ECLI:NL:RBGEL:2017:3390

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2605
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bijstandsaanvraag van verzoeker met problematische achtergrond

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 28 juni 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een bijstandsaanvraag. Verzoeker, een 23-jarige alleenstaande man, had op 17 januari 2017 een aanvraag voor bijstand ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen op 7 april 2017 was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoeker niet voldoende aannemelijk had gemaakt in bijstandsbehoeftige omstandigheden te verkeren, en dat hij geen verifieerbaar bewijs had geleverd over zijn inkomsten in de twee jaren voorafgaand aan de aanvraag.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de moeilijke bewijspositie van verzoeker, die door langdurig leven in armoede en een problematische achtergrond, waaronder een verleden met jeugdzorg en schulden, in een kwetsbare situatie verkeert. De rechter oordeelde dat het niet in overeenstemming is met een juiste wetstoepassing om verzoeker te straffen voor het ontbreken van bewijs, gezien zijn omstandigheden. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het primaire besluit te schorsen en verzoeker bijstand toe te kennen naar de norm van een alleenstaande, met terugwerkende kracht vanaf de datum van zijn verzoek om voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de gemeente Nijmegen het door verzoeker betaalde griffierecht moet vergoeden en dat de proceskosten van verzoeker door de gemeente moeten worden vergoed. Deze uitspraak is gedaan in het belang van verzoeker, zodat hij de kans krijgt om zijn leven weer op de rails te krijgen en te participeren in de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/2605

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 juni 2017

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. H.B. Azar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegente Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekers aanvraag van 17 januari 2017 om bijstand afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2017. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden B. Geveling en mr. E.H. Leenders.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Verzoeker is 23 jaar en alleenstaand. Verzoekers laatst geregistreerde dienstverband bij Tempo Team had als einddatum 28 juli 2013. Vanaf 20 februari 2015 tot 7 april 2015 waren verzoekers adresgegevens onbekend. Verzoeker staat vanaf 7 april 2015 ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] .
Verzoeker heeft zich op 4 december 2016 gemeld bij het regionaal Jongerenloket Nijmegen voor scholing en werk (Werkbedrijf). Op 17 januari 2017 heeft verzoeker een aanvraag bijstand ingediend op grond van de Participatiewet (Pw).
1.2
Op 20 februari 2017 heeft verzoeker een verklaring afgelegd waarbij hij heeft aangegeven ongeveer twee jaar geen inkomsten meer te hebben. Hij heeft geleefd van giften en leningen, voor het grootste deel van zijn vriend [naam vriend] . Via een kennis [kennis] heeft verzoeker een kamer kunnen krijgen. Verzoeker slaapt af en toe bij vrienden. Hij heeft geen huurcontract en hoeft niets aan [kennis] te betalen. Af en toe krijgt verzoeker boodschappen van de moeder van zijn vriend.
Aansluitend is een huisbezoek afgelegd op verzoekers adres. De rapporteur kon niet vaststellen dat verzoeker zijn hoofdverblijf had op de [adres] , maar wel dat verzoeker hier spullen heeft liggen en aanwezig is (geweest).
1.3
Bij brief van 20 februari 2017 is verzocht aan te tonen hoe verzoeker de afgelopen twee jaar in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Verzoeker heeft naar aanleiding van dit verzoek schriftelijk gereageerd en een handgeschreven brief van [naam vriend] overgelegd, waaruit blijkt dat verzoeker een bedrag van € 3.000, - aan hem moet terug betalen. Verweerders rapporteur heeft vervolgens contact gehad met verzoekers bewindvoerder [naam] .
1.4
Bij brief van 13 maart 2017 is verzoeker nogmaals verzocht om schriftelijk, objectief en verifieerbaar bewijs aan te leveren hoe hij de afgelopen jaren in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Er zijn voorbeelden vermeld hoe verzoeker dit eventueel kan aantonen. Tevens is verzocht om een bewijsstuk aan te leveren met betrekking tot een ontvangen erfenis.
1.5
Op 14 maart 2017 heeft verzoekers bewindvoerder aangegeven dat de ontvangen erfenis van €. 7.641,13 is overgemaakt naar verzoekers beheerrekening om ‘deurwaarders bij verzoeker weg te houden’. Verzoeker had aan haar aangegeven dat hij geen leefgeld hoefde te ontvangen en zichzelf wel zou redden.
1.6
Verzoeker heeft per email aangeven dat hij mondelinge afspraken heeft gemaakt en niets op papier is vastgelegd. Er is geen afspraak gemaakt wanneer hij het geleende bedrag moet terugbetalen. Op 30 maart 2017 heeft [naam vriend] verklaard dat hij aan verzoeker € 3.000, - heeft geleend en ook los hiervan geld heeft gegeven/geschonken. [naam vriend] weet niet wanneer en welke bedragen hij aan verzoeker heeft gegeven.
1.7
Naar aanleiding van vorenstaande bevindingen heeft verweerder geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld dat verzoeker in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeert. Verweerders rapporteur [rapporteur] stelt in zijn rapport van 7 april 2017 dat er mogelijk sprake is van een onbekende bron van inkomsten en dat het recht op bijstand niet is vast te stellen.
1.8
Bij besluit van 7 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekers aanvraag van 17 januari 2017 om bijstand afgewezen. Verweerder heeft daarbij overwogen dat verzoeker niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt in bijstandsbehoeftige omstandigheden te verkeren waardoor het recht op bijstand niet valt vast te stellen. Verder is - volgens verweerder - niet gebleken dat er sprake is van zodanige dringende redenen dat verweerder van deze algemene regel kan afwijken.
Het standpunt van verzoeker
2.1
Verzoeker stelt dat verweerders besluit onzorgvuldig is voorbereid en genomen is in strijd met het verbod van vooringenomenheid nu verzoeker alle mogelijke bewijsstukken heeft overgelegd. Ten onrechte verlangt verweerder meer bewijsstukken over verzoekers leefsituatie. Verzoeker verwijt verweerder dat niet dan wel onvoldoende is onderzocht of het recht op bijstand niet op andere wijze kan worden vastgesteld, bijvoorbeeld door middel van een aanvullend onderzoek over het saldo op de beheerrekening. Door deze afwijzing is verzoeker onevenredig zwaar getroffen. Sinds januari 2016 beschikt verzoeker niet over enig inkomen en verkeert hij in een levensbedreigende situatie, omdat hij zijn vaste lasten en de kosten van levensonderhoud niet kan betalen.
2.2
Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij wordt ondersteund door vrienden met wie hij close is. Verzoeker heeft geen vader meer en zijn moeder is dakloos, verslaafd aan alcohol en een borderline-stoornis heeft. Verzoeker heeft meer vrienden dan [naam vriend] en die nemen wel eens iets voor hem mee. [naam vriend] heeft verzoeker wel veel meer gegeven dan de
€ 3.000 die hij heeft opgeschreven. Dat bedrag moet verzoeker wel aan [naam vriend] terugbetalen. Verzoeker kreeg het geld contant. Soms € 20 soms € 30 per keer. Dat was om boodschappen te kunnen doen. Van dat geld heeft verzoeker twee jaar geleefd. [naam vriend] is operator van beroep en werkt in een auto- machinebedrijf in [plaats] . Verzoeker stelt dat hij niet als een normaal persoon heeft geleefd. Hij kon van € 20 per week rondkomen. Verzoeker zag geen aanleiding om eerder bijstand aan te vragen. Verzoeker heeft wel pogingen gedaan om aan het werk te komen, maar na een sollicitatie werd hij altijd afgewezen. Verzoeker stelt dat hij in de war is en niet redelijk na kan denken. Daardoor is hij in een isolement geraakt. Verzoeker heeft in [plaats 2] een opleiding tot stukadoor genoten en heeft deze opleiding afgerond met een diploma. Verzoeker heeft geen rijbewijs. Verzoeker heeft wat problemen gehad met mensen in zijn omgeving. Hij was niet zo goed in zijn werk waardoor hij een slechte naam kreeg. Verzoeker wil graag deelnemen aan de maatschappij. Hij vroeg om hulp maar dat werd afgewezen en hij moest het zelf maar uitzoeken. Verzoekers vriend helpt hem nog steeds. [naam vriend] kan leven van de opbrengsten van zijn werk in ploegendienst. Anders dan verzoeker had [naam vriend] wel een ‘kruiwagen’ om aan de slag te komen.
Verzoeker verklaart desgevraagd dat de kleine kamer die hij bewoont aan hem beschikbaar is gesteld door [naam 3] . Die man woont er zelf niet. Verzoeker komt soms in zijn kamer. Het adres van [naam 3] weet verzoeker niet, maar verzoeker biedt aan om dat adres te achterhalen. [naam 3] heeft een bouwbedrijf maar verzoeker kan de naam van dit bedrijf niet noemen. Verzoeker kent [naam 3] omdat hij via zijn school drie maanden stage heeft gelopen in diens bedrijf. Dat bedrijf is bij [naam 3] thuis. [naam 3] heeft een bruin busje. Verzoeker heeft nimmer eerder te horen gekregen welke informatie hij precies nu bij verweerder moest aanleveren. De mensen in zijn huis zijn Bulgaren die er een andere cultuur er op na houden. Zij drinken de hele avond. Verzoeker wil niets met deze mensen te maken hebben.
Verzoeker kan geen namen onthouden en is zeker niet in staat enige boekhouding bij te houden. Omdat hij schulden had heeft de rechter een bewindvoerder voor hem benoemd. Verzoeker is op zijn 16e jaar door de kinderrechter uit huis geplaatst in de gesloten inrichting ‘Harreveld’. Op zijn 18e werd verzoeker aan zijn lot overgelaten, maar kreeg toen enige hulp van de reclassering. Vanaf dat moment heeft verzoeker altijd tussen de verslaafden in het centrum van Nijmegen gewoond. Verzoeker wil graag een normaal leven zoals ieder ander.
Het standpunt van verweerder
3.1
Verweerder heeft ter zitting gesteld dat verzoekers bewijsnood voor zijn risico komt. In verweerders brieven staat duidelijk aangegeven wat verweerder nodig heeft om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Het is juist niet duidelijk wanneer [naam vriend] geld heeft gegeven. De verklaring van [naam vriend] valt niet te controleren. Verzoeker heeft geen aannemelijk verhaal kunnen presenteren. Hoe kan iemand twee jaar lang rondkomen van
€ 20 of 30 per week zoals verzoeker ter zitting stelt. Dat verzoeker gratis zou wonen is evenmin door hem aannemelijk gemaakt. Wat moet verzoeker daarvoor dan terug doen? Feit is dat in verzoekers kamer een eigen bed werd aangetroffen en enige spullen. Verzoeker kan de herkomst van het geld voor zijn boodschappen niet verklaren.
3.2
Desgevraagd kan verweerder niet aangeven op welk ‘omslagpunt’ verzoekers bewijsnood hem niet langer kan worden tegengeworpen. Vooralsnog kan onder deze omstandigheden dit moment niet worden aangegeven.
Het verzoek om voorlopige voorziening
4.1
De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. Daarbij moet een afweging worden gemaakt tussen aan de ene kant het belang van verzoeker dat zo snel mogelijk een voorziening wordt getroffen en aan de andere kant het belang van verweerder bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit. Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.2
Bij de afweging van de belangen houdt de voorzieningenrechter onder andere rekening met de kans dat het bezwaar van verzoeker slaagt en of het besluit rechtmatig is genomen. De voorzieningenrechter zal een zogenoemd voorlopig rechtsmatigheidsoordeel geven. Als de kans van slagen klein is, is er voor de voorzieningenrechter weinig reden om in te grijpen en een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter zal daarom beoordelen of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft.
4.3
In het geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de voorzieningenrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop verzoeker zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op de aanvraag. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 17 januari 2017 tot en met 7 april 2017.
4.4
Het gaat in deze procedure om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven.
Vervolgens is het aan verweerder om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren en zo nodig te verifiëren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- en medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.5
De voorzieningenrechter overweegt dat in een situatie als deze waarin aan verzoeker is gevraagd aannemelijk te maken waar hij de twee jaren voorafgaande aan de bijstandsaanvraag van heeft geleefd, de bewijspositie van verzoeker bijzonder lastig is. Daarom acht de voorzieningenrechter het voorshands niet in overeenstemming met een juiste wetstoepassing om verzoeker onverkort tegen te werpen dat hij geen verifieerbaar bewijs aangaande zijn inkomsten over de hiervoor bedoelde periode heeft ingebracht. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoeker een problematisch verleden heeft en al vanaf jonge leeftijd feitelijk alleen leeft. Daardoor acht de voorzieningenrechter het zeker niet onaannemelijk dat verzoeker louter bezig was met overleven en geen aandacht heeft besteed aan administratieve zaken zoals bijhouden van inkomsten en uitgaven. Algemeen bekend is immers dat door langdurig leven in armoede het gedrag van iemand nadelig wordt beïnvloed. Niet uitgesloten is dat verzoekers handelingen daardoor verklaard kunnen worden. De voorzieningenrechter overweegt verder dat verzoeker genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de te beoordelen periode niet of nauwelijks inkomsten heeft gehad. In de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanknopingspunten om de opmerking van verweerders rapporteur te volgen dat er een vermoeden is van een onbekende inkomstenbron.
Uit de gedingstukken blijkt dat verzoeker zich bij verweerder zeer defensief heeft opgesteld. Ter zitting bleek verzoeker assertief te kunnen optreden. Toch zijn er aanwijzingen dat verzoekers gedrag weerstand kan oproepen en dat hij relevante competenties mist om bijvoorbeeld succesvol te kunnen solliciteren in het vakgebied waar hij voor geschoold is en waarvan algemeen bekend is dat er op dit moment voldoende vraag is. Verzoeker geeft een serieuze indruk dat hij zijn huidig leefpatroon wil doorbreken en dat hij zo langzamerhand genoeg heeft van zijn milieu. Verzoeker wil actief participeren in de maatschappij. Hij heeft daarvoor tijdelijk bijstand nodig om zijn negatieve patronen te kunnen doorbreken.
Bovenvermelde omstandigheden zijn voor de voorzieningenrechter mede aanleiding om verzoeker het voordeel van de twijfel te geven en hem met bijstand op korte termijn in staat te stellen op reguliere wijze te participeren in de maatschappij. Om die reden zal de voorzieningenrechter het bestreden besluit schorsen en bepalen dat aan verzoeker, bij wijze van voorschot, bijstand zal worden toegekend naar de norm van een alleenstaande vanaf de dag van indiening van verzoekers verzoek om voorlopige voorziening (19 mei 2017) tot zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar.
4.6.
Het vorenstaande betekent niet dat verzoeker in een situatie komt te verkeren van ‘achterover leunen’ en vervolgens eindeloos kan teren op kosten van verweerders uitkeringskas. Integendeel. Vanaf het moment waarop verzoeker bijstand ontvangt heeft verweerder (wettelijke) middelen ter beschikking om verzoeker onmiddellijk te verplichten mee te werken aan bijvoorbeeld sollicitatie training(en) en het aanleren van sociale vaardigheden. Ook kan verweerder verzoeker opdragen op arbeidsinschakeling gerichte werkzaamheden te verrichten. Omdat ter zitting is gebleken dat verzoeker in zijn opvoeding mogelijk bepaalde vaardigheden niet heeft aangeleerd wordt verweerder in overweging gegeven verzoeker te laten onderzoeken door een (gedrags)deskundige om zijn competenties in kaart te brengen.
Daarnaast lijkt het raadzaam dat verzoekers bewindvoerder nauwkeurig toe ziet op de besteding van verzoekers (tijdelijke) uitkering en hem in staat stelt een kamer te huren op de reguliere markt en vervolgens zorg draagt voor adequate voldoening van verzoekers vaste lasten.
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt dat als verzoeker zich niet of in onvoldoende mate houdt aan zijn verplichtingen op grond van de Pw, verweerder aanleiding kan zien om tijdens de duur van deze maatregel, op voet van artikel 8:87, eerste lid van de Algemeen wet bestuursrecht, opheffing van deze voorlopige voorziening te verzoeken.
Proceskosten
5.1
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ad
€ 46, - te vergoeden.
5.2
De voorzieningenrechter acht tenslotte termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand van op € 990, - (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het bijwonen ter zitting, met de waarde per punt van € 495, - en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het primaire besluit tot zes weken na verzending van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat aan verzoeker vanaf 19 mei 2017, bij wijze van voorschot, bijstand wordt toegekend naar de norm van alleenstaande;
  • gelast dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht groot € 46, - aan hem vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 990, -.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van H. de Groot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 28 juni 2017.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.