ECLI:NL:RBGEL:2017:3329

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
27 juni 2017
Zaaknummer
306840 HA ZA 16-400
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijgende verjaring van grondgebruik en kadastrale grenzen in geschil tussen gemeente en particulieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 31 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Gemeente Neerijnen en twee gedaagden over de verkrijging van een strook grond door verjaring. De Gemeente vorderde dat de gedaagden het gebruik van de strook grond zouden beëindigen en deze ontruimen, alsook vergoeding van kosten. De gedaagden betwistten de kadastrale grens en stelden dat zij de grond te goeder trouw door verkrijgende verjaring hadden verkregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Gemeente eigenaar is van de openbare weg en dat de gedaagden de percelen op basis van koop hebben verkregen. De rechtbank heeft de vorderingen van de Gemeente afgewezen, omdat de gedaagden de strook grond door verjaring in eigendom hebben verkregen. De rechtbank oordeelde dat de feitelijke situatie al lange tijd bestond en dat de gedaagden niet wisten of hoefden te weten dat de feitelijke grens afweek van de kadastrale grens. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Gemeente geen recht had op vergoeding van buitengerechtelijke kosten, omdat de hoofdvorderingen zijn afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank verklaard dat de grond tussen de kadastrale grens en de beukenhaag door verjaring eigendom is geworden van de gedaagden. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: 306840 / HA ZA 16-400 / 17
Vonnis van 31 mei 2017
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE NEERIJNEN
zetelend te Waardenburg
eiseres in conventie
verweerster in reconventie
advocaat: mr. S.P.J.M. [X] te Nijmegen
tegen

1.[gedaagde 1]

2.
[gedaagde 1]
beiden wonende te [woonplaats] , gemeente [woonplaats]
gedaagden in conventie
eisers in reconventie
advocaten: mr. M.J.M.G. van Gerwen en mr. W.M. van Bokhoven,
beiden te ‘s Hertogenbosch
Partijen zullen hierna de Gemeente en [gedaagden] c.s. worden genoemd. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk worden aangeduid als [gedaagde 1] en [gedaagde 2]

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 oktober 2016
- het verbeterde proces-verbaal van descente en comparitie van 1 maart 2017
- de brief van mr. [X] van 16 maart 2017, met daarbij gevoegd een foto.
In haar brief van 16 maart 2017 heeft mr. [X] verzocht een luchtfoto met ingetekende kadastrale grenzen aan het proces-verbaal van descente en comparitie te hechten, die ter zitting zou zijn overgelegd. De rechtbank gaat ervan uit dat dit juist is, nu daartegen geen bezwaar is binnengekomen en uit de aantekeningen van de griffier volgt dat “luchtfoto’s met ingetekende lijnen” zijn overgelegd, terwijl slechts één zulke foto aan het proces-verbaal is gehecht. De bij brief van 16 maart 2017 meegezonden foto behoort daarom tot de stukken van het geding.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
De Gemeente is eigenaar van de openbare weg genaamd [straatnaam] te [woonplaats] en kadastraal bekend [gemeente, sectie X, nummer 1] [gedaagden] is eigenaar van een tweetal aan die openbare weg gelegen percelen, kadastraal bekend [gemeente, sectie X, nummer 2a] en [gemeente, sectie X, nummer 2b] , voorheen tezamen kadastraal bekend als [gemeente, sectie X, nummer 2] . De percelen van [gedaagden] - en de openbare weg ter hoogte daarvan - bevinden zich even buiten de bebouwde kom van de Gemeente.
2.2
[gedaagden] heeft zijn percelen op 15 februari 2001 op grond van koop verkregen [verkopers] (hierna: [verkopers] ). Het verkochte is in de akte van levering, voor zoveel van belang, omschreven als:
Het woonhuis met erf en verder aanbehoren aan [straatnaam] te (..) [woonplaats] (..), kadastraal bekend [gemeente, sectie X, nummer 2] , groot (..) 0.83.10 ha (..)
[verkopers] hadden perceel [gemeente, sectie X, nummer 2] bij akte van levering van 15 september 2000 - met dezelfde omschrijving van het geleverde als hierboven - verkregen van onder meer [Y van de gemeente] te [woonplaats] . Daarvoor was het krachtens erfopvolging in eigendom geweest geweest bij nazaten van [X.X. van der Y] , welke laatste het perceel op 1 november 1971 krachtens akte van toedeling in de ruilverkaveling [woonplaats] in eigendom had verkregen.
2.3
[gedaagden] heeft op perceel [gemeente, sectie X, nummer 2b] een nieuwe woning doen bouwen. Het bestaande woonhuis, dat zich eveneens op dat perceel bevond, is daarna gesloopt. [gemeente, sectie X, nummer 3] was en is als weiland in gebruik.
2.4
[gedaagden] heeft ter hoogte van perceel [gemeente, sectie X, nummer 2b] op ongeveer 1 meter van de verharding van de openbare weg een beukenhaag staan die zijn erf van de weg afscheidt. Ter hoogte van [gemeente, sectie X, nummer 3] is sprake van een verder van de openbare weg af liggend hekwerk, alsmede wat beplanting tussen dat hekwerk en de weg.
2.5
Op 11 juni 2013 heeft de Gemeente [gedaagden] onder meer geschreven:
Uit een inventarisatie is gebleken dat de kadastrale grenzen bij uw woning niet overeenkomen met de werkelijke grenzen. U zou een perceel ter grootte van circa 296 m2 in gebruik hebben, dat volgens onze kadastrale gegevens eigendom is van de gemeente. Op de bijgevoegde situatietekening is aangegeven om welke grond het gaat. Voor zover wij kunnen nagaan zijn hierover geen schriftelijke afspraken gemaakt.
(..)
Omdat wij verwachten dat wij de grond in de toekomstig nodig hebben (voor bijvoorbeeld verbreding van de weg), hebben wij besloten om het gebruik van gemeentegrond voorlopig schriftelijk vast te leggen in deze brief. U dient er rekening mee te houden dat u het perceel op termijn zult moeten ontruimen (..)
Blijkens de bijgevoegde situatietekening gaat het om de volgende - gearceerde - strook grond:
2.6
Partijen hebben vervolgens tevergeefs met elkaar overleg gevoerd over de strook grond die [gedaagden] c.s. volgens de Gemeente ten onrechte in gebruik heeft (hierna: de strook grond).

3.Het geschil en de vorderingen in conventie en in reconventie

3.1
De gemeente vordert, kort gezegd, 1) dat [gedaagden] c.s. het gebruik van de strook grond beëindigen en deze ontruimen, alsmede 2) dat de Gemeente wordt gemachtigd dat zo nodig zelf te bewerkstelligen. Daarnaast vordert de Gemeente vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
3.2
[gedaagden] c.s. voeren gemotiveerd verweer. Zij betwisten primair de juistheid van de kadastrale grens die de Gemeente aan haar vordering ten grondslag legt en stellen dat deze samenvalt met de feitelijke grens. Subsidiair stellen zij dat [gedaagden] de strook grond ter hoogte van perceel [gemeente, sectie X, nummer 2b] te goeder trouw door verkrijgende verjaring van 10 jaar in eigendom heeft verkregen en meer subsidiair door twintigjarige verjaring van de revindicatie en toepassing van artikel 3:105 BW. Wat de strook grond ter hoogte van [gemeente, sectie X, nummer 3] betreft stellen zij zich op het standpunt dat zij die daar niet in bezit hebben genomen en dat de feitelijke afscheiding (het hekwerk) samenvalt met de volgens de Gemeente bestaande kadastrale grens.
3.3
Indien en voor zover komt vast te staan dat de feitelijke grens niet samenvalt met de kadastrale grens, vorderen [gedaagden] c.s. op grond van eigendomsverkrijging door verjaring dat de Gemeente zal worden veroordeeld mee te werken aan een kadastrale grenscorrectie, zodanig dat de kadastrale grens tussen perceel [gemeente, sectie X, nummer 1] enerzijds en de percelen [gemeente, sectie X, nummer 2a] en [gemeente, sectie X, nummer 2b] anderzijds gelijk loopt met de feitelijke erfgrens. Daarnaast vorderen [gedaagden] c.s. vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
3.4
De Gemeente voert daartegen weer gemotiveerd verweer dat hierna zo nodig nog aan de orde zal komen.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1
De rechtbank ziet aanleiding de standpunten van partijen nader weer te geven - en zo nodig uit te leggen - naar aanleiding van een aantal door hen in het geding gebrachte foto’s:
a. de situatie ter plaatse volgens [gedaagden] c.s. in de jaren ’50 van de vorige eeuw:
[foto]
b. de situatie ter plaatse volgens [gedaagden] c.s. daaropvolgend en globaal tot aan de verkrijging door [gedaagden] :
[foto]
c. De situatie ter plaatse volgens de Gemeente op 25 februari 2007:
[foto]
d. de projectie van de situatie onder b volgens de Gemeente op de huidige situatie ter plaatse:
[foto]
e. de volgens de Gemeente in ieder geval sinds 1 november 1971 aanwezige kadastrale grens tussen de eigendommen van partijen (door beide partijen overgelegd):
4.2
[gedaagden] c.s. hebben gesteld dat het woonhuis in 2001 zo was omheind als in rechtsoverweging 4.1 [1] onder b getoond (met een stenen muur) en dat de omheining verder naar het westen uit een hek bestond als op die foto is te zien. Zij stellen dat de stenen muur in de loop van 2001/begin 2002 is verwijderd en dat er toen aan de voorkant op de plaats van de muur een heg van laurierstruiken is geplant, dat de laurier rond 2006 is verwijderd en dat [gedaagden] toen meteen een beukenhaag heeft geplant. De rechtbank veronderstelt dat dat de heg is die in prille staat te zien is op de foto onder c. Op die foto is links daarvan ook een meer naar binnen gelegen hekwerk is te zien, maar dit hekwerk is niet het hekwerk op de foto onder b - welk laatste hekwerk zich, evenals de voormalige stenen muur, ter hoogte van het latere perceel [gemeente, sectie X, nummer 2b] bevond - maar het hekwerk dat zich thans nog ter hoogte van [gemeente, sectie X, nummer 3] bevindt en dat zich volgens [gedaagden] c.s. op de kadastrale grens bevindt zoals deze volgens de Gemeente loopt. Deze verspringing naar binnen is goed te zien op de foto onder d. Voor dat laatste hekwerk, vanaf de openbare weg gezien, bevindt zich thans een aantal bosschages. Niet duidelijk is wie deze daar heeft geplant.
4.3
De kaart onder e is volgens de Gemeente een kadastraal veldwerk dat tot stand is gekomen in het kader van de ruilverkaveling van 1971. [gedaagden] c.s. hebben dat uiteindelijk onvoldoende betwist, zodat de rechtbank daar ook van zal uitgaan. De feitelijke situatie op dat veldwerk stemt enigszins overeen met die op de foto onder a: ook daar is sprake van een haag (hg), maar op die foto staat deze veel dichter bij de weg dan volgens het veldwerk, zo lijkt het.
4.4
De stelling van [gedaagden] c.s., dat de kadastrale grens overeenstemt met feitelijke grens, aangenomen al dat die feitelijke grens steeds op precies dezelfde plaats heeft gelegen, is daarom niet begrijpelijk. Die feitelijke grens is ook nooit door het Kadaster geregistreerd. Het primaire verweer van [gedaagden] c.s. wordt dus verworpen.
4.5
Hoewel [gedaagden] c.s. veelvuldig teruggrijpen op het verdere verleden (zelfs tot de jaren ’50 van de vorige eeuw), is hun subsidiaire verweer dat [gedaagden] zich bij of na de levering in 2001 kon beroepen op verkrijging door tienjarige verjaring op grond van artikel 3:99 BW. [gedaagden] c.s. focussen daarbij niet op één bepaalde periode van tien jaar; uit hun betoog kan worden afgeleid dat zij ervan uitgaan dat het om elke periode van tien jaar kan gaan die op of na 1992 (de inwerkingtreding van het BW) is geëindigd. [2] Praktische overwegingen leiden de rechtbank ertoe om daaruit voor de verdere beoordeling de periode te selecteren die liep tot de verkrijging door [gedaagden] van zijn perceel in 2001. Het gaat er dan dus om
1) of [gedaagden] bij zijn verkrijging in 2001 de situatie wat de afscheiding ten opzichte van de openbare weg betreft zo aantrof zoals dit is weergegeven op de foto onder b,
2) of deze situatie, voor zover deze afweek van de loop van de kadastrale grens, bezit opleverde welk bezit zich gedurende tien jaren onafgebroken had gemanifesteerd en
3) of [gedaagden] en zijn rechtsvoorgangers bij hun verkrijging hadden moeten weten dat deze feitelijke toestand afweek van de kadastrale toestand.
4.6
Ad 1). Dat [gedaagden] de afscheiding in 2001 zo aantrof als op de genoemde foto onder b weergegeven, volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit de door [gedaagden] c.s. in het geding gebrachte fotobijlage 1 bij het in opdracht van [gedaagden] in februari 2001 verrichte bodemonderzoek door Econsultancy B.V.:
[foto]
De Gemeente heeft dat ook niet betwist.
4.7
Ad 2). Voor zover deze toestand afweek van de kadastrale grens ziet de rechtbank daarin geen andere manifestatie van het eigenaarschap (bezit) dan voor zover dit werd uitgeoefend in het gedeelte van de voortuin dat wél binnen de kadastrale grens ligt. De aanwezigheid van de stenen muur en het hek - de rechtbank gaat ervan uit (mede gelet op de aanblik in westelijke richting, zoals volgt uit de foto onder a) dat dit hek tot de grens met het latere [gemeente, sectie X, nummer 3] doorliep - maken voor de kadastraal eigenaar voldoende duidelijk dat zijn recht bedreigd wordt. De omstandigheid dat het hier een gemeente als wegeigenaar betreft, maakt dat op zichzelf niet anders. Waarom hier andere maatstaven voor het aannemen van bezit zouden gelden, zoals de Gemeente stelt, is niet duidelijk. Hier treedt de inbreuk op de eigendom van de Gemeente bij uitstek in de openbaarheid, zodat niet valt in te zien - bij gebruik van de grond ‘als eigenaar’ - waarom het zo moeilijk voor de Gemeente zou zijn om hiertegen tijdig op te treden. Er is ook geen botsing van privaat- en publiekrecht als bedoeld in artikel 3:14 BW. Dat de Gemeente de aanwezigheid van de stenen muur en het hek zou hebben gedoogd, blijkt verder nergens uit. Er was dus sprake van bezit. Uit onder meer de door [gedaagden] c.s. overgelegde verklaringen van enkele personen die bekend zijn met de situatie ter plaatse volgt genoegzaam dat deze situatie in ieder geval tot 2001 gedurende tien jaren onafgebroken heeft bestaan. Anders dan de Gemeente betoogt, maakt het hierbij niet uit dat de woning enige tijd niet bewoond zou zijn geweest.
4.8
Tussen de stenen muur en het hek bevond zich de inrit naar het erf. Het bezit daarvan kan en hoeft uiteraard niet te worden uitgeoefend door middel van een afscheiding. Naar verkeersopvatting brengt het bezit van de twee naastgelegen omheinde tuingedeelten dan ook mee het bezit van de inrit, in ieder geval voor zover deze ligt binnen een denkbeeldige lijn in het verlengde van de twee omheiningen. Dit geldt te meer nu de verharding van de openbare weg zich niet zijwaarts heeft voortgezet de inrit in.
4.9
De rechtbank gaat ervan uit dat de thans aanwezige beukenhaag geheel ligt op de plaats van de twee voormalige afscheidingen en de denkbeeldige lijn daartussen. Dit punt is niet met zoveel woorden onderdeel geweest van het debat tussen partijen, maar de rechtbank heeft ook geen redenen om aan te nemen dat het anders zou zijn. De boven weergegeven foto’s wijzen daartoe de weg.
4.1
Ad 3). Uit niets volgt dat [gedaagden] of zijn rechtsvoorgangers hadden moeten begrijpen dat de feitelijke grens afweek van de kadastrale grens. De Gemeente stelt dat zij door raadpleging van de openbare registers eenvoudig hadden kunnen nagaan dat de kadastrale grens anders liep dan de feitelijke afscheiding. Dit wordt echter niet onderbouwd. Voor zover de Gemeente onder “openbare registers” ook de kadastrale registratie verstaat, is dat niet juist. Artikel 3:23 BW is daarop dus niet van toepassing. Zonder concrete aanleiding - die gesteld noch gebleken is - hadden [gedaagden] en zijn rechtsvoorgangers niet hoeven te twijfelen aan de juistheid van de feitelijke grens. Uitgaande van de voor het onderhavige geval beoordeelde verjaringsperiode 1991 - 2001 speelt daarbij mede een rol dat die feitelijke toestand een voortzetting vormde van een toestand die in ieder geval al sinds de jaren ’50 van de vorige eeuw bestond.
4.11
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagden] , als hij de betwiste strook ter hoogte van het latere perceel [gemeente, sectie X, nummer 2b] in 2001 al niet verkreeg van een beschikkingsbevoegde, daarvan in 2001 door verjaring de eigendom heeft verworven. In zoverre zullen de vorderingen van de Gemeente onder 1) en 2) worden afgewezen.
4.12
Partijen zijn het erover eens dat het bestaande hekwerk ter hoogte van [gemeente, sectie X, nummer 3] samenvalt met de kadastrale grens. Daarvóór, vanaf de weg gezien, bevindt zich nog een aantal struiken en boompjes. Volgens [gedaagden] c.s. zijn die niet door hen geplant. Zij claimen die ruimte ook niet. De Gemeente heeft dat niet althans onvoldoende betwist. De vorderingen in conventie onder 1) en 2) zullen daarom ook in zoverre worden afgewezen. De Gemeente kan dat struweel daar zelf weghalen, als zij dat wenst.
4.13
De rechtbank legt de vordering in reconventie zo uit dat deze mede inhoudt een verklaring voor recht dat de grond tussen de kadastrale grens en de beukenhaag (en in het verlengde van die beukenhaag een denkbeeldige lijn tot de grens met [gemeente, sectie X, nummer 3] ) door verjaring eigendom is geworden van [gedaagden] . Gelet op hetgeen in conventie is geoordeeld, zal die vordering in zoverre worden toegewezen. Voor veroordeling tot medewerking aan een kadastrale grenscorrectie is daarnaast echter geen aanleiding, nu het vonnis wat betreft de toegewezen verklaring voor recht in de openbare registers kan worden ingeschreven en het Kadaster vervolgens zelf in actie zal komen om de feiten met de kadastrale registratie in overeenstemming te brengen.
4.14
Zowel in conventie als in reconventie is voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten geen plaats, in conventie niet omdat de hoofdvorderingen zullen worden afgewezen en er (dus) geen grondslag voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is, en in reconventie niet omdat niet blijkt dat het gevorderde bedrag valt onder een van de categorieën van artikel 6:96 BW.
4.15
In conventie zullen de vorderingen worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal de Gemeente in de kosten van die procedure worden veroordeeld. In reconventie zijn partijen op een of meer punten in het ongelijk gesteld, zodat de kosten van die procedure tussen hen zullen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
5.1
wijst de vorderingen af,
5.2
veroordeelt de Gemeente in de kosten van de procedure, tot dit vonnis aan de zijde van [gedaagden] c.s. bepaald op € 288,- voor griffierecht en op € 904,- voor kosten van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (tarief II, 2 punten),
in reconventie:
5.3
verklaart voor recht dat de grond tussen de kadastrale grens en de beukenhaag (en in het verlengde van die beukenhaag een denkbeeldige lijn tot de grens met [gemeente, sectie X, nummer 3] ) door verjaring eigendom is geworden van [gedaagden] ,
5.4
wijst af het meer of anders gevorderde,
5.5
compenseert de kosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in conventie en in reconventie voorts:
5.6
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2017.

Voetnoten

1.Bij het verwijzen naar een foto met een toegevoegde letter wordt hierna steeds die rechtsoverweging bedoeld.
2.Voltooide verjaringen vóór 1992 betreffen immers alleen dertigjarige periodes.