In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 juli 2017 uitspraak gedaan over de afvalstoffenheffing die door de gemeente Duiven wordt geheven. Eiser, een inwoner van de gemeente, heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de afvalstoffenheffing, omdat in zijn wijk het gft-afval niet apart wordt ingezameld, in strijd met artikel 10.21 van de Wet milieubeheer. Hierdoor moet hij zijn gft-afval samen met restafval aanbieden via een ondergrondse container, terwijl in andere delen van de gemeente het gft-afval wel afzonderlijk wordt ingezameld en gratis wordt geledigd. Dit leidt tot een hogere kosten per liter voor de eiser in vergelijking met andere inwoners van de gemeente.
De rechtbank oordeelt dat de tariefstelling in de Verordening partieel onverbindend is, omdat de inwoners die hun afval via de ondergrondse container moeten aanbieden, onredelijk en willekeurig worden belast. De rechtbank stelt vast dat de gemeente onvoldoende rekening heeft gehouden met de verschillende inzamelmethoden en de bijbehorende kosten, wat leidt tot een ongerechtvaardigde ongelijkheid tussen de inwoners.
Daarnaast is er ook een geschil over de waarde van een onroerende zaak, die door de gemeente is vastgesteld voor de onroerendezaakbelasting. Eiser betwist de vastgestelde waarde en stelt dat er onvoldoende rekening is gehouden met het leegstandsrisico van zijn bedrijfspand. De rechtbank oordeelt dat de gemeente de waarde niet te hoog heeft vastgesteld en dat de door eiser voorgestane waarde niet onderbouwd is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, maar de rechtbank draagt de griffier op om het teveel geheven griffierecht aan eiser terug te storten.