ECLI:NL:RBGEL:2017:3256

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
22 juni 2017
Zaaknummer
C/05/315160 / ZJ RK 17-88
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling in het belang van de minderjarige

Op 11 april 2017 heeft de Rechtbank Gelderland, zittende te Zutphen, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling, Jeugdbescherming Gelderland. De zaak betreft een minderjarige, geboren op een onbekende datum, wiens ouders het ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing van 11 januari 2017 bekrachtigd, die betrekking heeft op de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De gecertificeerde instelling verzocht om bekrachtiging op grond van artikel 1:263, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, omdat de moeder niet voldoende medewerking verleende aan de uitvoering van de aanwijzing.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder sinds december 2016 nauwelijks contact heeft gehad met de gecertificeerde instelling en afspraken niet is nagekomen. De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij zich voortaan zal houden aan de aanwijzing, maar de kinderrechter oordeelde dat dit niet voldoende was om het belang van de minderjarige te waarborgen. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing bekrachtigd, omdat de inhoud ervan in het belang van de minderjarige is en de moeder niet vrijwillig heeft ingestemd met de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel.

Daarnaast heeft de kinderrechter het verzoek om een dwangsom bij niet-nakoming van de aanwijzing afgewezen, omdat de moeder heeft aangegeven een coöperatieve houding aan te nemen en een nieuwe start te willen maken met het hulpverleningstraject. De zelfstandige verzoeken van de vader zijn niet ontvankelijk verklaard, omdat de procedure op grond van artikel 1:263 van het BW geen ruimte biedt voor dergelijke verzoeken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open, waardoor de moeder verplicht is de schriftelijke aanwijzing na te leven.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Zutphen

Zaaknummer: C/05/315160 / ZJ RK 17-88

Datum uitspraak: 11 april 2017

beschikking bekrachtiging schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

Jeugdbescherming Gelderland regio Noord,hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI), gevestigd te [woonplaats 2].
betreffende

[naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], hierna te noemen [naam].

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam 2], hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. M.M. Klink te Waddinxveen,

[naam 3], hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats 2],
advocaat: mr. M. Karsdorp te Apeldoorn.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 31 januari 2017, ingekomen bij de griffie op 2 februari 2017;
- de brief van mr. M.M. Klink van 8 februari 2017, ingekomen op 10 februari 2017;
- het gewijzigd verzoekschrift met bijlage van de GI van 17 februari 2017, ingekomen bij de griffie op 20 februari 2017;
- de brief met bijlage van de GI van 9 maart 2017, ingekomen op 10 maart 2017;
- de brief van mr. M. Karsdorp van 23 maart 2017, ingekomen op 24 maart 2017;
- het e-mailbericht met bijlage van mr. M.M. Klink van 24 maart 2017.
Op 28 maart 2017 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn: de moeder, bijgestaan door mr. Karsdorp, de vader en twee vertegenwoordigsters van de GI. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 12 mei 2015 is [naam] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd en loopt tot 12 november 2017.
De GI heeft op 11 januari 2017 een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de moeder betreffende de verzorging en opvoeding van [naam].

Het verzoek

De GI verzoekt op grond van artikel 1:263 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de schriftelijke aanwijzing van 11 januari 2017 te bekrachtigen. Daarnaast verzoekt de GI op grond van artikel 1:263 lid 3 van het BW het gevraagde dwangmiddel op te leggen, te weten een dwangsom ex artikel 611a Burgerlijke Rechtsvordering ter hoogte van € 50,00 voor iedere niet-nakoming van elke afzonderlijke opdracht van de schriftelijke aanwijzing. Tot slot verzoekt de GI de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. In voormelde schriftelijke aanwijzing staat het volgende opgenomen:

“Besluit

Stichting Jeugdbescherming Gelderland geeft de volgende aanwijzing:
De Aankondiging Schriftelijke Aanwijzing van 6 december 2016 is nog steeds van kracht.
Wij verwachten dat:
- De aanwezigheid van PJG één keer per week wordt geaccepteerd om zicht te krijgen op de veiligheid van [naam].
- Dat PJG bij de overdrachtsmomenten van moeder naar vader aanwezig dient te zijn en dat zij daarnaast aanwezig zullen zijn wanneer [naam] bij moeder komt.
- Dat er samen met PJG lijsten over veiligheid worden ingevuld en dat er gekeken wordt hoe de ontwikkeling van [naam] verloopt. PJG zal dit terugkoppelen aan Jeugdbescherming Gelderland.
- Het hulpverleningstraject bij Ouderschap Blijft, doorgaat.
Daarnaast is uit de verslaglegging van PJG gebleken dat uw ouders aanwezig zijn tijdens de
overdrachtsmomenten. Hun aanwezigheid werkt contraproductief, zij spelen een destructieve rol en ondermijnen de samenwerking met PJG. Wij willen u er op wijzen dat Het Hof vindt dat de overdracht buiten de (directe) aanwezigheid van de grootouders plaats dient te vinden, zoals genoemd ter zitting en tevens staat weergegeven in punt 10 van de beschikking. Dit betekent tevens dat uw ouders geen gesprekspartner zijn en niet aanwezig mogen zijn bij contacten met hulpverleners. Dit betreft zowel huisbezoeken, als e-mailcontacten en telefonische contacten met PJG en JBGLD.
Ook willen wij u er op wijzen dat u als gezaghebbende ouder de plicht hebt om de andere ouder met gezag te informeren en te consulteren, waar het de opvoeding en verzorging van [naam] betreft. Dit betreft ook de medische zorg die door tandarts en huisarts wordt geboden aan [naam]. Gebleken Is dat er de laatste maanden veel zorgen zijn rondom de fysieke gezondheid van [naam], zoals de conditie van haar mond en het regelmatig ziek, verkouden en/of grieperg zijn. JBGLD maakt zich hier zorgen om en is voornemens om medische informatie op te vragen bij de huisarts. Daarnaast zal JBGLD het behandeladvies van de tandarts voor de mondverzorging van [naam] opvragen. U heeft de plicht om JBGLD en vader te voorzien van de contactgegevens van de tandarts.
In het gezamenlijk overleg van 17 oktober 2016 met u, vader en de jeugdbeschermer, is afgesproken dat u voor ieder omgangsmoment een mail zou sturen naar vader over hoe de afgelopen week is verlopen en hierin tevens de bijzonderheden zou vermelden. Tot op heden heeft u zich niet aan deze afspraak gehouden. Wij verwachten dat u zich aan deze afspraak houdt. Wij rekenen er op dat u zich constructief opstelt en actief mee zoekt naar oplossingen voor het maken van gezamenlijke afspraken.
Naar aanleiding van het eenzijdig beëindigen van de samenwerking door u met PJG, dienen wij hier met elkaar over in gesprek te gaan. Bij dit gesprek met u zullen JBGLD en PJG aanwezig zijn. Dit gesprek staat gepland op dinsdag 17 januari om 16.00 uur op het kantoor van Jeugdbescherming Gelderland, Prins Willem-Alexanderlaan 201 te Apeldoorn.
De mogelijke consequenties van het niet opvolgen van de schriftelijke aanwijzing zijn:
dat Jeugdbescherming Gelderland de rechtbank zal verzoeken de Schriftelijke Aanwijzing te
bekrachtigen.
Op grond van artikel 1:263 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan Stichting Jeugdbescherming Gelderland aan de kinderrechter verzoeken deze schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen. Tegelijkertijd kan Stichting Jeugdbescherming Gelderland aan de kinderrechter verzoeken een door de wet toegelaten dwang middel (dwangsom of lijfsdwang) op te leggen.”
Bij brief van 17 februari 2017 heeft de GI verdere invulling aan de schriftelijke aanwijzing gegeven door het stellen van afzonderlijke opdrachten.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI naar voren gebracht dat de communicatie tussen de moeder en de GI zeer moeizaam verloopt. De moeder verschijnt zonder bericht van verhindering niet op afspraken. De gezinsvoogden en de medewerkers van Passie voor Jeugd & Gezin (PJ&G) worden niet in de gelegenheid gesteld om zicht te krijgen op de opvoedingssituatie van [naam]. De GI heeft er daarnaast onvoldoende vertrouwen in dat enkel een bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing tot nakoming van de gegeven opdrachten zal leiden. Daarom heeft de GI de rechtbank uitdrukkelijk verzocht te bepalen dat voor niet-nakoming van elke afzonderlijke opdracht in de aanwijzing een afzonderlijke dwangsom kan worden verbeurd. Het is van groot belang dat zowel de gezinsvoogden als andere hulpverleners zicht op de ontwikkeling en de veiligheid van [naam] krijgen. Voor de uitoefening van de ondertoezichtstelling en daarmee de hulpverlening is de oplegging van een dwangsom noodzakelijk.
Ter zitting brengt de GI naar voren dat de er sinds december nauwelijks contact met de moeder is geweest. De hulpverlening wordt blijvend gestagneerd en voordat er actie wordt ondernomen gaan er voortdurend een aantal maanden overheen. De vorige gezinsvoogd heeft ook een moeizame verstandhouding met de moeder gehad en hierin lijkt een patroon waarneembaar. Voorts ontvangt de vader niet de nodige informatie over de minderjarige, omdat de moeder niet met hem communiceert. Uiteindelijk heeft vorige week een gesprek tussen de moeder, bijgestaan door haar raadsvrouw en de GI plaatsgevonden. In het gesprek is nogmaals aan de moeder duidelijk gemaakt dat de GI op deze wijze de kinderbeschermingsmaatregel niet kan uitvoeren.

Het standpunt van belanghebbenden

de moeder, mede bij monde van mr. Karsdorp,
De raadsvrouw heeft ter zitting aangegeven dat de moeder het vertrouwen in de hulpverlening volledig kwijt is, omdat er door de hulpverleners geen afspraken worden nagekomen. De moeder heeft het gevoel dat de situatie van de vader en de situatie van de moeder niet gelijkwaardig wordt behandeld. Daarnaast vindt de moeder het lastig om met de gezinsvoogd te communiceren en haar te begrijpen. De moeder vindt het wel belangrijk dat zij leert om goed met de hulpverleners te kunnen communiceren. De raadsvrouw is daarom op dinsdag 21 maart 2017 bij het gesprek met de GI aanwezig geweest. In het gesprek is afgesproken dat de moeder, om het vertrouwen weer op te bouwen, een voorstel maakt met daarin de voor haar gewenste afspraken. De moeder ziet inmiddels ook het belang van de communicatie via de mail met de vader met betrekking tot de verzorging- en opvoedingstaken van [naam]. De eerste stappen zijn daarmee gezet en daarom stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat het thans niet redelijk en niet noodzakelijk is om de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen. De raadsvrouw heeft toegezegd dat de moeder de door de GI afzonderlijk gegeven opdrachten zal nakomen. Met betrekking tot de oplegging van een dwangsom stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de dreiging met de oplegging hiervan een onnodig grote druk bij de moeder legt. Van belang is dat de onderliggende problematiek wordt verholpen en het vertrouwen wordt opgebouwd. Een dwangsom zal hierin niet de juiste prikkel leveren. De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij graag met een schone lei wil beginnen.
de vader,
Bij beschikking van 30 november 2016 (zaaknummer: 200.189.212/01) heeft het gerechtshof Den Haag met betrekking tot [naam] een zorg- en vakantieregeling vastgesteld. De advocaat van de vader heeft bij brief van 24 maart 2017 zelfstandige verzoeken over de onduidelijkheden en geschilpunten omtrent die regeling ingediend. Het overgelegde stuk bevestigt mede de niet-constructieve houding van de moeder en de gebrekkige samenwerking tussen de vader en de moeder. In de brief wordt ook aangehaald dat de moeder de vader niet informeert over de ontwikkeling van [naam] en dat het ouderlijk gezag over [naam] feitelijk door de ouders van de moeder wordt uitgeoefend.
De vader is ter zitting in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken en heeft geen verweer tegen het verzoek van de GI gevoerd.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:263, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Zij kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. Ingevolge het tweede lid volgen de met het gezag belaste ouders of ouder en de minderjarige een schriftelijke aanwijzing op. Ingevolge het derde lid kan de GI de kinderrechter verzoeken een schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen.
De schriftelijke aanwijzing van de GI wordt aangemerkt als een beschikking als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Het geven van een aanwijzing is een vrij ingrijpende beslissing waartoe pas dient te worden overgegaan als de gewenste medewerking van de ouders c.q. minderjarige niet door overleg en overreding kan worden bereikt. De aanwijzing moet in elk geval het doel van de ondertoezichtstelling dienen en mag niet in strijd komen met het recht. Daarvoor dient beoordeeld te worden of het besluit van de GI zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd.
Naar het oordeel van de kinderrechter is de schriftelijke aanwijzing voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en deugdelijk gemotiveerd. De kinderrechter overweegt hierbij dat uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen dat de GI sinds december 2016 geen of nauwelijks contact met de moeder kan krijgen. De moeder heeft op 17 januari 2017 een afspraak afgezegd en is zonder bericht van verhindering niet verschenen op de afspraak van 31 januari 2017. Sindsdien is het voor de gezinsvoogd niet meer mogelijk geweest om een nieuwe afspraak met de moeder te maken. Daarnaast is van belang dat Passie voor Jeugd & Gezin (PJ&G) bij de moeder in de thuissituatie is ingezet om de omgang met de vader te begeleiden. Die samenwerking verliep moeizaam. In het overgelegde verslag van PJ&G staat beschreven dat de moeder al vanaf het kennismakingsgesprek negatief tegenover het hulpverleningstraject staat en zij hierin ook geen vertrouwen heeft. Het staat nog niet vast of de samenwerking tussen de moeder en PJ&G kan worden voortgezet. Verder is er in een gezamenlijk overleg op 17 oktober 2016 afgesproken dat de moeder voor ieder omgangsmoment een e-mail over het wel en wee van [naam] naar de vader zou sturen. Tot op heden heeft de moeder zich tevens niet aan dergelijke afspraken gehouden.
Gelet op het vorengaande is de kinderrechter dan ook van oordeel dat de GI de schriftelijke aanwijzing op goede gronden heeft gegeven. De inhoud van de schriftelijke aanwijzing is in het belang van [naam] en de moeder heeft niet vanuit zichzelf ingestemd met, dan wel onvoldoende medewerking verleend aan de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel. De moeder heeft verklaard ter zitting zich te zullen houden aan de aanwijzing. Dat brengt echter niet met zich dat de GI geen belang meer heeft bij de bekrachtiging van de aanwijzing. Toewijzing van het verzoek is ook in het belang van de minderjarige. Derhalve dient naar het oordeel van de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing te worden bekrachtigd.
Ten aanzien van de verzochte dwangsom bij niet nakoming van de aanwijzing overweegt de kinderrechter als volgt. De moeder heeft verklaard dat zij vanaf heden een coöperatieve houding aanneemt en een nieuwe start met het hulpverleningstraject wenst. Gelet op de gegeven omstandigheden en nu de moeder ter zitting ook haar financiële situatie heeft onderbouwd, oordeelt de kinderrechter dat het belang van het kind zich tegen de oplegging van een dwangmiddel verzet. Dit verzoek zal de rechtbank daarom afwijzen.
Ten aanzien van de zelfstandige verzoeken van de vader, bij brief van 24 maart 2017 door mr. M.M. Klink overgelegd, overweegt de kinderrechter dat een procedure op grond van artikel 1:263 van het BW geen ruimte biedt voor het indienen van onderhavige zelfstandige verzoeken. De kinderrechter zal vader derhalve in deze verzoeken niet ontvangen.
Tegen deze uitspraak staat op grond van artikel 807, aanhef en onder a, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen hoger beroep open, zodat de moeder gehouden is de schriftelijke aanwijzing van 11 januari 2017 na te leven.

De beslissing

De kinderrechter:
bekrachtigt de aanwijzing van 11 januari 2017;
wijst het verzoek voor het overige af;
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoeken.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Kuypers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
mr. S.K. Verijdt als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2017.