ECLI:NL:RBGEL:2017:3505

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
5 juli 2017
Zaaknummer
C/05/321354 KG RK 17-539
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens vermeende partijdigheid in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. A.J. Weerkamp-Beens, rechter bij de Rechtbank Gelderland, op grond van vermeende partijdigheid. Verzoeker stelt dat de rechter partijdig is omdat zij bandopnames heeft opgevraagd die hij zelf had aangeboden en omdat zij de uitspraakdatum voor zijn verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor heeft vastgesteld op een dag die samenvalt met een ander getuigenverhoor. Verzoeker meent dat deze beslissingen erop wijzen dat de rechter (politie)ambtenaren in bescherming wilde nemen. De rechter heeft in haar verweerschrift echter uiteengezet dat haar beslissingen voortvloeiden uit de noodzaak om de bandopnames in het geding te brengen en dat de datum voor de uitspraak in overeenstemming was met de gebruikelijke termijn in verzoekschriftprocedures. De wrakingskamer heeft geoordeeld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rechter vooringenomen was of dat er objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond. De klachten van verzoeker zijn gebaseerd op veronderstellingen en niet op concrete feiten. Daarom heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/321354 / KG RK 17-539
Beschikking van 20 juni 2017
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
wonende te [adres]
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. A.J. Weerkamp-Beens,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 31 mei 2017
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 12 juni 2017
  • de mondelinge behandeling op 20 juni 2017.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen. Bij die gelegenheid heeft hij pleitaantekeningen en een vijftal producties overgelegd. De rechter is niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter als rechter in de zaak met nummer [kenmerk] tussen verzoeker en [naam partij 1].
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek en de mondelinge toelichting, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
  • De rechter is partijdig, omdat zij, toen verzoeker ter zitting verklaarde dat hij bandopnames had van zijn gesprekken met de politie en het OM en hij aanbood deze over te leggen, verzocht heeft om die opnames in het geding te brengen. Op die manier wilde zij kennelijk controleren of verzoeker wel daadwerkelijk bandopnames had, waarmee zij de nog onder ede te horen politieambtenaren wilde beschermen tegen meineed;
  • Door vervolgens de uitspraak te plannen op 22 juni 2017, heeft zij het vermoeden van partijdigheid versterkt. Immers, op 22 juni 2017 stond ook een ander voorlopig getuigengehoor inzake het schenden van een ambtsgeheim gepland.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 36 en 37 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.2
De rechter heeft in haar verweerschrift aangegeven dat zij heeft beslist om de bandopnames van verzoeker in het geding te brengen, omdat verzoeker aangaf over deze bandopnames te beschikken en het verweer werd gevoerd dat het getuigengehoor, waarom verzoeker had verzocht, dan mogelijk niet meer nodig was, welk verweer plausibel klonk. Verder schrijft zij dat zij op 29 mei 2017, na het onder ogen krijgen van de reacties van beide partijen, de uitspraakdatum op 22 juni 2017 heeft bepaald, omdat deze datumbepaling ongeveer overeenkomt met de driewekentermijn die door haar normaal gesproken in verzoekschriftprocedures wordt gehanteerd.
Verzoeker heeft zelf bij de mondelinge behandeling verklaard dat het ook toeval kan zijn dat deze datum tegelijk viel met de datum van een ander getuigenverhoor. Verzoeker heeft verder ook geen (andere) concrete feiten of omstandigheden aangedragen waaruit blijkt dat aan beide beslissingen van de rechter een andere reden ten grondslag lag, dan die zij in haar verweerschrift heeft vermeld en waaruit de partijdigheid van de rechter blijkt.
De klachten van verzoeker dat de rechter hem, door in te gaan op zijn aanbod de opnames te overleggen, wilde controleren of daarmee zijn wederpartij in bescherming wilde nemen en dat zij daarom ook bewust op 22 juni 2017 de uitspraak heeft gepland, terwijl op die datum ook een ander getuigengehoor stond gepland, zijn veronderstellingen van verzoeker. Deze klachten bevatten geen concrete feiten en omstandigheden waaruit de rechtbank vooringenomenheid van de rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden.
Daarom moet het verzoek worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. T.P.E.E. van Groeningen, G. Noordraven en G.W.B. Heijmans, in tegenwoordigheid van de griffier [naam griffier] en in openbaar uitgesproken op 20 juni 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.