . [naam 1] overhandigde twee witte bolletjes en verklaarde dat het cocaïne betrof. [3]
De twee witte bolletjes zijn bemonsterd (SIN AAKS6042NL). Eén bolletje uit het monster is indicatief getest op de aanwezigheid van cocaïne. De uitslag was positief. [4] Het NFI heeft het gehele monster onderzocht en heeft geconcludeerd dat het monster cocaïne bevat. [5]
[naam 1] heeft verklaard dat hij op 17 februari 2017 drugs heeft gekocht. [6] Hij heeft vanaf december 2016 contact met de man met wie hij kort voor zijn aanhouding contact had. De laatste tijd neemt [naam 1] dagelijks bij hem af. Het is ook wel eens minder. De ene keer neemt hij drie af en de andere keer twee. Het is altijd cocaïne. Voor een bolletje betaalt hij € 10,--. [7]
[naam 1] heeft de verhorend verbalisant een overzicht laten zien van de contacten die hij had met telefoonnummer dat volgens [naam 1] bij verdachte in gebruik is. Hierop is te zien dat het eerste contact tussen hen op 15 december 2016 plaatsvond. [8]
Verbalisant [verbalisant 2] reed op 20 januari 2017 over de Deventerweg in Harderwijk. Zij zag daar een jongen op een scooter en een jongen naast die scooter. De jongens trokken haar aandacht, omdat zij beiden van gezicht kende. Op het moment dat zij voorbij reed zag de verbalisant dat de jongen op de scooter iets kleins aanpakte van de andere jongen. Direct daarna zag ze dat de jongen op de scooter met zijn andere hand wat teruggaf. Verbalisant was toen op een afstand van zo’n 20 meter. Zij kon niet zien wat precies aan elkaar werd overhandigd. Het was klein en beide personen stopten direct de hand in de jaszak, om vervolgens direct uit elkaar te gaan. Later zag verbalisant tijdens een briefing een foto van verdachte. Zij herkende hem als de jongen die op 20 februari 2017 naast de scooter stond. [9] Verdachte heeft ter zitting verklaard zich hier niets van te kunnen herinneren.
Gelet op de aard van dit contact, het overgeven van kleine goederen die meteen worden weggestopt, waarna direct uit elkaar wordt gegaan, gezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat sprake is van een drugsdeal.
Op 17 februari 2017 zijn bij de aanhouding onder verdachte een IPhone en een Nokia telefoon in beslag genomen. Deze telefoons zijn onderzocht. Vanaf het moment dat verdachte is aangehouden, tot aan het moment van onderzoek aan de telefoon op 19 februari 2017 zijn op de Nokia 39 gemiste oproepen geregistreerd. In de contactenlijst van de Nokia stonden 12 telefoonnummers van personen die de politie ambtshalve kent als drugsgebruikers. Zeven van hen vroegen om een ontmoeting. [10]
Verbalisant [verbalisant 3] verklaart dat op de Nokia telefoon onder meer een gesprek is opgeslagen met [getuige 1] . Hem is ambtshalve bekend dat deze [getuige 1] drugs gebruikt. In dit gesprek tussen [getuige 1] en de Nokia die verdachte bij zich droeg, wordt gevraagd om af te spreken op locaties in Harderwijk waar volgens [verbalisant 3] drugs worden gedeald. [11]
[getuige 1] is als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij op 17 februari 2017 heeft ge-sms’t naar het telefoonnummer van een Marokkaanse drugsdealer die hij kent als [verdachte] . Toen hij sms’te, kende hij [verdachte] zo’n vier maanden. [getuige 1] kocht cocaïne bij hem. Dit was basecoke. Hij heeft dit drie keer gedaan. De prijs van een bolletje was altijd €10,--. [getuige 1] heeft één keer voor € 40,-- cocaïne bij [verdachte] gekocht en tweemaal een bolletje van € 10,--. [12] [getuige 1] denkt dat [verdachte] zeker vier maanden in Harderwijk heeft gedeald. [13]
De rechtbank heeft op basis van voorgaande bewijsmiddelen de overtuiging dat verdachte in de gehele ten laste gelegde periode, te weten van 15 december 2016 tot en met 17 februari 2017, cocaïne heeft verkocht. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks17 februari 2017, in de gemeente Harderwijk,
althans in Nederland,ongeveer 14,05 gram cocaïne (te weten 84 bolletjes) en
/ofongeveer 1,35 gram (te weten 10 bolletjes) heroïne,
in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne,opzettelijk aanwezig heeft gehad, zijnde cocaïne en
/ofheroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij op
een (of meer)tijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 1 december 2016 tot en met 17 februari 2017, in de gemeente Harderwijk,
althans in Nederland,opzettelijk heeft verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,een
(of meer)hoeveelhe
(i
)d
(en)van een materiaal bevattende cocaïne
en/of heroïne (diacetylmorfine), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne (diacetylmorfine), zijnde cocaïne
en/of heroïne (diacetylmorfine)een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis en daarnaast tot een gevangenisstraf van 149 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, moet daarop in mindering worden gebracht. Aan het voorwaardelijke strafdeel moeten de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De officier van justitie heeft bij het bepalen van de eis rekening onder meer gehouden met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en met de inhoud van het reclasseringsrapport. Verdachte heeft zich, behoudens bij de laatste afspraak, goed aan de afspraken gehouden. Hij is eerder veroordeeld ten aanzien van een overtreding van de Opiumwet, maar die veroordeling is nog niet onherroepelijk.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om geen gevangenisstraf op te leggen langer dan 3 maanden. Zij heeft in dat kader gewezen op de landelijke oriëntatiepunten. De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat verdachte zich heeft gehouden aan de afspraken met de reclassering. Verdachte is medisch niet helemaal in orde, maar dat is geen reden geweest voor een terugmelding door de reclassering. Hij is niet onherroepelijk veroordeeld ten aanzien van de Opiumwet en is sinds zijn volwassenheid ook niet veroordeeld voor ernstige misdrijven. De raadsvrouw vindt het te ver gaan als verdachte wordt verplicht om mee te werken aan diagnostiek en aan een eventuele ambulante behandeling.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 31 mei 2017;
- een beknopt advies van Reclassering Nederland, gedateerd 20 maart 2017; en
- een beknopt advies van Reclassering Nederland, gedateerd 7 juli 2017.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 84 bolletjes cocaïne en 10 bolletjes heroïne. Daarnaast heeft hij over een periode van 2 maanden cocaïne gedeald.
Het is algemeen bekend dat harddrugs, eenmaal onder het bereik van gebruikers, een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat een groot deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs. Verdachte heeft hier door zijn handelen een aandeel in.
Uit de rapportage van de reclassering volgt dat verdachte tot aan zijn aanhouding in deze zaak geen vaste woon- of verblijfplaats had. Sinds de voorlopige hechtenis in deze zaak is geschorst, woont hij weer bij zijn ouders. Verdachte heeft geen dagbesteding, wat door de reclassering als een risicofactor wordt gezien.
De reclassering ziet ook de financiële situatie van verdachte als een risicofactor. Verdachte heeft op dit moment geen controleerbaar inkomen. De aangevraagde uitkering is nog in behandeling. Daarnaast heeft de wijkagent gemeld dat zorgen bestaan over het netwerk van verdachte.
Verdachte kende problematisch cannabisgebruik. Zijn gebruik is toegenomen doordat hij geen zinvolle dagbesteding had. Verdachte heeft tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis mee moeten werken aan urinecontroles. Deze waren negatief.
De reclassering heeft de indruk dat verdachte cognitief redelijk functioneert. Verdachte laat echter zeer ambivalent gedrag zien en lijkt geen openheid van zaken te geven. Concrete plannen op diverse leefgebieden komen om onduidelijke redenen niet van de grond. Opvallend is dat verdachte de meldplichtcontacten goed nakomt, maar afhaakt als er concrete plannen worden gemaakt. Dit, in combinatie met de informatie van de wijkagent, maakt dat de reclassering een persoonlijkheidsonderzoek noodzakelijk acht. De reclassering adviseert de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, de verplichting om mee te werken diagnostisch onderzoek en een eventueel daaruit voortvloeiende ambulante behandeling, een verbod om verdovende middelen te gebruiken, de verplichting om mee te werken aan toeleiding naar controleerbare dagbesteding, de verplichting om mee te werken aan toeleiding naar een controleerbaar inkomen en de verplichting voor verdachte om mee te werken aan contact tussen de reclassering en zijn ouders.
De rechtbank acht gelet op de ernst van de feiten en de inhoud van het reclasseringsrapport, net als de officier van justitie, een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis passend en geboden. Verdachte zal daarnaast worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 149 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf passend. De tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt daarop in mindering gebracht. Om recidive zoveel mogelijk te voorkomen, acht de rechtbank het van belang dat de aanwezige risicofactoren op diverse leefgebieden bij verdachte worden aangepakt. Aan het voorwaardelijke strafdeel worden daarom de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden gekoppeld. De rechtbank zal echter niet bepalen dat verdachte wordt verplicht om mee te werken aan contact tussen de reclassering en zijn ouders. Verdachte is meerderjarig en het is de rechtbank onvoldoende duidelijk waarom zijn ouders bij het toezicht dienen te worden betrokken. Voor zover dat ziet op controle van de huisvesting of iets dergelijks is onvoldoende onderbouwd waarom dat noodzakelijk is om het recidivegevaar terug te brengen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 57, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
taakstrafgedurende
120 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tevens tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
149 dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
100 (honderd) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
Meldplicht
- zich op de eerste werkdag nadat dit vonnis onherroepelijk wordt tussen 13:00 uur en 16:30 uur meldt bij de Reclassering Nederland op het volgende adres: Vivaldiplantsoen 200, 3533 JE in Utrecht (088-8041101). Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
Ambulante behandeling
- wordt verplicht om mee te werken aan diagnostisch onderzoek en eventueel daaruit voortvloeiende behandeling bij een forensische polikliniek of soortgelijke ambulante forensische zorg, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar worden gegeven;
Drugs- en alcohol verbod
- wordt verboden om drugs en alcohol te gebruiken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde moet meewerken aan controle op middelengebruik als dit door de reclassering noodzakelijk wordt geacht. De controle op naleving van deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middel van middelencontrole;
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
- wordt verplicht mee te werken aan toeleiding naar controleerbare dagbesteding; en
- wordt verplicht mee te werken aan toeleiding naar een controleerbaar inkomen.
De rechtbank geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 De rechtbank beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht; en

heft ophet geschorste bevel tot
voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.A.M. Janssen (voorzitter), mr. C.H.M. Pastoors en
mr. M.J.M. Krabbe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Kolkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 juli 2017.
mr. M.J.M. Krabbe is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 4] , van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017076131, gesloten op 19 maart 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 9 en 10.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 11.
4.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek verdovende middelen, p. 34.
5.Rapport identificatie veelvoorkomende drugs van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 14 maart 2017 (separaat).
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 1] , p. 37.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 1] , p. 38.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 41 en een fotoblad op p. 42.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 55 en 56.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 60 en 61.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 71.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 104.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 105.