ECLI:NL:RBGEL:2017:3514

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 juli 2017
Publicatiedatum
5 juli 2017
Zaaknummer
05/096577-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door dochter van bejaarde moeder met gokverslaving

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 6 juli 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 54-jarige vrouw die stelselmatig geld heeft verduisterd van haar bejaarde moeder. De verdachte heeft gebruik gemaakt van de pinpas van haar moeder om te gokken in casino's en op online goksites, met als doel haar gokverslaving voor haar gezin te verbergen. Een psycholoog heeft de rechtbank geadviseerd om het feit in verminderde mate toe te rekenen aan de vrouw vanwege een persoonlijkheidsstoornis. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 1 maand, geheel voorwaardelijk, en een werkstraf van 140 uren geëist. De rechtbank heeft deze eis gevolgd en heeft als bijzondere voorwaarde ambulante behandeling voor de gokverslaving opgelegd. Tijdens de zitting heeft de vrouw verklaard het verduisterde geld terug te willen betalen, maar de rechtbank heeft de vordering van de moeder niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De moeder kan haar vordering bij de civiele rechter indienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte van 14 januari 2013 tot en met 16 oktober 2015 geld heeft verduisterd van haar moeder, en heeft haar veroordeeld tot de opgelegde straffen. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/096577-16
Datum uitspraak : 6 juli 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1962 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
raadsvrouw: mr. F.E. den Hertog, advocaat te Veenendaal.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 22 juni 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een op 22 juni 2017 toegewezen vordering wijziging tenlastelegging ten laste gelegd dat:
1.
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 januari 2013 tot en met 16 oktober 2015 te Wageningen en/of Rhenen en/of Utrecht en/of Nijmegen, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk een of meerdere geldbedragen (in totaal ongeveer 22.371,00), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als beheerder van de rekening(en) van die voornoemde [slachtoffer] , wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van de periode 14 januari 2015 tot 16 oktober 2015
Er is sprake van een bekennende verdachte, voor zover het gaat om de periode van 14 januari 2015 tot 16 oktober 2015, als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] namens [slachtoffer] , p. 4 en 5;
- het proces-verbaal van verhoor van benadeelde [slachtoffer] p. 10;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 juni 2017.
Ten aanzien van de periode 14 januari 2013 tot en met 13 januari 2015
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat ten aanzien van de periode in, het door de hulp officier van justitie opgemaakte proces-verbaal van ontvangst de klacht, sprake is van een kennelijke verschrijving. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht in het proces-verbaal in te lezen dat de klachtperiode ziet op de gehele tenlastegelegde periode.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de periode 14 januari 2013 tot en met 13 januari 2015. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de klacht van benadeelde [slachtoffer] slechts ziet op de periode van 14 januari 2015 tot 16 oktober 2015.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [naam 1] heeft verklaard dat de feiten zijn gepleegd in een periode van 14 januari 2013 tot en met 16 oktober 2015. [2]
Uit de klacht van benadeelde [slachtoffer] blijkt dat zij op de hoogte is van de aangifte, dat het honderden betalingen betreft en dat zij de klacht doet omdat dat nodig is voor de rechtsgeldigheid van deze aangifte. [3] Benadeelde [slachtoffer] heeft verklaard dat zij volledig achter de aangifte stond. [4]
De rechtbank is van oordeel dat de periode in het opgemaakte proces-verbaal van de ontvangst van de klacht, een kennelijke verschrijving betreft en begrijpt dat de klacht ziet op de gehele tenlastegelegde periode, zijnde van 14 januari 2013 tot en met 16 oktober 2015.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte van 14 januari 2013 tot en met 16 oktober 2015 geld heeft verduisterd van [slachtoffer] .

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
1.
zij op
een ofmeerdere tijdstippen in
of omstreeksde periode van 14 januari 2013 tot en met 16 oktober 2015 te Wageningen en
/ofRhenen en
/ofUtrecht en
/ofNijmegen,
althans in Nederland, (telkens
)opzettelijk
een ofmeerdere geldbedragen
(in totaal ongeveer 22.371,00), in elk geval enig goed, geheel
of ten deletoebehorende aan [slachtoffer]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als beheerder van de rekening
(en
)van die voornoemde [slachtoffer] , wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Verduistering, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht en ambulante behandeling. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist, dat verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van 140 uren werkstraf, te vervangen door 70 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte bereid is de werkstraf uit te voeren.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 10 mei 2017;
- de voorlichtingsrapportages van Reclassering Nederland, gedateerd 25 oktober 2016 en 12 juni 2017;
- een Pro Justitia rapport van mr. drs. [naam 2] , psycholoog, gedateerd 7 juni 2017.
Verdachte heeft van haar moeder geld verduisterd om haar gokverslaving voor haar gezin verborgen te houden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij zich gedurende een lange periode substantiële geldbedragen van de rekening van haar behoeftige en bejaarde moeder heeft toegeëigend. Daarmee heeft zij op grove manier misbruik gemaakt van het vertrouwen dat haar moeder in haar heeft gesteld. Voorts heeft zij daarmee het vertrouwen in haar van haar directe familie beschaamd. Zij is niet uit eigen beweging gestopt, maar is hiermee doorgegaan totdat haar handelen is ontdekt door haar familie. Ook is verdachte eerder veroordeeld voor verduistering. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank reden om, naast een werkstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat sprake is van een gokstoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in de vorm van een persoonlijkheid met ontwijkende trekken. Van deze problematiek was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde en dit heeft toen invloed gehad op de gedragskeuzen en gedragingen van verdachte. Daarnaast stelt de psycholoog vast dat verdachte niet goed in staat is om zelfstandig verandering te kunnen brengen in de geconstateerde problematiek. De psycholoog adviseert de rechtbank om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De psycholoog en de reclassering hebben geadviseerd om als bijzondere voorwaarde ambulante behandeling op te nemen.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusie van de psycholoog en neemt deze over.
De rechtbank zal, conform de eis van de officier van justitie, een werkstraf voor de duur van 140 uren en een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht en ambulante behandeling opleggen.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 22.371,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot het bedrag van € 13.280,-, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 102 dagen hechtenis. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 9.061,90 toewijsbaar is. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat verdachte zich in de gehele tenlastegelegde periode in totaal een bedrag van € 12.460,- heeft toegeëigend. Verdachte zou hiervan inmiddels een bedrag van € 3.398,10 hebben teruggestort op de bankrekening van benadeelde.
Beoordeling door de rechtbank
De door de officier van justitie en verdediging genoemde bedragen komen niet met elkaar overeen. In het dossier zijn onvoldoende aanknopingspunten voor de rechtbank om de schade te kunnen specificeren, een eenduidig proces-verbaal op dit punt ontbreekt.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering. De onderbouwing van de vordering is uiterst summier en het dossier geeft geen duidelijkheid over het precieze verschuldigde bedrag. De behandeling van de vordering zal daarom naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafgedurende
140 (honderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 70 (zeventig) dagen;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk op binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland, op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht, en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van een ambulante forensische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens die instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
 Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.S. Croll (voorzitter), mr. G. Noordraven en mr. H.C. Leemreize, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Langstraat, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 juli 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-201550721, gesloten op 11 mei 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , namens [slachtoffer] , p. 5.
3.Het proces-verbaal van ontvangst klacht door de hulpofficier van justitie, p. 8.
4.Het proces-verbaal van verhoor van benadeelde [slachtoffer] , p. 10.