ECLI:NL:RBGEL:2017:3223

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7841
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om gehoorschade als beroepsziekte door de werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een docent rijopleidingen, en verweerder, zijn werkgever. Eiser had verzocht om zijn gehoorschade aan te merken als beroepsziekte, maar verweerder heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een causaal verband bestaat tussen zijn gehoorklachten en de werkzaamheden die hij voor verweerder heeft verricht. Eiser was sinds 1 oktober 1999 in dienst en had in 2016 verzocht om erkenning van zijn gehoorschade als beroepsziekte. Verweerder heeft in zijn besluitvorming aangevoerd dat niet objectief vast te stellen is of eiser daadwerkelijk gehoorschade heeft en dat er geen bewijs is voor een causaal verband met zijn werkzaamheden.

Tijdens de zitting op 18 mei 2017 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door twee medewerkers. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiser heeft een medisch rapport overgelegd van KNO-arts J. Büne, waarin tinnitus is vastgesteld, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet voldoende is om het causaal verband aan te tonen. Eiser heeft geen medische stukken overgelegd die de link tussen zijn gehoorklachten en de werkzaamheden bij verweerder onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de stelling van eiser dat zijn werkzaamheden als rijinstructeur de oorzaak zijn van zijn gehoorproblemen niet voldoende is onderbouwd.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 16/7841

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 juni 2017

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L. van den Broek),
en

[verweerder] te [plaats] , verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om zijn gehoorschade aan te merken als beroepsziekte afgewezen.
Bij besluit van 17 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.H. Welter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door B. van der Berg en M. Zaalberg.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is met ingang van 1 oktober 1999 aangesteld als docent rijopleidingen voor 36 uur bij [Bedrijf A] . Eiser heeft middels zijn brief van 19 april 2016 aan verweerder verzocht om zijn gehoorschade aan te merken als beroepsziekte.
1.2
Bij besluit van 9 mei 2016 heeft verweerder op verzoek van eiser aan hem per 1 augustus 2016 eervol ontslag verleend. Verweerder heeft daarbij bepaald dat eiser en verweerder elkaar finale kwijting verlenen inzake onderwerpen als in deze overeenkomst genoemd en andere onderwerpen die in de geest van de overeenkomst te bezien zijn.
2.1
Verweerder heeft aan de afwijzing van eisers verzoek om zijn gehoorschade aan te merken als beroepsziekte ten grondslag gelegd dat niet objectief vast te stellen is of er bij eiser sprake is van gehoorschade en dat niet is aangetoond dat er een causaal verband is tussen de gehoorschade en eisers werkzaamheden bij verweerder.
2.2
Voorts heeft verweerder in beroep aangevoerd dat in het ontslagbesluit van 9 mei 2016 staat dat partijen na 1 augustus 2016 niets meer van elkaar te vorderen hebben. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het onderwerp beroepsziekte daar ook onder valt.
3. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder y, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) wordt in dit besluit onder beroepsziekte verstaan: een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
4. Allereerst is tussen partijen in geschil de aard van de door eiser geclaimde klachten. Eiser heeft ter onderbouwing van de door hem geclaimde gehoorschade een formulier van KNO-arts J. Büne van 12 januari 2017 overgelegd. Op het formulier heeft Büne bij eiser de diagnose Tinnitus aangekruist. Tevens zijn bij het formulier diagrammen gevoegd van – kennelijk – gehoortesten die bij eiser op 25 februari 2016 zijn uitgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er bij hem sprake is van gehoorschade. Daarbij betrekt dat rechtbank dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat het dragen van een gehoorapparaat door eiser kan worden gezien als een beperking.
5. Voorts is tussen partijen in geschil of er een voldoende (rechtsreeks) causaal verband is tussen de gehoorklachten van eiser en de aan hem opgedragen werkzaamheden. De rechtbank overweegt dat een dergelijk verband eerst aanwezig is indien er een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de werkomstandigheden van de betrokken ambtenaar de bij die ambtenaar aan het licht getreden ziekte of letsel daadwerkelijk hebben veroorzaakt. Het is aan de ambtenaar om dit aannemelijk te maken door feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit blijkt dat van zo’n voldoende mate van waarschijnlijkheid sprake is (ECLI:NL:CRVB:2002:AE8965 en ECLI:NL:CRVB:2016:350).
6. Eiser stelt dat in de periode van 1996 tot 2006 zijn opgedragen werkzaamheden – onder andere – bestonden uit het verzorgen van rijopleidingen met de motor en auto en dat tijdens deze opleidingen regelmatig snelheden boven de 150 km/u werden gereden. Uit onderzoeken blijkt volgens eiser dat bij snelheden van meer dan 100 km/u het geluidsniveau oploopt en blijvende schade kan veroorzaken. De door verweerder verstrekte gehoorbeschermingsmiddelen zijn volgens eiser ontoereikend geweest.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een causaal verband tussen zijn gehoorklachten en de aan hem opgedragen werkzaamheden. Eiser heeft geen (medische) stukken overgelegd waaruit blijkt dat de gehoorklachten een gevolg zijn van het verzorgen van de motorrijopleidingen in dienst van verweerder. De enkele stelling dat tijdens de rijopleidingen hoge snelheden worden gehaald en deze door de ontstane windruis kunnen leiden tot gehoorproblemen is daartoe onvoldoende. Evenmin kan eisers gevoel en ervaring dat de gehoorproblemen zijn ontstaan als gevolg van de verzorgde rijopleidingen leiden tot het aannemen van een causaal verband. Daarnaast heeft verweerder onbetwist gesteld dat ten tijde van de indiensttreding van eiser bij verweerder, 1 oktober 1999, gehoorbescherming is aangeboden in de vorm van otoplastieken. Niet is gebleken dat deze gehoorbescherming niet adequaat was. De rechtbank betrekt daarbij dat eiser naast de opgedragen werkzaamheden voor verweerder sinds 1995 een motorrijschool heeft. Hij geeft voor deze school (off-road)motorrijlessen en tevens heeft hij deelgenomen aan enduro- en off-road ritten. Niet uitgesloten kan worden dat deze activiteiten van invloed zijn geweest op de gehoorproblemen en eventueel hebben geleid tot eisers gehoorproblemen.
8. Nu het beroep reeds gelet op het voorgaande faalt, komt de rechtbank niet toe aan de beantwoording van de vraag of de beroepsziekte valt onder de finale kwijting, zoals is opgenomen in het ontslagbesluit.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, mr. W.H.A.C.M. Bouwens en mr. Y. van Wezel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J.H. Boerhof, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 21 juni 2017
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.