ECLI:NL:RBGEL:2017:3497

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juni 2017
Publicatiedatum
5 juli 2017
Zaaknummer
C/05/321528 FT RK 17/1114/SN
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om breed moratorium in het kader van schuldhulpverlening

Op 26 juni 2017 heeft de Rechtbank Gelderland een verzoek tot het instellen van een breed moratorium afgewezen. Het verzoek was ingediend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden ten behoeve van de schuldenaar, die zich had aangemeld voor schuldhulpverlening. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar niet in staat was om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen uit de beslagvrije voet, waardoor nieuwe schulden zouden ontstaan. De rechtbank benadrukte dat de noodzaak van het breed moratorium niet voldoende aannemelijk was gemaakt, aangezien de schuldenaar verplicht was alimentatie te betalen en de beslagvrije voet niet toereikend was om aan alle verplichtingen te voldoen. De rechtbank merkte op dat het breed moratorium een zwaar middel is dat niet lichtvaardig kan worden toegewezen en dat andere beschikbare instrumenten eerst moeten worden uitgeput. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om een afkoelingsperiode niet voldeed aan de cumulatieve vereisten van de wet, en wees het verzoek af. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team Insolventies
zaak-/rekestnummer: C/05/321528 FT RK 17/1114/SN
datum beschikking: 26 juni 2017
Beschikking in de zaak van
[schuldenaar],
geboren op [geboortedatum] 1983,
wonende te [woonplaats],
nader te noemen: de schuldenaar.

1.De procedure

1.1.
De griffie van de rechtbank heeft op 9 juni 2017 een verzoekschrift ontvangen dat is ingediend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden (hierna te noemen: het college). Het verzoekschrift betreft een verzoek tot het instellen van een afkoelingsperiode ten behoeve van de schuldenaar, als bedoeld in artikel 5 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening juncto artikel 2 van het Besluit breed moratorium (hierna: het Besluit).
1.2.
De rechtbank heeft het verzoek behandeld ter zitting van 16 juni 2017. Namens het college is verschenen de heer [naam]. De schuldenaar is, hoewel daartoe te zijn opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Namens de schuldeiser Famed B.V. (hierna te noemen: Famed), die als belanghebbende is opgeroepen voor de mondelinge behandeling, heeft gerechtsdeurwaarderskantoor Van Arkel Gerechtsdeurwaarders & Incasso (hierna te noemen: Van Arkel) bij faxbrief van 14 juni 2017 aan de rechtbank laten weten dat hij zich niet verzet tegen een afkoelingsperiode van zes maanden. De schuldeiser [schuldeiser] (hierna te noemen: [schuldeiser]) en zijn gemachtigde Cattenhage Gerechtsdeurwaarders B.V. (hierna te noemen: Cattenhage) zijn als belanghebbenden opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het verzoek, maar zijn niet ter zitting verschenen.
1.3.
Tot slot is de uitspraak bepaald op heden.

2.2. De feiten

2.1.
Schuldenaar heeft zich op 11 oktober 2016 aangemeld voor schuldhulpverlening bij de gemeente Rheden (hierna te noemen: de gemeente) vanwege een problematische schuldenlast. Schuldenaar is toegelaten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening en is op 27 oktober 2016 onder budgetbeheer geplaatst. Op 22 maart 2017 heeft de gemeente met schuldenaar een stabilisatieovereenkomst en een schuldregelingsovereenkomst gesloten waarna aan alle (bekende) schuldeisers een saldoverzoek is gestuurd. Op 23 mei 2017 heeft de gemeente Van Arkel voor de eerste keer aangeschreven met het verzoek om de vordering in te dienen, met vermelding van het feit dat ten behoeve van schuldenaar een schuldregelingsovereenkomst is gesloten en met het verzoek eventuele incassomaatregelen op te schorten. De brief vermeldt het dossiernummer 17407008. Op 6 juni 2017 is aan Van Arkel per e-mail een herhaald verzoek gedaan tot indiening van haar vordering.
2.2.
Van Arkel heeft namens Famed op 6 juni 2017 beslag gelegd op het inkomen van schuldenaar. Op 7 juni 2017 heeft de gemeente Van Arkel opnieuw verzocht om de vordering in te dienen en het namens Famed gelegde loonbeslag op te heffen. Op 8 juni 2017 heeft Van Arkel schriftelijk een specificatie van de vordering van Famed aan de gemeente verzonden. In de brief van 8 juni 2017, die aan het verzoekschrift is gebonden, staat onder meer:
‘Naar aanleiding van uw bericht d.d. 7 juni jongstleden berichten wij u als volgt:
Wij hebben twee zaken op naam van betrokkene:
Dossier 16324345; betreft Famed B.V.
Dossier 17407008; betreft Koninklijke Horeca Nederland (Opdrachtgever DAS).
In uw e-mail van 23-05-2017 en 6 juni jongstleden wordt alleen gesproken over dossier 17407008, waardoor deze e-mails ook alleen in deze zaak terecht zijn gekomen. In uw verzoek saldo-opgave wordt niet gesproken over het dossier Famed B.V.
In dossier 16324345 van Famed is er loonbeslag gelegd. Het loonbeslag in deze zaak blijft gehandhaafd. Executiemaatregelen worden pas opgeheven als een eventuele schuldregeling is geslaagd.
Aan uw verzoek executie- en/of invorderingsmaatregelen op te schorten en rente te bevriezen, kunnen wij helaas niet voldoen.’
2.3.
Op 9 juni 2017 heeft het college het verzoek als bedoeld onder 1.1. bij de rechtbank ingediend. Op diezelfde datum heeft Cattenhage namens [schuldeiser] een tweede beslag op het inkomen van schuldenaar gelegd. Het college heeft de rechtbank hierover geïnformeerd bij brief van 12 juni 2017.
2.4.
Op 14 juni 2017 heeft Van Arkel alsnog aan de gemeente en de rechtbank laten weten dat zij zich namens Famed en Koninklijke Horeca Nederland niet verzetten tegen een afkoelingsperiode van zes maanden en dat Famed bereid is het namens haar gelegde loonbeslag op te schorten voor de duur van de afkoelingsperiode. Ter zitting heeft het college verklaard dat de tweede beslaglegger, Cattenhage, op 15 juni 2017 telefonisch heeft laten weten niet van het beslag af te willen zien.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoek strekt ertoe dat ten behoeve van schuldenaar een afkoelingsperiode als bedoeld in artikel 5 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening juncto artikel 2 van het Besluit wordt uitgesproken. Tijdens een dergelijke afkoelingsperiode kunnen schuldeisers elke bevoegdheid tot verhaal op de goederen van de schuldenaar en tot opeising van goederen die zich in de macht van de schuldenaar bevinden niet uitoefenen. Volgens de toelichting bij het verzoek is de schuldenaar toegelaten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening. Het college heeft de noodzaak van de afkoelingsperiode ten behoeve van een succesvol schuldhulpverleningstraject toegelicht en daartoe het volgende aangevoerd.
3.2.
Sinds 30 maart 2017 verkeert schuldenaar in een stabiele financiële situatie, terwijl beslaglegging op het inkomen van de schuldenaar tot destabilisatie leidt. Beslaglegging betekent in dit geval dat de gehele schuldregeling zal mislukken omdat er onvoldoende middelen beschikbaar blijven om alle financiële verplichtingen na te komen, waardoor er nieuwe schulden ontstaan.
3.3.
Ter zitting heeft het college hieraan toegevoegd dat de afkoelingsperiode noodzakelijk is omdat schuldenaar niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen uit de beslagvrije voet. Tot de betalingsverplichtingen van schuldenaar behoren onder meer een alimentatieplicht en zakelijke reiskosten. Het college heeft voorts aangevoerd dat tijdens de afkoelingsperiode het vrij te laten bedrag (VTLB) als uitgangspunt moet dienen. In de berekening van het VTLB wordt met de hier bedoelde kosten rekening gehouden. Van het VTLB kan schuldenaar aan al zijn betalingsverplichtingen voldoen en bovendien bestaat er een ruime afloscapaciteit. De gemeente heeft inmiddels alle schulden in kaart gebracht en kan nu een minnelijke regeling aanbieden. Het college heeft verklaard dat er nog niets is ondernomen om de beslagvrije voet te verhogen omdat daartoe onvoldoende tijd was. Het college heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat er, ook indien de schuldenaar moet leven van de juiste beslagvrije voet, nieuwe schulden zullen ontstaan. Voorts heeft het college verklaard dat nog niet tot nihilstelling van de alimentatieverplichting is verzocht, maar dat dit eerst nadat een minnelijke regeling tot stand is gekomen alsnog zal gebeuren.

4.Beoordeling

4.1.
Het verzoek tot een afkoelingsperiode dient op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit te worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldhulpverlening en het daarbij horende breed moratorium voortvloeiende verplichtingen zal nakomen en de afkoelingsperiode noodzakelijk is in het kader van de schuldhulpverlening en in het belang is van de gezamenlijke schuldeisers. Dit zijn cumulatieve vereisten.
4.2.
Tot de verplichtingen waaraan de schuldenaar in ieder geval moet voldoen, behoort onder meer de in artikel 4, aanhef en sub f, van het Besluit genoemde verplichting om gedurende het breed moratorium geen nieuwe schulden te laten ontstaan. Anders dan het college stelt, dient tijdens het breed moratorium niet het VTLB maar de beslagvrije voet als uitgangspunt te worden genomen. Dat blijkt uit de volgende passage uit de Nota van Toelichting bij het Besluit:
‘Tijdens het breed moratorium reserveert de schuldhulpverlener alle inkomsten die boven de beslagvrije voet liggen.’ [1]
Vast is komen te staan dat indien schuldenaar is aangewezen op de beslagvrije voet, hij niet aan al zijn betalingsverplichtingen kan voldoen en er nieuwe schulden zullen ontstaan. Dat volgt niet alleen uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting, maar eigenlijk al uit het enkele feit dat schuldenaar verplicht is alimentatie te betalen, waarvoor de beslagvrije voet niet toereikend is. [2] Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet voldoende aannemelijk dat de schuldenaar de uit het breed moratorium voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en moet het verzoek reeds op die grond worden afgewezen.
4.3.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat een zwaar middel als de verzochte afkoelingsperiode – die de schuldeisers immers volledig afhoudt van hun bevoegdheid tot verhaal – niet lichtvaardig kan worden toegewezen. Het breed moratorium is een
ultimum remedium, een instrument dat slechts bedoeld is voor situaties waarin de andere beschikbare instrumenten geen of onvoldoende soelaas bieden en de schuldeisers, ondanks dat zij bekend zijn met schuldhulpverlening van schuldenaar, er voor kiezen om (verdere) incassomaatregelen te treffen. Tegen die achtergrond dient de noodzaak tot toepassing van het middel ten behoeve van de schuldhulpverlening voldoende aannemelijk te worden gemaakt.
4.4.
Ter onderbouwing van de noodzaak heeft het college aangevoerd dat als gevolg van het beslag nieuwe schulden zullen ontstaan, omdat de beslagvrije voet ontoereikend is om aan de betalingsverplichtingen van schuldenaar te voldoen. Gezien de verplichting om tijdens het breed moratorium geen nieuwe schulden te laten ontstaan, terwijl de betalingsverplichtingen uit de beslagvrije voet moeten worden voldaan, kan het ontstaan van nieuwe schulden er echter niet aan bijdragen dat de noodzaak voldoende aannemelijk is.
4.5.
Voor zover het college heeft bedoeld te betogen dat afkondiging van een afkoelingsperiode noodzakelijk is voor het bereiken dan wel in stand houden van financiële stabiliteit, die door de gelegde beslagen nu niet mogelijk is, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat alles is ondernomen om met de schuldeisers tot een andere oplossing te komen, te minder nu gebleken is dat er onvoldoende is ondernomen om te komen tot aanpassing van de beslagvrije voet. Uit de stukken blijkt dat Van Arkel met betrekking tot het dossier Famed eerst na de beslaglegging op 6 juni 2017 kennis heeft genomen van de schuldhulpverlening. De eerdere brieven van de gemeente hadden – naar het blijkt – betrekking op een ander dossier, waarin Van Arkel (vooralsnog) niet tot incasso is overgegaan. Met betrekking tot het door Cattenhage gelegde tweede beslag is de rechtbank van oordeel dat één telefoongesprek onvoldoende is om aan te nemen dat de gemeente het uiterste heeft gedaan om de schuldeisers te overtuigen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat de andere beschikbare instrumenten geen of onvoldoende soelaas bieden.
4.6.
Een en ander leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

De rechtbank
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.S.W. Lucassen, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 26 juni 2017.
Tegen deze beslissing staat, voor de verzoeker en voor de in de procedure verschenen belanghebbenden, hoger beroep open conform artikel 358 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering.

Voetnoten

1.Stb. 2017, 83, p. 27.
2.Vgl. Stb. 2017, 83, p. 20.