Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2]
1.De procedure
- het tussenvonnis van 30 november 2016
- de antwoordakte namens [gedaagde 1] .
2.De verdere beoordeling
[perceel B 2] .Met [perceel 1] is het huidige [perceel B 1] bedoeld, zo blijkt uit navraag bij het kadaster, aldus [eiser] . Hij stelt voorts dat bij de opmeting door het kadaster destijds is aangegeven dat de strook grond vanaf [perceel A] tot aan de straat van [perceel B 1] , door hem aangeduid als “de inham”, door vereniging tot een perceel werd gevoegd. Op grond daarvan stelt [eiser] dat hij hierdoor als gerechtigde van de betreffende strook grond (de inham) kan worden aangemerkt. Indien de inham al niet zijn eigendom is geweest of geworden, is deze inmiddels door verjaring zijn eigendom geworden, aldus [eiser] .
[perceel B 2]op de veldwerktekening kennelijk op dat zijn [perceel A] , dat voorheen werd aangeduid als [perceel A] , is samengevoegd met [perceel 1] , dat volgens het kadaster thans [perceel B 1] betreft, maar naar het oordeel van de rechtbank kan die gevolgtrekking daaruit niet zonder meer worden gemaakt. Niet gebleken is dat de percelen aan de voorwaarden voor samenvoeging voldoen, nu de percelen toen in ieder geval niet aan één eigenaar toebehoorden. Nu het kadaster aan [eiser] heeft meegedeeld dat bedoelde strook grond aan de gemeente in eigendom toebehoort, gaat de rechtbank daarvan uit.
1.130,00(2,5 punten × tarief € 452,00)