ECLI:NL:RBGEL:2017:3071

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
9 juni 2017
Zaaknummer
C/05/320081 / KG RK 17-468
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 23 mei 2017 een wrakingsverzoek afgewezen. Verzoekster had eerder een brief ontvangen waarin de datum van uitspraak van het vonnis was vastgesteld, en stelde dat de rechter vooringenomen was. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een vrees van vooringenomenheid. Verzoekster had eerder al twee wrakingsverzoeken ingediend, die ook waren afgewezen. De rechtbank benadrukte dat wraking alleen mogelijk is op basis van concrete feiten die wijzen op vooringenomenheid. De rechtbank concludeerde dat de argumenten van verzoekster geen nieuwe feiten opleverden en dat het wrakingsverzoek misbruik van het wrakingsinstrument inhield. De rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/320081 / KG RK 17/468
Beschikking van 23 mei 2017
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster tot wraking]
wonende te [plaatsnaam],
verzoekster tot wraking,
gemachtigde: [gemachtigde verzoekster tot wraking],
strekkende tot de wraking van
mr. R.J.J. van Acht,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek met één bijlage van 8 mei 2017;
  • het e-mailbericht van de rechter van 12 mei 2017, waarin hij verwijst naar zijn
verweerschrift van 24 januari 2017 (in een eerste wrakingsverzoek van verzoekster tot
wraking van de rechter) en een aanvullende reactie van 14 maart 2017 (in een tweede
wrakingsverzoek van verzoekster tot wraking van de rechter).
1.2
Bij de mondelinge behandeling op 23 mei 2017 is verzoekster verschenen. Haar gemachtigde, de heer [gemachtigde verzoekster tot wraking], is niet verschenen. De rechter is evenmin verschenen.
1.3
Na de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft de voorzitter
het onderzoek ter zitting gesloten en meteen – na een korte schorsing – mondeling uitspraak
gedaan. Het verzoek tot wraking is afgewezen en bepaald is dat een volgend
wrakingsverzoek van verzoekster in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Hierna volgt de motivering van deze beslissing.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter als kantonrechter in de zaak met
nummer 5217098 CV EXPL 16-10549 tussen [naam 1] als eiseres en verzoekster als gedaagde.
2.2
Verzoekster heeft eerder in dezelfde zaak een tweetal wrakingsverzoeken ingediend strekkende tot wraking van de rechter. De rechtbank heeft deze verzoeken bij beschikking van respectievelijk 16 februari 2017 en 25 april 2017 afgewezen.
2.3
Verzoekster heeft blijkens het onderhavige schriftelijke verzoek, toegelicht bij de mondelinge behandeling, aan het verzoek het volgende ten grondslag gelegd.
In het wrakingsverzoek van 10 januari 2017 heeft verzoekster al gesteld dat de rechter verzoekster ten onrechte niet de mogelijkheid heeft gegeven bij dupliek te reageren op de repliek van de wederpartij, terwijl de repliek bescheiden en andere gegevens bevatte genoemd in artikel 19 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Verzoekster verwijst naar een van de rechtbank ontvangen brief van 20 december 2016 waarin is opgenomen “
Met de stukken die nog binnenkomen, wordt geen rekening gehouden”en “
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op woensdag 11 januari 2017 te 11.30 uur”.Gelet op het verweer dat de rechter toen voerde en gelet op hetgeen de rechtbank in haar beschikkingen van 16 februari 2017 en 25 april 2017 overwoog, mocht verzoekster erop rekenen dat de rechter gelegenheid zou bieden voor dupliek. Die toezegging is de rechter evenwel niet nagekomen. Op 3 mei 2017 heeft hij namelijk onder meer het volgende per brief aan verzoekster laten berichten: “
In verband met de behandeling van het wrakingsverzoek heeft de kantonrechter in onderhavige zaak nog geen vonnis gewezen. De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis nu bepaald opwoensdag 31 mei 2017 te 11.30 uur.(…) Met stukken die nog binnenkomen, wordt geen rekening gehouden.” Ook deze beslissingen, dat geen gelegenheid wordt geboden tot dupliek en dat met de stukken die verzoekster nog zal indienen geen rekening wordt gehouden, waardoor verzoekster een mogelijkheid genoemd in de wet is onthouden, zijn zo onbegrijpelijk dat volgens verzoekster de conclusie is gerechtvaardigd dat volgens objectieve maatstaven de rechterlijke onpartijdigheid (opnieuw) schade heeft opgelopen in deze procedure. De door de rechtbank in de beschikking van 16 februari 2017 genoemde ‘objectief gerechtvaardigde vrees’ kan niet achteraf worden weggenomen door mogelijk door de rechter uit te voeren herstelhandelingen.
Ten slotte heeft verzoekster geen vertrouwen in de griffie van de rechtbank. Ze krijgt telkens dezelfde standaardbrief van een griffier en ze kan niet controleren of die van de rechter afkomstig is, terwijl de rechter zelf aangeeft niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor eventuele fouten van de griffie. Als verzoekster navraag doet bij de griffie krijgt ze ook niet altijd antwoord.
2.4
De rechter heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna, voor zover nodig, besproken.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996, 484). Uit de artikelen 36 en 37 Rv en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoekster concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.2
De rechtbank stelt voorop dat, voor zover met het wrakingsverzoek wordt beoogd eerdere beslissingen van de rechtbank (bij beschikkingen van 16 februari 2017 en 25 april 2017) opnieuw aan de orde te stellen, het wrakingsverzoek wordt afgewezen. De stellingen die verzoekster aanvoert tegen die beslissingen zijn immers geen (nieuwe) feiten en omstandigheden die zien op rechterlijke onpartijdigheid van de rechter tegen wie het wrakingsverzoek is gericht, maar betreffen argumenten op grond waarvan verzoekster het niet eens is met de beslissingen van 16 februari 2017 en 25 april 2017. Daar gaat de rechtbank echter niet over, zij fungeert niet als hoger beroepsinstantie.
3.3
In de kern komt het wrakingsverzoek erop neer dat verzoekster wederom een brief heeft ontvangen waarin is opgenomen dat in haar zaak de datum van uitspraak van het vonnis is bepaald en dat met stukken die nog binnenkomen geen rekening wordt gehouden, dit maal met als vonnisdatum 31 mei 2017. Hieruit leidt de rechtbank evenwel geen vooringenomenheid van de rechter af, of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De rechter heeft al eerder verklaard dat verzoekster uiteraard alsnog bij tussenvonnis in de gelegenheid wordt gesteld om te reageren op de door de wederpartij na de comparitie ingediende stukken, indien die stukken relevant zijn voor de uiteindelijke beslissing. Dat in de bewuste brief van 3 mei 2017 is opgenomen dat de kantonrechter op 31 mei 2017 ‘vonnis’ wijst, en dus niet dat hij dan (mogelijk) ‘tussenvonnis’ wijst, rechtvaardigt niet de conclusie dat de rechter vooringenomen is tegen verzoekster of dat objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestaat.
3.4
Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster naast het voorgaande ook verschillende klachten geuit tegen de griffie, een en ander zoals hiervoor onder 2.3 weergegeven. Voor dergelijke klachten is de wrakingsprocedure echter niet bedoeld. Verzoekster kan daarover desgewenst (nogmaals) een klacht indienen.
3.5
Nu verzoekster voor het overige geen concrete feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit de rechtbank vooringenomenheid van de rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden, zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.
3.6
Ten slotte overweegt de rechtbank het volgende. Verzoekster heeft de rechter nu drie keer gewraakt, op vergelijkbare gronden. Alle wrakingsverzoeken zijn afgewezen. Verzoekster heeft tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat het een herhaling van zetten is, omdat het steeds mis gaat op de griffie, van waaruit telkens dezelfde standaardbrief wordt gestuurd. Verzoekster heeft meegedeeld vertrouwen in de rechtspraak te hebben, maar niet in de griffie. Het indienen van een klacht leidt volgens haar tot niets, terwijl de rechtbank als instituut niet kan worden gewraakt. Het doen van aangifte bij de politie, wat volgens verzoekster nog een - rigoureus - alternatief zou zijn, gaat haar te ver. Het enige middel dat zij dan nog heeft, is het middel van wraking van de rechter, aldus verzoekster.
3.7
Onder deze omstandigheden moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat het wrakingsinstrument wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van misbruik van het wrakingsinstrument. De rechtbank zal daarom op grond van artikel 39 lid 4 Rv bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1
wijst het verzoek tot wraking af,
4.2
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in deze zaak niet in
behandeling zal worden genomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.P.E.E. van Groeningen, voorzitter, en
mrs. S.J. Peerdeman en E. de Boer, rechters, en in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier [naam 2] uitgesproken op 23 mei 2017. De motivering is op schrift gesteld op 2 juni 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.