ECLI:NL:RBGEL:2017:3651

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7268T
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de afwijzing van een Wajong-uitkering en de beoordeling van arbeidsparticipatie

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 28 juni 2017, wordt de afwijzing van een Wajong-uitkering aan eiseres besproken. Eiseres, geboren in 1997, verblijft sinds oktober 2015 in een zorginstelling en is onder bewind gesteld vanwege haar geestelijke en lichamelijke toestand. De rechtbank behandelt de besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die de aanvraag van eiseres om een Wajong-uitkering op 22 september 2016 heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie niet duurzaam is. De verzekeringsarts heeft slechts in algemene zin gesteld dat er ontwikkeling te verwachten is, zonder het stappenplan uit het Compendium Participatiewet Wajong te volgen. De rechtbank wijst op de noodzaak om de structurele gedragsproblematiek van eiseres en de indicatiestelling door het CIZ in de beoordeling te betrekken. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in de motivering te herstellen binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 16/7268

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2017

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: T.J.M. Sijbers),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om toekenning van een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen.
Bij besluit van 22 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. M. Diekema.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1997. Eiseres verblijft sinds 14 oktober 2015 in een zorginstelling nadat zij door haar ouders uit huis was gezet. Bij beschikking van 4 mei 2016 heeft de kantonrechter eiseres onder bewind gesteld wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand. Daarbij is een bewindvoerder benoemd. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft bepaald dat eiseres vanwege haar verstandelijke beperking en een gedragsstoornis in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
Bij besluit van 27 september 2016 heeft het CIZ het toegekend zorgzwaartepakket gewijzigd van VG3 naar VG6 waardoor de zorg aan eiseres bestaat uit intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering.
2. Verweerder heeft de uitkering geweigerd omdat eiseres weliswaar ten tijde van het primaire besluit geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had, maar dat het ontbreken daarvan niet duurzaam is. Hieraan ligt een medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
3. Het medisch onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van de verzekeringsarts Damee van 21 september 2016 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep J.H.N. Verheijen van 18 november 2016. Verzekeringsarts Damee heeft het dossier onderzocht. Verder heeft hij eiseres gezien tijdens het spreekuur van 30 augustus 2016. Op basis van zijn onderzoeksbevindingen heeft Damee geconcludeerd dat eiseres ten tijde van zijn onderzoek geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had vanwege haar opname in een zorginstelling en de dagbesteding waaraan eiseres deelnam. Eiseres kan zich volgens hem echter nog verder ontwikkelen, waardoor het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Verheijen heeft deze conclusie bevestigd. Verheijen heeft overwogen dat eiseres bij eiseres sprake is van een lichte verstandelijke beperking zodat eiseres’ arbeidsmogelijkheden zich naar verwachting nog verder zullen ontwikkelen.
4. Het arbeidskundig onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van arbeidsdeskundige R.M.J. Weemen van 8 augustus 2016 en 22 september 2016 en van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep L.H.J. Ambrosius van 21 november 2016.
Arbeidsdeskundige Weemen heeft, na overleg met Verzekeringsarts Damee, geconcludeerd dat er ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor eiseres, omdat zij op persoonlijk en sociaal vlak nog enige groei door kan maken. Arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Ambrosius heeft deze conclusie bevestigd. Hij is van mening dat eiseres ten tijde van belang geen arbeidsvermogen had omdat zij tot kort daarvoor geen stabiele woon- en leefsituatie had. Volgens Ambrosius heeft eiseres een ontwikkeling meegemaakt sinds de stabiliteit er wel is.
5. Eiseres stelt dat zij verstandelijk gehandicapt is en dat zij structurele gedragsproblemen heeft waardoor haar sociale vermogens beperkt zijn. Dat haar beperkingen ernstig zijn blijkt uit de wijziging van het zorgzwaartepakket in 2016. Volgens eiseres heeft zij hierdoor duurzaam geen arbeidsmogelijkheden.
6. Niet in geschil is dat eiseres ten tijde van belang feitelijk niet in staat was tot arbeidsparticipatie door haar deelname aan dagbesteding in een zorginstelling. Tussen partijen is in geschil of verweerder zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie niet duurzaam is.
7. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: Schattingsbesluit) is er sprake van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wanneer de betrokkene: in staat is om binnen een arbeidsorganisatie een taak uit te voeren, beschikt over basale werknemersvaardigheden en in staat is om een uur aaneengesloten en minimaal vier uur per dag te werken.
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt ingevolge artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong, de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Verweerder hanteert voor Wajong-beoordelingen de op internet gepubliceerde werkinstructie Compendium Participatiewet Wajong en SMBA (Compendium). In de bijlage bij het Compendium “Duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen” is voor de verzekeringsartsen een stappenplan opgenomen voor het beoordelen van het aspect van de duurzaamheid bij het ontbreken van arbeidsvermogen. In het plan is het volgende vermeld:
“ Stap 1 – de verzekeringsarts dient vast te stellen of sprake is van een progressief ziektebeeld. Zo ja, dan ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam.
Stap 2 – indien geen sprake is van een progressief ziektebeeld, dient door de verzekeringsarts te worden vastgesteld of sprake is van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden en of de aandoening zodanig ernstig is dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht. Wordt aan beide voorwaarden voldaan, dan ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam en is de beoordeling afgerond.
Stap 3 – wordt aan de voorwaarden van stap 2 niet voldaan, dan stellen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
  • het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
  • het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
  • het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden. “
In de toelichting bij stap 3 wordt opgemerkt dat indien niet aan de voorwaarden van de stappen 1 en 2 wordt voldaan, niet uitsluitend op verzekeringsgeneeskundige gronden een uitspraak over het al dan niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan worden gedaan. In dat geval zal ook een arbeidsdeskundig oordeel over de vraag of verdere ontwikkeling van bekwaamheden mogelijk is, bij de oordeelsvorming moeten worden betrokken. Het gaat daarbij om het samenspel van (de ontwikkeling van) de belastbaarheid en de bekwaamheden. Voorts is op bladzijde 73 van het Compendium vermeld dat de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige hun bevindingen met betrekking tot het al dan niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen vastleggen in hun rapportage en dat zij daarin inhoudelijk verwijzen naar de stappen zoals beschreven in dit beoordelingskader.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende kenbaar heeft gemotiveerd waarom het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie niet duurzaam is. Verzekeringsarts Verheijen heeft slechts in algemene zin overwogen dat er bij eiseres ontwikkeling te verwachten is omdat de verstandelijke beperking licht van aard is. Uit deze overweging blijkt in de eerste plaats niet dat hij het stappenplan uit het Compendium heeft gevolgd en welke de conclusies waren bij de afzonderlijke stappen. Uit het stappenplan volgt dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen bij het zetten van de derde stap in kaart hadden moeten brengen over welke bekwaamheden eiseres ten tijde van belang beschikte en welke ontwikkeling daarin eventueel te verwachten was. In het bijzonder had verweerder moeten onderbouwen waarom hij van oordeel is dat eiseres in de toekomst kan voldoen aan de vier criteria uit artikel 1 a, eerste lid, van het Schattingsbesluit. Hierbij is van belang dat namens eiseres is aangevoerd dat zij vanwege haar beperkingen blijvend niet beschikt over basale werknemersvaardigheden.
Verder hebben de verzekeringsartsen geen (kenbare) aandacht besteed aan de structurele gedragsproblematiek van eiseres en de vraag of eiseres door deze problematiek, al dan niet in combinatie met haar verstandelijke beperking, mogelijk blijvend niet beschikt over arbeidsmogelijkheden. Daarbij acht de rechtbank in het bijzonder van belang dat uit het dossier blijkt dat eiseres in het verleden werkzaam is geweest waarbij vanwege eiseres’ gedragsproblematiek vaker problemen zijn ontstaan in de samenwerking met anderen. Verder blijkt niet of verweerder de indicatiestelling door het CIZ heeft betrokken bij de voorbereiding van het besluit. Eiseres is aangewezen op hulp en begeleiding bij haar persoonlijke zorg, het regelen van zaken, het invullen van de dag en het uitvoeren van praktische handelingen. Er is sprake van 24 uurs toezicht in eiseres’ nabijheid. Daarnaast is eiseres niet zelf in staat om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor zichzelf te voorkomen. In het dossier is vermeld dat eiseres vaak of continu behoefte heeft aan hulp, toezicht of sturing en dat zij van haar omgeving grote alertheid vraagt vanwege manipulatief en dwangmatig gedrag. De indicatie is voor onbepaalde tijd geldig, omdat eiseres, volgens CIZ, blijvend is aangewezen op deze zorg. Desgevraagd heeft de bewindvoerder tijdens de zitting verklaard dat de situatie van eiseres ernstig is. Eiseres heeft voortdurend problemen in de omgang met anderen. Zij kan niet met spanningen omgaan en zij negeert gesprekspartners. Volgens hem is er geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat eiseres zich in sociaal opzicht verder zal ontwikkelen. Volgens hem zal eiseres altijd intensieve begeleiding nodig hebben en kan zij niet zelfstandig wonen, werken of haar eigen zaken regelen.
9. Omdat het besluit onvoldoende is gemotiveerd, is het beroep gegrond.
10. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen om het gebrek te herstellen op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder nader motiveren of eiseres in de toekomst kan voldoen aan alle, in het schattingsbesluit, gestelde criteria voor het hebben van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie met inachtneming van het in het Compendium opgenomen stappenplan . De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
11. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Peters, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 28 juni 2017
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.