ECLI:NL:RBGEL:2017:3084

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
300459
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfgrens, overhangende takken en schutting met vorderingen in conventie en reconventie

In deze zaak, die zich afspeelt tussen buren in Arnhem, heeft eiser een vordering ingesteld tegen gedaagde sub 1 met betrekking tot overhangende takken, schade aan bomen en de plaatsing van een schutting. Eiser stelt dat gedaagde sub 1 zonder toestemming takken heeft gesnoeid en schade heeft veroorzaakt aan zijn bomen. Gedaagde sub 1 voert aan dat hij hinder ondervindt van de bomen van eiser en dat hij gerechtigd was om de overhangende takken te snoeien. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde sub 1 eiser heeft aangemaand voordat hij overging tot het snoeien van de takken, en dat er geen blijvende schade aan de bomen is toegebracht. De vorderingen van eiser in conventie zijn afgewezen, omdat niet is aangetoond dat gedaagde sub 1 de schutting heeft beschadigd of dat hij de haag aan de voorzijde van het perceel van eiser heeft aangetast.

In reconventie heeft gedaagde sub 1 gevorderd dat eiser alle bomen binnen 50 centimeter van de erfgrens verwijdert. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onduidelijkheid bestaat over de exacte ligging van de erfgrens en dat eiser in de gelegenheid moet worden gesteld om relevante stukken van het kadaster in te brengen. De zaak is naar de rol verwezen voor verdere behandeling. De beslissing van de rechtbank houdt in dat de vorderingen van eiser in conventie zijn afgewezen en dat de zaak in reconventie verder zal worden behandeld na indiening van de benodigde documenten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/300459 / HA ZA 16-172
Vonnis van 15 februari 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S.G. Volbeda te Arnhem,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats gedaagden] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.C. Molenaar te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde sub 1] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 juni 2016
  • het proces-verbaal van descente en van comparitie van 22 november 2016
  • de conclusie van antwoord in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren. [eiser] woont sinds 2000 aan de [adres eiser] en [gedaagde sub 1] woont sinds 2007 aan de Pollendal 8 te Arnhem.
2.2.
Tussen de beide percelen staat een rieten schutting. Op het perceel van [eiser] is de schutting gedeeltelijk begroeid met klimop. Aan de zijde van [eiser] staat tegen de schutting een aantal bomen en struiken. Voorts staan op zijn perceel vier jonge beuken op enige afstand van de erfgrens. Aan de voorzijde van het erf van [eiser] staat een haag van circa twee meter hoog.
2.3.
Bij brief van 23 januari 2015 heeft [gedaagde sub 1] aan [eiser] meegedeeld dat de bomen op de erfgrens steeds meer zon in zijn tuin wegnemen, dat de beukenhaag en de hulst op de erfgrens boven de schutting zijn uitgegroeid en dat hij steeds meer last heeft van de woekerende klimop. Daarbij heeft [gedaagde sub 1] voorgesteld een en ander met elkaar te bespreken.
2.4.
Bij brief van 19 februari 2015 heeft [gedaagde sub 1] aan [eiser] meegedeeld dat, nu hij geen reactie op zijn brief van 23 januari 2015 heeft ontvangen, hij de bomen en struiken op de erfgrens en de overhangende takken naar eigen inzicht zal gaan snoeien. Daarbij heeft [gedaagde sub 1] meegedeeld dat hij nog steeds de voorkeur geeft aan het maken van afspraken.
2.5.
Bij brief van 24 februari 2015 heeft [eiser] op voormelde brieven gereageerd. Hij heeft daarbij een aantal ergernissen naar voren gebracht en een voorstel gedaan over het uitdunnen en inkorten van de bomen en het snoeien van de takken, onder de voorwaarde dat de schutting op de erfgrens wordt doorgetrokken tot aan de straat en op een hoogte van circa twee meter wordt gebracht en dat de kosten daarvan bij helfte worden gedeeld.
2.6.
Daarna hebben partijen nog met elkaar en later via hun gemachtigden gecorrespondeerd en over en weer voorstellen gedaan. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.
2.7.
[gedaagde sub 1] heeft op zijn perceel overhangende takken van de bomen en struiken van [eiser] gesnoeid.
2.8.
Op grond van een plaatselijk geldende verordening is het niet geoorloofd om binnen een afstand van 50 centimeter van de erfgrens bomen te hebben.

3.De vordering in conventie

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [gedaagde sub 1] zal veroordelen tot het vergoeden van de schade aan de bomen, door middel van aankoop en aanplant van nieuwe bomen, nader te bepalen bij staat en te vereffenen volgens de wet, binnen twee maanden na betekening van het te wijzen vonnis,
II. [gedaagde sub 1] zal veroordelen tot het vergoeden van de kosten van de plaatsing van een schutting aan de voorzijde over een lengte van circa negen meter, aan de achterzijde over een lengte van circa twee meter, en met een hoogte van twee meter, alsmede het verhogen van de bestaande schutting tot twee meter, gemeten vanaf het terrein van [eiser] , binnen één maand na betekening van het te wijzen vonnis,
III. [gedaagde sub 1] zal verbieden de schutting te beschadigen, te (laten) schilderen, er iets aan op te hangen en/of er klimplanten tegenaan te laten groeien,
IV. [gedaagde sub 1] zal verbieden de haag aan de voorzijde van de woning van [eiser] in te korten, te beschadigen en/of te verwijderen,
V. [gedaagde sub 1] zal veroordelen tot betaling van een dwangsom voor iedere dag of dagdeel dat hij nalaat aan het gevorderde onder I tot en met IV te voldoen,
VI. [gedaagde sub 1] zal veroordelen tot betaling van smartengeld ad € 7.000,00,
met veroordeling van [gedaagde sub 1] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde sub 1] voert verweer. Hierna zal op de stellingen van partijen, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De vordering in reconventie

4.1.
[gedaagde sub 1] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [eiser] zal veroordelen:
tot het verwijderen en verwijderd houden van alle bomen op het erf van [eiser] binnen een afstand van 50 centimeter van de erfgrens met [gedaagde sub 1] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [eiser] na betekening van het te wijzen vonnis in gebreke blijft daaraan te voldoen, tot een maximum van € 50.000,00,
tot het tot een hoogte van één meter snoeien en gesnoeid houden van de haag aan de voorzijde van het erf van [eiser] op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 150,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [eiser] na betekening van het te wijzen vonnis in gebreke blijft daaraan te voldoen, tot een maximum van € 25.000,00,
met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
4.2.
[eiser] voert verweer. Hierna zal op de stellingen van partijen, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie

5.1.
Aangezien de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
5.2.
[eiser] stelt dat [gedaagde sub 1] een aantal bomen, dat op en nabij de erfgrens staat, heeft afgezaagd en dat hij overhangende takken heeft gesnoeid, zonder [eiser] voorafgaand daaraan een deugdelijke termijn te stellen om dat zelf te doen. Het gaat deels om bomen die al 45 jaar op de erfgrens staan en de jonge beuken die 70 centimeter uit de erfgrens staan. [eiser] meent dat [gedaagde sub 1] daarmee onrechtmatig heeft gehandeld en stelt dat hij daardoor schade heeft geleden. Hij betwist dat de bomen en struiken onrechtmatige hinder veroorzaken aan het erf van [gedaagde sub 1] Hij voert voorts aan dat de vordering tot verwijdering van de bomen van [gedaagde sub 1] is verjaard, nu de bomen er al meer dan 20 jaar staan. Hij stelt voorts dat de schutting geheel op zijn perceel staat en dat deze door toedoen van [gedaagde sub 1] is beschadigd.
5.3.
[gedaagde sub 1] stelt dat hij hinder heeft van de hoge bomen en heesters op de erfgrens en op het perceel van [eiser] , doordat deze in aanzienlijke mate zonlicht wegnemen uit zijn tuin en dat sprake is van overhangende takken vanaf het perceel van [eiser] die overlast en gevaar veroorzaken. Hij betwist dat hij zonder een termijn aan [eiser] te stellen, zelf is overgegaan tot het snoeien van de overhangende takken. [gedaagde sub 1] stelt dat hij [eiser] c.s. bij brieven van zijn gemachtigde van 12 mei 2015 en 25 juni 2015 heeft aangemaand en dat hij daarna gerechtigd was om zelf de overhangende takken te snoeien. Voorts heeft [eiser] hem ook toestemming verleend voor het snoeien van overhangende takken in de brief van 24 februari 2015, aldus [gedaagde sub 1] Hij betwist dat hij de schutting heeft beschadigd en stelt dat deze op de erfgrens staat, zodat het een mandelige schutting betreft en hij hoogstens voor de helft zou moeten bijdragen in de kosten van een nieuwe schutting. [gedaagde sub 1] stelt dat de bomen die binnen een afstand van 50 centimeter van de erfgrens staan, moeten worden verwijderd en hij betwist dat zijn vordering ter zake daarvan is verjaard. Hij stelt voorts dat de haag aan de voorzijde van het perceel van [eiser] hoger is dan de toegestane hoogte van één meter en dat die hoge haag gevaarzettend is vanwege inbraakrisico.
Vordering I. in conventie
5.4.
Op grond van artikel 5:44 BW mag de eigenaar van een erf overhangende takken eigenmachtig verwijderen, indien hij de nabuur wiens takken overhangen daartoe heeft aangemaand. Vaststaat dat [gedaagde sub 1] [eiser] daartoe heeft aangemaand, bij brieven van 19 februari 2015 en 12 mei 2015. [gedaagde sub 1] was dan ook gerechtigd de overhangede takken van [eiser] te snoeien. Ter gelegenheid van de bezichtiging ter plaatse heeft [eiser] dat ook erkend. [eiser] heeft toen echter gesteld dat [gedaagde sub 1] niet alleen overhangende takken heeft afgezaagd, maar dat hij de bomen in 2015 ook heeft afgetopt. [gedaagde sub 1] ontkent dat hij dat heeft gedaan.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of [gedaagde sub 1] de bomen al dan niet heeft afgetopt. Bij de bezichtiging is immers gebleken dat er geen (blijvende) schade aan de bomen is toegebracht, zodat er geen noodzaak is voor aankoop en aanplant van nieuwe bomen. De bomen, behoudens één dode stam, zijn immers inmiddels weer uitgegroeid. Verder is de mogelijke schade aan de bomen niet nader onderbouwd. [eiser] heeft dan ook onvoldoende feiten gesteld, op grond waarvan aannemelijk is dat er mogelijk schade door hem is geleden. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen en er is ook geen reden voor verwijzing naar de schadestaatprocedure. De vordering onder I. zal dan ook worden afgewezen.
Vorderingen II. en III. in conventie
5.6.
[eiser] stelt dat [gedaagde sub 1] de rieten schutting heeft vernield en dat hij daarom de kosten voor het plaatsen van een nieuwe schutting moet dragen.
5.7.
[eiser] stelt dat de rieten schutting er ongeveer tien jaar staat. Ter gelegenheid van de bezichtiging ter plaatse heeft de rechter geconstateerd dat de rieten schutting hier en daar gaten vertoont, doordat de klimop van [eiser] door de schutting heen groeit, en dat het riet aan de bovenkant van de schutting hier en daar is afgebroken. Aan de zijde van [gedaagde sub 1] heeft de rechter niet kunnen constateren dat de schutting is geschilderd of dat [gedaagde sub 1] daaraan iets heeft bevestigd. Ook groeien aan de zijde van [gedaagde sub 1] geen klimplanten tegen de schutting. De rechtbank is van oordeel dat niet is aangetoond dat de schutting door toedoen van [gedaagde sub 1] is vernield of beschadigd. [eiser] heeft, tegenover het gemotiveerde verweer van [gedaagde sub 1] , daartoe onvoldoende gesteld. Dat de schutting mogelijk aan vervanging toe is, mede gelet op de ouderdom daarvan, kan [gedaagde sub 1] niet worden tegengeworpen.
5.8.
Voor zover [eiser] meent dat [gedaagde sub 1] moet meewerken aan het verlengen en verhogen van de schutting, omdat er sprake is van een mandelige schutting, heeft hij dat standpunt kennelijk verlaten. Volgens de eigen stellingen van [eiser] blijkt uit een kadastrale tekening, welke overigens niet is overgelegd, dat de schutting geheel op zijn eigen perceel staat en niet op de erfgrens tussen de percelen, zodat er in zijn optiek geen sprake is van een mandelige schutting. Indien dat juist is, staat het [eiser] vrij de schutting te verlengen en te verhogen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom [gedaagde sub 1] in dat geval de kosten daarvan zou moeten dragen. De vordering onder II. zal daarom worden afgewezen.
5.9.
Nu niet is gebleken dat [gedaagde sub 1] de schutting heeft beschadigd en/of dat hij het voornemen heeft om de schutting te schilderen, er iets aan op te hangen of er tegenaan te
laten groeien, zal het gevorderde onder III wegens gebrek aan belang worden afgewezen.
Vordering IV. in conventie
5.10.
Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde sub 1] de haag aan de voorzijde van het perceel van [eiser] heeft beschadigd of dat hij het voornemen heeft deze haag zelf in de korten of te verwijderen. [gedaagde sub 1] heeft immers slechts gevorderd om [eiser] te veroordelen tot het snoeien en gesnoeid houden van de haag.
De vordering wordt daarom afgewezen.
Vorderingen V. en VI. in conventie
5.11.
Nu de vorderingen onder I. tot en met IV. worden afgewezen, is er geen grondslag voor het opleggen van een dwangsom, zodat ook die vordering zal worden afgewezen.
5.12.
De vordering tot betaling van smartengeld is niet nader onderbouwd en zal daarom eveneens worden afgewezen.
Vordering a. in reconventie
5.13.
Partijen zijn het niet eens over waar de erfgrens tussen hun percelen precies loopt, maar vaststaat dat een aantal bomen op, dan wel binnen 50 centimeter van de erfgrens staat. Tussen partijen is echter in geschil of die bomen daar al langer dan twintig jaar staan en of de vordering tot verwijdering van die bomen is verjaard. Tussen partijen is voorts in geschil of de vier jonge beukenbomen op voldoende afstand (meer dan 50 centimeter) van de erfgrens staan.
5.14.
Om de vordering tot verwijdering van de bomen te kunnen beoordelen, zal eerst duidelijk moeten worden waar de erfgrens tussen de percelen ligt en welke bomen binnen een afstand van 50 centimeter vanaf de erfgrens staan. Dat geldt met name ten aanzien van de vier jonge beukenbomen. Daarna zal beoordeeld moeten worden sinds wanneer de bomen hoger zijn dan de hoogte van de schutting en of de vordering tot verwijdering al dan niet is verjaard.
5.15.
Pas na de bezichtiging ter plaatse heeft [eiser] ter zitting verklaard dat hij over een kadastrale inmeting beschikt, waaruit blijkt waar de erfgrens tussen de percelen ligt, en dat er ook merktekens door het kadaster zijn aangebracht. [eiser] heeft die stukken niet in het geding gebracht en heeft ook tijdens de bezichtiging door de rechter niet vermeld dat hij over een kadastrale inmeting beschikt en heeft toen evenmin op de merktekens gewezen. Nu [eiser] kennelijk reeds over relevante stukken van het kadaster beschikt, zal de rechtbank hem in de gelegenheid stellen die stukken alsnog in het geding te brengen. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen. Wanneer hieruit onvoldoende blijkt waar de erfgrens tussen de percelen ligt, zal mogelijk een nader kadastraal onderzoek dienen plaats te vinden om de ligging van de erfgrens te bepalen. Indien vaststaat waar de erfgrens ligt moet vervolgens worden beoordeeld welke bomen binnen een afstand van 50 centimeter van de erfgrens afstaan. Met name ten aanzien van de vier jonge beukenbomen is dat in geschil. Van de bomen die op of binnen een afstand van 50 centimeter van erfgrens staan, kan [gedaagde sub 1] in beginsel verwijdering vorderen, behoudens wanneer er sprake is van verjaring van zijn daartoe strekkende vordering en behoudens misbruik van recht indien sprake is van minimale overschrijding.
De bewijslast dat de bomen binnen een afstand van 50 centimeter vanaf de erfgrens staan, rust op [gedaagde sub 1] , nu hij zich op het rechtsgevolg hiervan beroept. De bewijslast dat de vordering tot verwijdering van de bomen is verjaard, rust op [eiser] .
Vordering b. in reconventie
5.16.
De haag aan de voorzijde van het perceel van [eiser] staat op de erfgrens van zijn perceel en de straatkant en grenst niet aan het perceel van [gedaagde sub 1] Voor zover komt vast te staan dat de haag krachtens een ter plaatse geldende verordening te hoog is, komt de bevoegdheid tot handhaving van de verordening toe aan de gemeente en niet aan [gedaagde sub 1] Dat zou anders kunnen zijn wanneer [gedaagde sub 1] hinder van die haag ondervindt. [gedaagde sub 1] heeft daartoe, gelet op het verweer van [eiser] , onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld. Dat er door de aanwezigheid van de haag sprake is van een verhoogd inbraakrisico voor het perceel van [gedaagde sub 1] is niet gebleken. De vordering zal daarom worden afgewezen.
5.17.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
1 maart 2017voor het nemen van een akte door [eiser] over hetgeen is vermeld onder 5.15., waarna [gedaagde sub 1] op de rol van twee weken daarna een antwoordakte kan nemen,
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2017.