3.3.3In het rapport van 4 augustus 2015 wijst Koek er op dat de medisch adviseur van eiseres werknemer niet zelf heeft gezien of gesproken, maar slechts dossierstudie heeft verricht. Het rapport van Koek is geen op zichzelf staand rapport maar vormt een geheel met de medische gegevens voorafgaand aan de bezwaarprocedure.
Koek licht toe dat zij meer beperkingen heeft aangenomen in verband met de schouderklachten omdat overbelasting voorkomen moet worden, niet alleen van de aangedane kant, maar ook van de niet aangedane schouder. De verzekeringsarts heeft in dat verband te weinig beperkingen aangenomen.
Koek schrijft dat de verzekeringsarts eveneens te weinig beperkingen heeft aangenomen met betrekking tot de psychische toestand van werknemer. Volgens het door de verzekeringsarts opgetekende dagverhaal is werknemer passief, doet hij weinig, is hij voornamelijk thuis en heeft hij weinig sociale contacten. De stemming bij de verzekeringsarts is somber en werknemer is gespannen. Vervolgens is werknemer bij de huisarts en de POH onder behandeling gekomen en heeft hij een antidepressivum gekregen. Koek heeft een urenbeperking aangenomen vanwege de combinatie van pijnklachten en stemmingsstoornis, maar ook omdat vanuit preventief oogpunt de grenzen bewaakt moeten worden en de ontwikkeling van het medisch toestandsbeeld na het spreekuur niet gunstig is.
4. In beroep stelt eiseres zich op het standpunt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvoldoende is gemotiveerd, onvoldoende reproduceerbaar is en innerlijk inconsistent is, omdat voor het aannemen van forsere beperkingen door de va b&b ten opzichte van de beperkingen die de primaire verzekeringsarts heeft aangenomen, onvoldoende argumenten zijn aangedragen terwijl een en ander niet past bij de anamnese, bij het dagverhaal en bij het ziektebeeld. Daarnaast heeft de va b&b ten onrechte informatie die toeziet op een datum van ruim 3,5 maand na datum in geding, betrokken in het bezwaar en de urenbeperking onvoldoende gemotiveerd. Tot slot brengt eiseres een aantal grieven tegen de arbeidskundige beoordeling naar voren.
5. De rechtbank heeft partijen op 12 september 2016 een schorsingsbeslissing gestuurd, aan de inhoud waarvan het volgende wordt ontleend:
“In geschil is de medische toestand van [derde belanghebbende] (hierna: werknemer) op 2 januari 2015. De rechtbank stelt vast dat verzekeringsarts A. Oedit Doebe (primaire va) en verzekeringsarts bezwaar en beroep (va b&b) W.M. Koek fundamenteel van mening verschillen over de beperkingen van werknemer op 2 januari 2015.
De rechtbank ontvangt graag een aanvullende motivering van va b&b Koek voor het aannemen van (fors) meer beperkingen. In deze aanvullende motivering dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan de volgende punten:
-De va b&b schrijft in haar rapport van 11 mei 2015 dat werknemer op 24 april 2015 een intake heeft gehad bij de psycholoog en begonnen is met medicatie. De rechtbank stelt vast dat dit na de datum in geding 2 januari 2015 is. De rechtbank verzoekt de va b&b te motiveren waarom er, ondanks deze na de datum in geding ingezette behandeling, aanleiding is om werknemer op 2 januari 2015 meer beperkt te achten in verband met zijn psychische klachten.
-De primaire va schrijft in zijn rapport van 27 november 2014 dat werknemer als medicatie paracetamol en zonodig een slaapmiddel gebruikt. De rechtbank verzoekt de va b&b te motiveren hoe dit laatste zich verhoudt tot een depressie.
-Tijdens de hoorzitting heeft werknemer toegelicht bij wie en tot wanneer hij onder behandeling is geweest voor zijn psychische klachten. De rechtbank ontvangt graag deze toelichting.
-De primaire va schrijft dat bij werknemer sprake is van vermijdende/inadequate coping. De rechtbank verneemt graag op welke wijze dit is meegewogen door de va b&b.
-De rechtbank maakt uit de stukken op dat werknemer onder behandeling is van de huisarts/praktijkondersteuner. Voor een juiste oordeelsvorming acht de rechtbank het van belang dat informatie over de behandeling van de psychische klachten van werknemer ten tijde van de datum in geding wordt opgevraagd. De va b&b wordt verzocht alsnog deze medische informatie op te vragen.
-De va b&b neemt alsnog per de datum in geding een urenbeperking aan. De va b&b wordt verzocht een aanvullende toelichting hiervoor te geven, rekening houdend met de uitgangspunten zoals neergelegd in de Duurbelastbaarheid in Arbeid.”
6. In reactie op de schorsingsbeslissing heeft verweerder bij brief van 5 december 2016 een rapport van Koek van 28 november 2016 overgelegd, met daarbij gevoegd een brief van [huisarts] van 22 november 2016.
Koek schrijft dat de informatie van de huisarts laat lezen dat werknemer in januari 2015 gesprekken is gaan volgen bij de POH GGZ en een antidepressivum heeft voorgeschreven gekregen. Derhalve moet gesteld worden dat de medische toestand na het spreekuur bij de primaire verzekeringsarts is verslechterd en de depressie erger is geworden. De huisarts spreekt van een ernstige depressie hetgeen op de hoorzitting moet worden bevestigd. Dat er derhalve op 2 januari 2015 verdergaande beperkingen zijn gelet op de ongunstige ontwikkeling in de ernst van het ziektebeeld moge duidelijk zijn.
Met de inadequate coping en het vermijdend gedrag van werknemer is in de FML rekening gehouden door middel van een beperking voor het hanteren van conflicten.
Werknemer heeft de neiging de ernst van de depressie wat te onderschatten. Een urenbeperking is volgens Koek geïndiceerd omdat werknemer weliswaar geen energetische beperking heeft, maar een te groot energieverbruik als gevolg van een cumulatie van pijn en psychische klachten.
7. Eiseres heeft bij brief van 8 februari 2017 gereageerd op het hiervoor genoemde rapport van Koek, onder overlegging van een rapport van [medisch adviseur B] van 30 januari 2017.
Hofman schrijft dat uit de informatie van de huisarts inderdaad kan worden afgeleid dat er sprake is van een verslechtering van werknemers psychische gesteldheid na de datum van het spreekuur bij de primaire verzekeringsarts. Specifieke informatie over de spreekuurcontacten en de gesprekken met de praktijkondersteuner ontbreken echter, zodat uitsluitend kan worden afgegaan op hetgeen de huisarts schrijft en diens conclusie.
De door de primaire verzekeringsarts gegeven beperking in verband met de klachten aan de linkerschouder zijn volgens [medisch adviseur B] voldoende. [medisch adviseur B] wijst er op dat werknemer al tijden slechts zo nodig paracetamol gebruikt ter bestrijding van de pijn. Bij forse pijnklachten, zoals de huisarts die noemt, mogen toch andere/zwaardere pijnstillers worden verwacht.
Volgens [medisch adviseur B] beantwoordt Koek niet de vraag van de rechtbank op welke wijze het vermijdende gedrag en de inadequate coping in de beoordeling is betrokken.
De urenbeperking is volgens [medisch adviseur B] door Koek onvoldoende onderbouwd. Het dagverhaal van werknemer in november 2014 laat geen verhoogde rustbehoefte zien en er zijn geen aanwijzingen waarom werknemer, indien rekening wordt gehouden met zijn beperkingen, geen volledige werkweek zou kunnen werken. Ook is er geen aanwijzing voor dat werknemer zijn klachten onderschat.
8. De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat partijen ten aanzien van de medische beoordeling verdeeld zijn over de vraag of verweerders va b&b W.M. Koek werknemer, in afwijking van verzekeringsarts A. Oedit Doebe, op datum in geding terecht beperkt heeft bevonden op de onderdelen frequent reiken tijdens het werk (4.9), frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk (4.15) en het aantal te werken uren per dag en per week (6.2 en 6.3).
De rechtbank zal over bovenstaande een oordeel geven en daarbij tevens beoordelen of de door de rechtbank in de schorsingsbeslissing gestelde vragen door verweerder voldoende zijn beantwoord.
9. Met betrekking tot de wijze waarop verweerder, middels het rapport van Koek van 28 november 2016, de vragen van de rechtbank heeft beantwoord sluit de rechtbank aan bij hetgeen de [medisch adviseur B] hierover heeft geschreven in haar rapport van 30 januari 2017. De conclusies van [medisch adviseur B] heeft de rechtbank hiervoor onder rechtsoverweging 7. samengevat.
10. In aansluiting op de door de rechtbank onderschreven conclusies van [medisch adviseur B] overweegt de rechtbank met betrekking tot de urenbeperking als volgt.
Ten tijde van datum in geding (2 januari 2015) was, bij de beoordeling of er aanleiding is een verzekerde beperkt te achten in arbeidsduur, de Standaard Verminderde Arbeidsduur (hierna: de Standaard) van toepassing. Volgens deze Standaard en volgens vaste rechtspraak (onder meer ECLI:NL:CRVB:2016:1019) wordt bij de beoordeling aan het dagverhaal van de verzekerde betekenis gehecht. Op dit onderdeel acht de rechtbank de beoordeling door Koek niet consistent. Oedit Doebe heeft tijdens het spreekuur het dagverhaal van werknemer uitgevraagd en dit in zijn rapport van 27 november 2014 opgenomen. In het verslag van de hoorzitting schrijft verweerder dat voor de dagelijkse bezigheden (het dagverhaal) wordt verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In de rapporten van Koek kan evenwel niet worden opgemaakt dat zij het dagverhaal bij werknemer heeft uitgevraagd, terwijl Koek wel stelt dat de medische toestand van werknemer na het spreekuur bij de primaire verzekeringsarts is verslechterd en de depressie ernstig is geworden. Dit laatste had, naar het oordeel van de rechtbank, voor Koek aanleiding dienen te vormen om zelf het dagverhaal bij werknemer uit te vragen. Koek heeft zich, zoals uit haar rapport van 4 augustus 2015 blijkt, gebaseerd op het door Oedit Doebe opgetekende dagverhaal. De rechtbank ziet in het door Oedit Doebe opgetekende dagverhaal echter niet op voorhand aanwijzingen welke een urenbeperking rechtvaardigen. Zo slaapt werknemer overdag niet en doet hij weliswaar niet veel, maar kijkt hij wel televisie en kan hij daarbij het nieuws tot zich laten komen. De rechtbank merkt verder op dat Koek dit dagverhaal, bijvoorbeeld ten aanzien van sociale contacten, anders interpreteert. Koek schrijft dat werknemer weinig sociale contacten heeft, terwijl Oedit Doebe schrijft dat werknemer voldoende sociale contacten heeft. Volgens Koek is een urenbeperking geïndiceerd mede vanwege het feit dat werknemer zijn klachten onderschat. Door Koek wordt dit niet nader toegelicht en de rechtbank vindt in de stukken geen aanwijzingen voor deze stelling. Daarbij komt dat werknemer niet beperkt is op het onderdeel inzicht in eigen kunnen (1.4 van de FML). Nu verweerders va b&b niet zelf het dagverhaal bij werknemer heeft uitgevraagd terwijl daar toe wel aanleiding bestond en ook voor het overige de urenbeperking onvoldoende heeft onderbouwd, leidt dit er toe dat het bestreden besluit reeds hier om onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd en voor vernietiging in aanmerking komt.
11. De rechtbank heeft verweerder gevraagd op welke wijze verweerders va b&b heeft meegewogen dat bij werknemer sprake is van vermijdend gedrag en inadequate coping. Koek schrijft in haar rapport van 28 november 2016 dat het vermijdend gedrag en de inadequate coping verband houden met het depressief toestandsbeeld en dat er in verband hiermee een beperking in de FML is aangenomen voor het hanteren van conflicten.
De rechtbank overweegt dat Koek haar standpunt dat het vermijdend gedrag en de inadequate coping voortvloeien uit de depressie niet nader heeft onderbouwd. Dit was wel noodzakelijk, omdat in het dossier aanwijzingen zijn te vinden voor een langslepend arbeidsconflict en een passieve berusting door werknemer. Uit het deskundigenoordeel van arbeidsdeskundige W.E.I. Rikkert van 15 juli 2014 blijkt dat het aannemelijk is dat werknemer zich actiever had moeten opstellen en ook in redelijkheid en billijkheid de afspraken met de bedrijfsarts beter had moeten naleven en dat werknemer in dat verband verwijtbaar heeft gehandeld. Zonder nadere onderbouwing staat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast dat het vermijdend gedrag en de inadequate coping voort komen uit ziekte of gebrek.
12. De rechtbank heeft verweerder tevens gevraagd om informatie op te vragen bij de huisarts/praktijkondersteuner met betrekking tot de psychische toestand van werknemer op datum in geding. Verweerder heeft een brief van [huisarts] van 22 november 2016 overgelegd, waarin deze in januari 2015 bekend was met een ernstige depressieve episode. Werknemer volgde in januari 2015 gesprekken bij de POH/GGZ en kreeg als medicatie mirtazapine. Vanwege onvoldoende werkzaamheid is werknemer vervolgens verwezen naar de tweede lijn voor een intensievere behandeling en andere medicatie (lexapro). De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de vaststelling van de huisarts dat bij werknemer in januari 2015 sprake was van een ernstige depressieve episode. De rechtbank merkt hierbij evenwel op dat zij zich enkel kan baseren op de door de huisarts gestelde diagnose, zonder dat inzichtelijk is hoe deze diagnose tot stand is gekomen. Verslagen van de gesprekken met de praktijkondersteuner zijn bijvoorbeeld niet overgelegd. Koek schrijft in haar rapport van 4 augustus 2015 dat de medische gegevens voorafgaand aan de bezwaarprocedure een geheel vormen met haar rapport. De rechtbank wijst er echter op dat ook de medische informatie uit het verleden (bijvoorbeeld een brief van GGZ inGeest van 14 februari 2014) weliswaar de diagnose depressieve stoornis vermeldt, maar voor het overige slechts een korte staccato beantwoording is van gestelde vragen zonder dat duidelijk is op welke wijze deze diagnose tot stand is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat de belastbaarheid van werknemer op datum in geding zonder aanvullende informatie van de behandelaars (aard van de problematiek, hoe en door wie werknemer wordt behandeld en met welke frequentie) onvoldoende inzichtelijk kan worden vastgesteld. In dit geval klemt dit des te meer nu er sprake is van een uitgebreid rapport van de primaire verzekeringsarts en een fundamenteel andere conclusie van de va b&b. In een dergelijk geval is het onontbeerlijk om de wijze waarop de behandelaars tot hun bevindingen zijn gekomen bij de oordeelsvorming te betrekken.
13. Met betrekking tot de pijnklachten van werknemer aan de linkerschouder overweegt de rechtbank als volgt. Oedit Doebe heeft tijdens het spreekuur de schouder onderzocht.
Werknemer heeft tijdens het spreekuur te kennen gegeven dat de pijnklachten toe nemen als hij veel kracht met de arm moet zetten, bijvoorbeeld bij zwaar tillen. Werknemer ervaart dan ook een belemmering bij zwaar tillen. In verband hier mee heeft Oedit Doebe werknemer beperkt geacht op de onderdelen tillen of dragen (4.14, licht beperkt) en frequent zware lasten hanteren tijdens het werk (4.16, beperkt). Koek heeft werknemer in verband met de pijnklachten aan de schouder aanvullend beperkt geacht op de onderdelen frequent reiken en frequent tillen. De rechtbank wijst er op dat Koek werknemer, in tegenstelling tot Oedit Doebe, niet lichamelijk heeft onderzocht, en dat werknemers behandelend orthopeed geen verdere behandelmogelijkheden ziet. Bovendien is het onduidelijk hoe de ernst van de pijnklachten zich verhoudt tot het gebruik van paracetamol als pijnstiller. Bij forse pijnklachten, zoals de huisarts die noemt, mogen toch andere, zwaardere pijnstillers worden verwacht. Nu Koek de aanvullende beperkingen voor de pijnklachten niet nader motiveert, heeft verweerder onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom de FML op deze onderdelen bijstelling behoeft.
14. Gelet op de hiervoor vastgestelde tekortkomingen in de medische beoordeling komt de rechtbank aan de beoordeling van de arbeidskundige grieven van eiseres niet toe.
15. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal een nieuw besluit dienen te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen.