In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een horecagelegenheid, gelegen aan de [A-straat 1] te [Q]. De eiseres, een BV, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem vastgestelde waarde van € 1.220.000 per 1 januari 2015 voor het kalenderjaar 2016. De eiseres stelde dat de waarde van het object lager zou moeten zijn, namelijk € 1.031.000, en voerde aan dat de door de verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten niet goed vergelijkbaar waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van het object moet worden bepaald aan de hand van de huurwaardekapitalisatie-methode. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank vond dat de door de verweerder overgelegde huurtransactiecijfers van vergelijkingsobjecten, die in de directe omgeving van het object lagen, een goede basis vormden voor de vaststelling van de huurwaarde. De rechtbank concludeerde dat de eiseres haar stellingen onvoldoende had onderbouwd en dat de door de verweerder gehanteerde huurwaarde van € 290 per m² terecht was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiseres ongegrond en vond geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.