Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
rechtbank) alsmede aan na te noemen [verkoper 1] diens echtgenote, [verkoper 2] , als
heersend erfen ten laste van de bij de onderhavige overdracht in eigendom over te dragen percelen met de kadastrale nummers [gemeente, sectie X, nummer 7777] , [gemeente, sectie X, nummer 0000] , [gemeente, sectie X, nummer 6666] en [gemeente, sectie X, nummer 9999] als
dienend erf:
streeparceringaangegeven op de aan deze akte gehechte en de door partijen voor akkoord ondertekende situatieschets.
[woonplaats] , [adres], kadastraal bekend gemeente [woonplaats] [sectie X nummers]
[gemeente, sectie X, nummer 1111](..)
[gemeente, sectie X, nummer 2222](..)
[gemeente, sectie X, nummer 0111](..)
[gemeente, sectie X, nummer 0222](..)
3.Het geschil en de vorderingen in conventie en in reconventie
“vanaf het hart van de [boom] tot aan de hoek van het [hok] , vervolgens door het houthok naar de bestaande erfgrens”. Volgens [eiser] c.s. blijkt uit de akte van levering van 25 maart 2011, waarbij zij hun onroerende zaak geleverd hebben gekregen, duidelijk dat de grens in ieder geval loopt van piketpaal 11 tot piketpaal 10, zoals weergegeven op de veldwerktekening van 9 maart 2011 (
“hart boom, hoek waterhok”). Dat stemt ook overeen met de door de verkopers van [adres 2 (buren)] geplante beukenhaag naast dat deel van de grens, zoals voorzien in alle hiervoor genoemde aktes. Ten noorden van piketpaal 10 kan echter onzekerheid bestaan over het verloop van de grens, nu volgens [eiser] c.s. onduidelijk is waar deze volgens de leveringsakte van 25 maart 2011 zou moeten aansluiten bij wat de koopaktes aanduiden als de bestaande erfgrens. Dat aansluitingspunt is volgens hen idealiter gelegen ter plaatse waar de rechtsvoorgangers van partijen indertijd een piket zouden hebben geplaatst, op de genoemde veldwerktekening aangeduid met piketpaal 27. Daarmee ontstaat volgens [eiser] c.s. een rechte lijn lopend vanaf de zuidoosthoek van het waterhok, vervolgens langs de oostzijde ervan en parallel lopend met een door [gedaagde] c.s. aangeplante beukenhaag tot aan genoemd aansluitingspunt. Aldus bezien loopt de grens door de percelen [gemeente, sectie X, nummer 2222] , [gemeente, sectie X, nummer 1111] en [gemeente, sectie X, nummer 0222] heen. Een en ander wordt tot uitdrukking gebracht in de volgende door [eiser] c.s. in het geding gebrachte tekening op een uittreksel uit de (noordgerichte) kadastrale kaart van 13 augustus 2015:
“Er is een nieuwe erfgrens tussen [adres] en [adres 2 (buren)] vastgesteld. Vanaf het hart van de [boom] tot aan de hoek van het [hok] , vervolgens door het houthok naar de bestaande erfgrens”) niet meer terug. Die omschrijving zou vereisen dat ook delen van de percelen [gemeente, sectie X, nummer 2222] , [gemeente, sectie X, nummer 1111] en - uitgaande van het door [eiser] c.s. gewenste grensverloop - [gemeente, sectie X, nummer 0222] zouden zijn overgedragen. Dat is echter niet gebeurd, ondanks de bij de partijen bij de levering verondersteld aanwezige kennis omtrent het verloop van de kadastrale grenzen na de uitmeting van 9 maart 2011. De beperkte verwijzing in de akte van levering van 25 maart 2011 naar de omschrijving van de grens in de koopovereenkomst (
“Voor wat betreft de erfgrens van het verkochte is in voormelde koopovereenkomst het volgende woordelijk opgenomen: “artikel 21 Er is door verkoper een beukenhaag geplant langs de nieuw vastgestelde erfgrens (De erfgrens is hart boom, hoek [hok] ).”) is onvoldoende duidelijk om daar doorslaggevende betekenis aan toe te kennen. Een en ander is in lijn met de aan de akte gehechte tekening die, hoewel vervaardigd met het oog op de loop van de erfdienstbaarheid, de door [eiser] c.s. gewenste grens niet toont. Tenslotte geldt dat als aan [eiser] c.s. ook een stukje van perceel [gemeente, sectie X, nummer 2222] zou zijn geleverd, de erfdienstbaarheid dan ook gedeeltelijk daarover had moeten lopen. Perceel [gemeente, sectie X, nummer 2222] is echter geen lijdend erf volgens de akte van 25 maart 2011.
“Er wordt een recht van overpad gevestigd voor koper en diens rechtsopvolgers om te komen en te gaan over de nieuwe oprit naar [adres 2 (buren)] ”en
“Er wordt een recht van overpad gevestigd voor de eigenaar van [adres 2 (buren)] en diens rechtsopvolgers om te komen en gaan naar [adres 2 (buren)] over de nieuwe oprit”) heeft zich in die formulering niet doorgezet naar de akte van levering van 25 maart 2011, waarin de erfdienstbaarheid van uitweg is gevestigd. Daarin is het recht van uitweg zonder enige beperking gevestigd ten behoeve van de percelen [gemeente, sectie X, nummer 1111] , [gemeente, sectie X, nummer 2222] , [gemeente, sectie X, nummer 0111] en [gemeente, sectie X, nummer 0222] en niet alleen ten behoeve van perceel [gemeente, sectie X, nummer 1111] . In de bij de akte van 25 maart 2011 behorende tekening is het tracé van de weg slechts schetsmatig aangegeven, zodat daaraan geen argument kan worden ontleend voor de stelling dat vanaf de parkeerplaats van [gedaagde] c.s. eerst een niet met de erfdienstbaarheid belast gedeelte van perceel [gemeente, sectie X, nummer 9999] zou moeten worden be(t)reden, alvorens het tracé van de erfdienstbaarheid kan worden bereikt. Voorts kan aan de in de akte van vestiging voorgeschreven breedte van drie meter van de strook grond waarover de erfdienstbaarheid mag worden uitgeoefend geen argument worden ontleend om de breedte van de toegang vanuit de parkeerplaats tot die strook te beperken.