ECLI:NL:RBGEL:2017:3208

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
5852600 \ EZ VERZ 17-154
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling geldvordering in erfrechtelijke procedure met verwijzing naar dagvaardingsprocedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 15 juni 2017 uitspraak gedaan in een erfrechtelijke procedure. De verzoeker, de zoon van de erflaatster, heeft een verzoek ingediend om de geldvordering op zijn vader vast te stellen, gebaseerd op de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. De erflaatster is op 22 september 2000 overleden en had in haar testament een ouderlijke boedelverdeling gemaakt. De vader van de verzoeker, die in gemeenschap van goederen was gehuwd met de erflaatster, heeft de nalatenschap zuiver aanvaard. De zoon verzoekt de kantonrechter om de vader te veroordelen tot het verstrekken van informatie over de nalatenschap en om te verklaren dat de vader zijn aandeel in de nalatenschap verbeurt indien hij goederen verzwijgt of verborgen houdt. De vader heeft verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek ingediend om de zoon niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de zoon niet ontvankelijk is in zijn verzoek om de geldvordering vast te stellen, omdat het verzoek niet voldoet aan de voorwaarden van het toepasselijke recht. De kantonrechter heeft verder bepaald dat de overige verzoeken van de zoon en het zelfstandig verzoek van de vader bij dagvaarding moeten worden ingeleid. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere behandeling volgens de regels van de dagvaardingsprocedure. De beslissing van de kantonrechter is openbaar uitgesproken op 15 juni 2017.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaakgegevens 5852600 \ EZ VERZ 17-154 \ TS
uitspraak van 15 juni 2017
beschikking
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. M.J. Germs te Nijmegen
tegen
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
gemachtigde mr. R.A.D. Koppelaar te Waardenburg
verwerende partij
en
[belanghebbende]
wonende te [woonplaats]
procederend in persoon
belanghebbende.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 28 maart 2017 met bijlagen
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van 25 april 2017 met bijlagen
- de brief van 28 april 2017 van de gemachtigde van verzoeker met bijlagen
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 4 mei 2017
- de brief van 5 mei 2017 van de gemachtigde van verweerder.

2.De feiten

2.1.
Op [overlijdensdatum] 2005 is te [plaats] overleden [erflaatster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] . Erflaatster woonde laatstelijk te [woonplaats] .
2.2.
Erflaatster was op het moment van haar overlijden in gemeenschap van goederen gehuwd met [verweerder] (hierna: de vader). Uit het huwelijk van erflaatster en de vader zijn twee kinderen geboren:
  • [verzoeker] (hierna: de zoon);
  • [belanghebbende] (hierna: de dochter).
2.3.
Bij testament van 22 september 2000 heeft erflaatster over haar nalatenschap beschikt. Zij heeft op grond van artikel 4:1167 BW (oud) een ouderlijke boedelverdeling gemaakt, waarbij zij aan haar echtgenoot heeft toebedeeld alle tot haar nalatenschap behorende activa onder de verplichting om voor zijn rekening te nemen alle tot haar nalatenschap behorende passiva en alle ter zake van haar nalatenschap verschuldigde successierechten, taxatiekosten, boedel- en begrafeniskosten, onder toekenning aan haar kinderen van een rentedragende vordering ten laste van haar echtgenoot ter grootte van hun erfdeel bij versterf. De vader en de kinderen hebben de nalatenschap van erflaatster zuiver aanvaard.
2.4.
In het testament van erflaatster is – voor zover hier van belang – verder bepaald:
“3. Vorenbedoelde vordering met de daarover verschuldigde rente zullen eerst opeisbaar zijn bij het overlijden van mijn echtgenoot. De vorderingen zullen echter onmiddellijk en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar zijn in geval van:
(…)
f. zijn samenwonen waarbij al dan niet ten gevolge van een vorm van partnerschapsregistratie een gemeenschap van goederen ontstaat;(…)”.
De vader is op enig moment gaan samenwonen met zijn partner, mevrouw [naam partner].
2.5.
Daarnaast heeft erflaatster haar echtgenoot tot executeur van haar nalatenschap benoemd.
2.6.
Bij brief van 2 maart 2017 heeft de gemachtigde van de zoon de vader gevraagd om hem de volgende informatie/bewijsstukken te doen toekomen:
  • een volledig en met bewijsstukken onderbouwd overzicht van de tot de nalatenschap van erflaatster behorende goederen en eventuele schulden per 22 maart 2005;
  • een kopie van de aangifte erfbelasting;
  • een kopie van de laatste aangifte inkomstenbelasting van erflaatster;
  • een kopie van de polissen met betrekking tot levensverzekeringen, uitvaartkosten e.d.;
  • overige stukken die uw inziens voor de vaststelling van de vordering van belang kunnen zijn.
2.7.
De vader heeft de gemachtigde van de zoon per e-mail van 19 maart 2017 het volgende bericht:
“als bijlage doe ik u toe komen wat de waarde en wat de banktegoeden waren toen mijn vrouw overleed tevens een brief van de notaris voor de rest wacht ik en mijn advocaat koppelaar en linzen het wel af ik wil het ook niet in minne regelen wij wachten de dagvaarding wel af en zullen onze kosten ook verhalen op mijn zoon”.

3.Het verzoek, het verweer en het zelfstandig verzoek

3.1.
De zoon verzoekt de kantonrechter bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
De geldvordering van de zoon op zijn vader ex artikel 4:15 lid 1 BW vast te stellen;
Voor het geval de volgende informatie/stukken niet uiterlijk ter comparitie in het geding is/zijn gebracht, de vader te veroordelen tot afgifte aan de zoon van:
  • een volledig en met bewijsstukken onderbouwd overzicht van de tot de nalatenschap van erflaatster behorende goederen en eventuele schulden per 22 maart 2005;
  • een kopie van de aangifte erfbelasting;
  • een kopie van de laatste aangifte inkomstenbelasting van vader en erflaatster;
  • een kopie van de polissen met betrekking tot levensverzekeringen, uitvaartkosten e.d.;
  • overige stukken die uw inziens voor de vaststelling van de vordering van belang kunnen zijn,
binnen veertien dagen na deze (tussen)beschikking op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de vader daarmee in gebreke blijft;
3. Voor recht te verklaren dat de vader ex artikel 3:194 lid 2 BW zijn aandeel verbeurt in de nalatenschap van erflaatster indien hij daartoe behorende goederen verzwijgt, zoekmaakt of verborgen houdt, althans voor recht te verklaren dat de vader aldus onrechtmatig jegens de zoon handelt en schadeplichtig zal zijn;
4. De vader te veroordelen tot betaling van de door de kantonrechter vast te stellen geldvordering, te vermeerderen met een jaarlijkse enkelvoudige rente van 7% vanaf 22 maart 2005 tot aan de dag van voldoening;
5. De vader te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Aan het verzoek heeft de zoon het volgende ten grondslag gelegd. De geldvordering van de zoon is inmiddels opeisbaar geworden doordat de vader op enig moment is gaan samenwonen met zijn partner, mevrouw [naam partner] . De zoon verzoekt de kantonrechter op grond van artikel 4:15 lid 1 BW de omvang van de geldvordering op zijn vader vast te stellen, nu partijen ter zake niet tot overeenstemming kunnen komen. De omvang van deze vordering komt overeen met de waarde van het erfdeel van de zoon op het tijdstip onmiddellijk na het overlijden van erflaatster (art. 4:13 lid 3 en 4:6 BW). De vader dient derhalve ten behoeve van de vaststelling van de geldvordering de omvang van de nalatenschap van erflaatster volledig en naar waarheid inzichtelijk te maken en daartoe vooruitlopend op de in deze zaak te bepalen mondelinge behandeling in ieder geval bovengenoemde informatie/stukken in het geding te brengen. Voor zover de vader daarmee in gebreke blijft, heeft de zoon er recht op en belang bij dat de vader daartoe wordt veroordeeld op straffe van een dwangsom alsmede dat voor recht wordt verklaard dat de vader ex artikel 3:194 lid 2 BW zijn aandeel in de nalatenschap van erflaatster heeft verbeurd, indien hij daartoe behorende goederen verzwijgt, zoekmaakt of verborgen houdt, althans voor recht te verklaren dat de vader aldus onrechtmatig jegens de zoon handelt en schadeplichtig zal zijn. De zoon heeft er verder belang bij dat de vader – na vaststelling van de geldvordering – tot betaling daarvan zal worden veroordeeld, te vermeerderen met rente zoals hierboven geformuleerd.
3.3.
De vader voert verweer, hetgeen hierna, voor zover van belang, zal worden behandeld. Van zijn kant verzoekt de vader bij wijze van zelfstandig verzoek de kantonrechter bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
De zoon niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken althans deze af te wijzen;
De zoon te veroordelen om het conservatoir beslag dat hij heeft doen leggen op het onverdeelde aandeel van de vader in de eigendom van de woning aan de [adres] te [plaats] op te heffen, althans voor recht te verklaren dat dit beslag onrechtmatig is.
De zoon te veroordelen in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
De zoon verzoekt de kantonrechter allereerst de geldvordering op zijn vader op grond van artikel 4:15 lid 1 BW vast stellen. De vader heeft als verweer aangevoerd dat dit artikel alleen van toepassing is, indien sprake is van een wettelijke verdeling. In dit geval heeft erflaatster bij testament over haar nalatenschap beschikt, zodat geen sprake is van een wettelijke verdeling. Reeds om deze reden kan het verzoek van de zoon niet worden toegewezen.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter dient de zoon niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek om de geldvordering op zijn vader vast te stellen als bedoeld in artikel 4:15 lid 1 BW. Het nieuwe erfrecht is op 1 januari 2003 in werking getreden. Het overgangsrecht kent ingevolge artikel 68a Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek (hierna: ONBW) als uitgangspunt onmiddellijke inwerkingtreding van de wet. Er is één specifieke uitzondering op de regel van onmiddellijke inwerkingtreding in de overgangswet geformuleerd: artikel 126 ONBW bepaalt dat afdeling 2 van titel 3 van boek 4 BW uitsluitend van toepassing is indien de erflater na het inwerking treden van de wet is overleden. Artikel 4:15 BW valt echter onder afdeling 1 van titel 3 boek 4 BW. Onder deze omstandigheden, gelet op het uitgangspunt van onmiddellijke inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht en de slechts specifiek op afdeling 2 gerichte uitzonderingsbepaling, heeft artikel 4:15 BW ook onmiddellijke werking en is aldus geldend recht. Artikel 4:15 BW is echter in dit geval niet van toepassing. De bepalingen in afdeling 1, titel 3, boek 4 BW houden regels over de wettelijke verdeling in voor het geval de erflater een niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot en een of meer kinderen nalaat. In dit geval is geen wettelijke verdeling aan de orde, maar de vaststelling van de geldvordering op basis van het door erflaatster nagelaten testament. Voor een analoge toepassing van artikel 4:15 BW is, anders dan de zoon heeft aangevoerd, geen aanleiding (Hof Amsterdam 6 september 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:BD2297). De kantonrechter komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of de geldvordering van de zoon op zijn vader opeisbaar is.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de overige verzoeken van de zoon (veroordeling van de vader tot afgifte van informatie/stukken aan de zoon, verklaring voor recht dat de vader zijn aandeel verbeurt in de nalatenschap van erflaatster indien hij daartoe behorende goederen verzwijgt, zoekmaakt of verborgen houdt, veroordeling van de vader tot betaling van de geldvordering aan de zoon) bij dagvaarding dienen te worden ingeleid. Ook het zelfstandig verzoek van de vader (veroordeling van de zoon tot opheffing van het conservatoire beslag, althans voor recht te verklaren dat dit beslag onrechtmatig is) dient bij dagvaarding te worden ingeleid. Op grond van de wisselbepaling van artikel 69 lid 2 Rv dient de kantonrechter de zaak te verwijzen naar de rechtbank, waarbij wordt bevolen dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure. Nu verweerder en belanghebbende reeds zijn opgeroepen en ook in de verzoekschriftprocedure zijn verschenen en verweerder een verweerschrift tevens zelfstandig verzoek heeft ingediend, kan hun oproeping bij exploot achterwege blijven.
De kantonrechter zal de zaak naar de rol verwijzen. Aangezien inmiddels een verzoekschrift en een verweerschrift tevens zelfstandig verzoek zijn ingediend en partijen op de mondelinge behandeling zijn verschenen, zal de kantonrechter de zaak op de rol plaatsen conclusie van antwoord in reconventie aan de zijde van de zoon.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart de zoon niet ontvankelijk in zijn verzoek om de geldvordering op zijn vader vast te stellen;
5.2.
beveelt dat de zaak wordt verwezen naar de rol van 12 juli 2017 opdat de rechtbank de zaak in behandeling zal nemen en beveelt dat de procedure met inachtneming van de regels van de dagvaardingsprocedure wordt voortgezet;
5.3.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen te staan voor antwoord in reconventie aan de zijn van de zoon;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2017.