ECLI:NL:RBGEL:2017:3031

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
05/881648-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde doodslag en brandstichting in het kader van een carjacking en drugsdeal

Op 7 juni 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen twee verdachten, [verdachte] en [medeverdachte], die beschuldigd werden van het doden van [slachtoffer] op 20 januari 2003 te Rheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten samen een plan hadden gesmeed om [slachtoffer] te beroven van zijn auto, waarbij zij gewapend waren met vuurwapens. Tijdens de confrontatie met [slachtoffer] op de parkeerplaats bij de Posbank, hebben beide verdachten op hem geschoten, wat resulteerde in zijn dood. Na de schietpartij hebben zij het lichaam van [slachtoffer] in zijn auto vervoerd naar Erp, waar zij de auto in brand staken om sporen te wissen. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachten en getuigen beoordeeld, evenals het forensisch bewijs, en heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor gekwalificeerde doodslag en brandstichting. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen van 14 en 16 jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden van [slachtoffer]. De rechtbank heeft ook civiele vorderingen van de nabestaanden toegewezen, waarbij schadevergoeding werd geëist voor de geleden schade door het verlies van [slachtoffer].

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/881648-15
Datum uitspraak : 7 juni 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te PPC Vught,
raadsvrouw: mr. A.P.M.A. Laeyendecker, advocaat te Oss.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 februari 2017, 5 april 2017 en 24 mei 2017.
1. De inhoud van de tenlastelegging [1]
Door de raadsvrouw is ten aanzien van de tenlastelegging naar voren gebracht dat in de delictsomschrijving van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (moord) impliciet de delictsomschrijving van artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht (doodslag) dient te worden gelezen, wat betekent dat in geval van een bewezenverklaarde doodslag niet aan de (subsidiair) tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag kan worden toegekomen.
Beoordeling door de rechtbankAan verdachte is ten aanzien van feit 1 onder meer primair moord, subsidiair gekwalificeerde doodslag en meer subsidiair doodslag tenlastegelegd. Het verschil tussen moord en doodslag is – kort weergegeven – de vraag of de dader rustig heeft nagedacht over (de gevolgen van) zijn daad, of in een opwelling heeft gehandeld. De tekst van de tenlastelegging van moord bevat, naast voorbedachten rade, dus alle bestanddelen van doodslag. Als alleen de tekst van het primair tenlastegelegde wordt gelezen, wordt daar impliciet subsidiair doodslag tenlastegelegd. Dit kan ook niet anders. Echter bij lezing van de gehele tenlastelegging wordt, door de gehanteerde volgorde van de tenlastegelegde feiten, duidelijk dat de officier van justitie onder het primair tenlastegelegde moord, in dit geval juist niet ook doodslag ten laste heeft willen leggen. Hij heeft dit immers meer subsidiair tenlastegelegd.
Daarmee wordt verdachte onder feit 1 verweten dat hij samen met een ander of anderen dan wel alleen:
- [slachtoffer] met voorbedachte raad heeft doodgeschoten (vermoord); dan wel
- voorafgaand, ten tijde van of na de (poging tot) diefstal (met geweld)/afpersing van een auto en/of het handelen in strijd met de Opiumwet [slachtoffer] heeft doodgeschoten. Dit verwijt luidt verder dat verdachte en/of zijn mededader(s) [slachtoffer] opzettelijk heeft/hebben gedood met het oogmerk om het andere strafbare feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of bij betrapping op heterdaad ervoor te zorgen dat hij/zij niet gestraft zou(den) worden voor dit feit en/of in het bezit zou(den) blijven van de opbrengst van het strafbare feit (gekwalificeerde doodslag); dan wel
- [slachtoffer] opzettelijk heeft gedood (doodslag); dan wel
- zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld, een afpersing of een poging tot één van deze feiten met de dood van [slachtoffer] tot gevolg.
Verdachte wordt ten tweede verweten dat hij zich samen met een ander of anderen dan wel alleen schuldig heeft gemaakt aan brandstichting.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [2]
Met betrekking tot de feiten 1 en 2:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan doodslag en brandstichting (feit 1 meer subsidiair en feit 2). De officier van justitie heeft daarbij de verklaringen van [verdachte] tot uitgangspunt genomen, omdat hij vanaf het begin bekennende verklaringen (waaronder over zijn eigen rol) heeft afgelegd die consistent – ook tegen personen in zijn omgeving– zijn en authentiek overkomen. Nu uit de verklaringen van [verdachte] volgt dat hij uit paniek dan wel in een opwelling heeft geschoten, kan naar de mening van de officier van justitie niet worden bewezen dat [slachtoffer] is gedood met het oogmerk om ongestraft met een ander strafbaar feit weg te komen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte met betrekking tot het bestanddeel “tezamen en in vereniging” (medeplegen) vrij te spreken, omdat verdachte heeft gehandeld in een gemoedsopwelling en de gezamenlijke uitvoering geen gevolg is geweest van een samenwerking. Voor het overige heeft de verdediging zich met betrekking tot de doodslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] recht op hun af rende, een kreet slaakte en dat hij – verdachte – uit paniek schoot.
Met betrekking tot het tweede feit, de brandstichting, heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat gemeen gevaar voor goederen niet voorzienbaar is geweest en daarom niet kan worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
De feiten op 20 januari 2003:
Op 20 januari 2003 om 17:02:42 uur komt de volgende melding binnen bij de meldkamer van de alarmcentrale:
“H: Ja, goeden dag, u spreekt met uh .. [getuige 1] . Ik ben getuige van een misdrijf. Ik ben over de Posbank met mijn mountainbike aan het fietsen, vlak bij paviljoen de Posbank en van daaraf uh .. ga ik uh .. richting uh .. effe kijken richting uh .. Ja wat is 't .. Zypendaalseweg. Uh .. Op een gegeven moment krijg je de uh .. krijg je een uh .. splitsing uh .. naar rechts. Daar kan je heen naar Laag Soeren. Daar is een kleine parkeerplaats (rechtbank: [naam 1] ). Daar zag ik iemand liggen in een wit shirt met een hele grote rooie plek en daar liepen twee mannen, die liepen eigenlijk weg en ik heb maar gedaan of ik het niet zag. (…) Ja, 't is echt een rooie plek op z'n rug, dus ik ben bang dat er of op, of op gestoken is of geschoten”. [3] De getuige [getuige 1] heeft verder verklaard dat hij na ongeveer vijf minuten terugfietste maar toen daar niemand meer zag. [4]
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 20 januari 2003 om 17:00 uur drie “droge harde knallen” hoorde. Gezien zijn ervaring met vuurwapens wist hij zeker dat het pistoolschoten waren. De schoten klonken regelmatig na elkaar met een tussenpoos van ongeveer 1 seconde. De getuige verklaart verder dat hij vanuit zijn positie goed de richting van de schoten kon bepalen. Hij trok – zonder verdere kennis over het feit – daartoe denkbeeldig een rechte lijn door het bos. De lijn liep parallel langs de Bloemersweg en dwars door de parkeerplaats [naam 1] . [5]
Op 20 januari 2003 om 19:40 uur werd de vermissing van [slachtoffer] gemeld. [6] Om 20:22:59 uur en 20:25:02 uur volgden meldingen bij de politie over een brand 100 meter na het begin van de bossen bij de weg van Erp richting Gemert.
Vervolgens werd om 20:42:36 bij de betreffende autobrand in de Hurkse bossen – ongeveer 1000 meter buiten de bebouwde kom van Erp in de gemeente Veghel – geconstateerd dat er zich naast verkoolde en versmolten resten van goederen nog een lichaam in de uitgebrande auto bevond. De auto betrof een groene [merk] met het kenteken [kenteken] (op naam van [slachtoffer] ). [7] Deze persoon lag op de achterbank van de personenauto, met daarbij zijn linker voorzijde en hoofd voorovergebogen op de vloer achter de bestuurdersstoel. [8] Deze persoon is na een vergelijking van de gebitsgegevens voor en na het overlijden met 100 procent zekerheid geïdentificeerd als [slachtoffer] . [9]
De plaats delict [naam 1] en de doodsoorzaak
Bij het onderzoek naar het lichaam van [slachtoffer] is geconstateerd dat het lichaam sterk was verbrand en deels was verkoold. In het lichaam werd een perforatiekanaal door de voorste borstwand, het hartzakje en het hart aangetroffen. De aard van dit perforatiekanaal past bij een schotkanaal, een doorschot is mogelijk. Het intreden van de dood is, aldus de forensisch patholoog, zonder meer door het voornoemde schot (en het forse bloedverlies als gevolg daarvan) te verklaren. Het is echter mogelijk dat er meer schotletsels zijn geweest. Dit is echter door de staat waarin het lichaam zich bevond niet meer vast te stellen. [10]
Verder is naar aanleiding van de melding van de getuige [getuige 1] onderzoek gedaan naar de parkeerplaats [naam 1] , gelegen in het natuurgebied de Posbank aan de Burgemeester Bloemersweg te Rheden. Bij het onderzoek op en rondom de door de getuige (
de rechtbank begrijpt: [getuige 1]) aangewezen plek is bloed (waaronder op de bemonsteringen SVO-207/AJH576, SVO-255/AJH581, SVO256/AJH582, SVO-257/AJH583 en SVO267/AJH587) aangetroffen. [11] Vervolgens zijn deze vijf bemonsteringen van de ondergrond (gras/bladeren) onderworpen aan DNA-onderzoek met als resultaat dat de DNA-profielen uit de bemonsteringen niet alleen matchen met elkaar, maar ook met het DNA-profiel van [slachtoffer] . De matchkans is kleiner dan één op één miljard. [12]
Tussenconclusie:
Gelet op al het voorgaande en in het bijzonder de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , het bloed van [slachtoffer] op de parkeerplaats [naam 1] en het sectieverslag – naast de nog volgende verklaringen/uitlatingen van [verdachte] en [medeverdachte] – , acht de rechtbank bewezen dat:
  • [slachtoffer] op 20 januari 2003 omstreeks 17:00 uur op de Posbank te Rheden is doodgeschoten; en
  • zijn lichaam vervolgens in zijn auto naar Erp is vervoerd, waar zijn auto met daarin zijn lichaam is uitgebrand.
De vervolgvragen zijn door wie en onder welke omstandigheden dit is gebeurd. Daartoe zal de rechtbank eerst ingaan op de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] .
Carjacking
[verdachte] heeft verklaard dat hij in 2003 door [medeverdachte] (
rechtbank: [medeverdachte]) is benaderd voor het plegen van een overval. [verdachte] had nog geld van [medeverdachte] tegoed en [medeverdachte] had gehoord dat er in de auto’s van de meubelzaak [naam 2] in Erp wel geld te halen was. Nu [verdachte] daarvoor zijn eigen auto niet wilde gebruiken, moest er een andere auto (of scooter) geregeld worden. Ze besloten op een stille plek – waar zij niet het risico liepen om gezien te worden – een persoon met een pistool onder druk te zetten om zijn/haar auto af te geven. In de daaropvolgende periode – die door [verdachte] wordt geschat op twee weken – zijn ze op zoek gegaan naar een auto. Vervolgens zagen zij op 20 januari 2003 – nadat zij ter plaatse op andere plekken hadden gekeken – op een parkeerplaats in het natuurgebied de Posbank een groene auto geparkeerd staan. Het moest die auto worden, aldus [verdachte] . Ze besloten om daar in hun auto te blijven wachten totdat de persoon van die auto kwam. Ze hadden allebei een wapen binnen handbereik. Deze wapens had [medeverdachte] meegenomen en ze hadden eerder het schieten met die wapens geoefend. In de auto haalde [medeverdachte] vervolgens – nadat hij eerst vroeg of [verdachte] het zelf al had gedaan – de veiligheidspal van het wapen van [verdachte] .
Vervolgens kwam er een man (rechtbank: [slachtoffer] ) aan, die naar de voorkant van de groene auto liep. [verdachte] en [medeverdachte] stapten uit de auto en liepen op de man af. Ze riepen: “wij willen jouw auto”. [slachtoffer] rende vervolgens met open armen, onder het slaken van een kreet, op hen af. Op een afstand van twee meter haalde [verdachte] de trekker van zijn pistool over. [verdachte] verklaart verder dat niet alleen hij, maar ook [medeverdachte] toen heeft geschoten. [verdachte] zag dat [slachtoffer] stopte en vervolgens wegliep in de richting van hun auto. Na ongeveer vijf meter zakte [slachtoffer] in elkaar. Hij bewoog daarna niet meer.
Over het vervolg verklaart [verdachte] dat zij na kort overleg besloten om [slachtoffer] mee te nemen. Ze hebben hem samen in de auto van [slachtoffer] op de achterbank dan wel tussen de voorstoelen en de achterbank gelegd. Vervolgens zijn zij – [verdachte] in zijn eigen auto en [medeverdachte] in de groene auto van [slachtoffer] – naar de afgesproken plek, een bospad met twee inhammen bij de weg tussen Erp en Gemert, gereden. Ze zouden daar de auto in brand steken om sporen te wissen, aldus [verdachte] . Toen [verdachte] op die plek kwam, zag hij dat [medeverdachte] er nog niet was. Hij belde [medeverdachte] om te vragen waar hij was. Kort daarna arriveerde ook [medeverdachte] op de betreffende plek. [verdachte] vroeg [medeverdachte] of [slachtoffer] nog leefde, waarop [medeverdachte] antwoordde dat hij niet meer bewoog, allang dood was en ze hier snel weg moesten (“wegwezen”). Ze moesten de auto en de man kwijt en besloten de auto in brand te steken. [medeverdachte] pakte de jerrycan met benzine uit de auto van [verdachte] , besprenkelde de groene auto zowel rondom als voor- en achter in de auto met benzine. [verdachte] verklaart verder dat hij niet heeft gezien hoe [medeverdachte] de benzine aanstak. Hij hoorde een explosie/knal en zag daarna een grote vuurbal. Vervolgens stapte [medeverdachte] bij [verdachte] in de auto – die hij startklaar had neergezet – en reden ze weg. [13] [verdachte] heeft tot slot verklaard dat zij op dezelfde avond, dan wel de dag erna, de wapens – nadat deze door [medeverdachte] waren schoongemaakt – in de Zuid-Willemsvaart tussen Den Bosch en Veghel hebben weggegooid. [14]
Drugsdeal
[medeverdachte] (aangeduid met S) heeft tegen undercoveragenten diverse uitlatingen gedaan over zijn betrokkenheid bij de Posbankzaak. Het gaat daarbij om de gesprekken op 1 en 2 november 2016, waarin hij eerst noemt dat zijn ‘maat’ daar is gezien. Hij vertelt:
“N: Maar wie is die gast dan (…)
S: [naam 3] (…)
N: Heet ie [naam 3] is die daar gezien
S: Ja 5 dagen van te voren (…)
C: Waar komt ie vandaan
S: Hij kwam uit Boekel, in Boekel woont ie ergens, toen woonde hij in Veghel (…)”. [15]
Vervolgens komt naar voren dat niet alleen [verdachte] , maar ook hij zelf die dag op de Posbank is geweest:
“S: Hij heeft gewoon pech gehad. Verkeerde moment verkeerde plaats toch? (…)
N: Jij bent daar, met iemand anders. Je bent met zijn tweeën toch zei je?
S: Ja.
N: Ja. Dan ben je daar met zijn tweeën en wat ben je aan het doen dan?
S: Ja, ik moest op iemand wachten weet je wel? (…)
S: Hij heeft dingen wel gezien, dat/maar had hij niet mogen zien snap je? (…)
N: Had je een dealtje gedaan?
S: (…) Ja. En hij kon ntv (rechtbank: ntv is niet te verstaan) kom eens kijken mee bemoeien ntv moeie je op de bek geven en dit en dat, kregen we (gewoon) ruzie. Nou pech weet je wel? Ntv ja ze zien wel spullen ja gezien spullen ja, ntv/allemaal eigenlijk (niet) komt ergens uit het niets. Wat moet je dan doen? (…)
S: Hij heeft hem gepakt weet je wel? (…)
S: Kut ja ntv mogen zien man weet je wel. Die fucking kofferbak vol ntv ding. (…) mooie plek voor ging hij een deal dealtje (te) maken. (…)
N: En toen? Hij ntv ging zich er mee bemoeien echt?
S: ja ja, tuurlijk.
N: Hij ging jullie gewoon aanspreken van wat doe je hier en zo?
S: Nee. Hij zag dat ding in de kofferbak weet je wel?
N: wat lag in de kofferbak? (…)
S: Ja, ntv wiet en zo ntv pallet (fan) ntv (weet je wel? Ntv kut!) Ntv niet zo apart weet je? Gooi die twee zakken flikker op de grond.
N: Ja ... En toen?
S: Ja, toen begon te lullen ntv/allemaal. (…) Toen ntv niet als getuige ntv/weet je. Bel de politie nou op! (Bel de) politie nou op bellen! Ntv ging ie zeggen/moet ik zeggen!
N: En toen?
S: Ja .... Kunnen ntv partij/ geen getuige achterlaten .. he? (…)
N: Waar heb je hem geschoten?
S: Ja, daar! (…)
N: ntv Heb je van voren geschoten?
S: Ja. (…) twee keer of zo. (…)
N: (…) Wist jij dat hij het/ding bij zich had?
S: ja tuurlijk wel, hij heeft wel… Als we zo’n deal ga maken heb ik zo’n ding bij (…) Of eh.. Hij heeft zo’n ding bij. (…) We konden niet meer achterlaten weggaan snap je/Die konden we niet daar achter laten en weggaan snap je? (…)
N: Wat/was hij gelijk dood?... Ja? Had gelijk Ntv aangepakt ntv/zeker. Stond hij dichtbij?
S: Ja. (…)”. [16]
[medeverdachte] vervolgt:
“S: Ja .... fucking deal die helemaal uit de hand is gelopen ... geen getuige, die getuige, weet je
wel... .. snap je ... het was gewoon de bedoeling, maar verkeerd uitgelopen. (…) en hij kwam ineens uit die bosjes zetten uit het niet (…)
C: Heb jij hem toen euhh geschoten?
S: Hij kon koezen (fon) ..... automatisch wapen bij me (…)
S: Geluidsdemper en alles erop ... Hij had een pieper ..... Ja ze hebben een getuige. Verkeerde man op de verkeerde plek en zei dat politie graag wil bellen ... en zo en dit..
C: Dat zei hij allemaal
S: Ik denk dan die vent moet dood. Die laat zich graag naaien (…)
C: En toen zag die maat van jou, die zag wat jij bedoelde die ... ntv
S: Ja ja natuurlijk wat moet zij doen Het waren beetje ... kut kan je niet vechten, weet je wel, blijkt zeker
C: Grote vent volgens mij, of niet.
S: Ja is groot. Getuige achterlaten, weet je wel. Ntv nauwelijks gevuld. (…)
N: Jij hebt met die [naam 4] (opmerking verbalisant er wordt duidelijk door [naam 5] [naam 4] gezegd) had je van tevoren voor dit allemaal gebeurde had je al een keer een gesprek gehad als het ooit fout gaat dan gaan we het zo doen.
S: Ja tuurlijk. Schrik me eigen kapot.
N: Had je hem verteld nou hey de getuige laat leven.
S: Als er ooit iets gebeurd weet je als bijvoorbeeld die man omheen en andere mensen erbij dan komt er wel een automaat bij weet je wel. Dan als je een paar keer schiet ja moet je 1 ..
N: Gaat niets ntv.
S: Ntv hij schiet en pak mij ding ntv los. Dan help ik mee weet je wel.
N: Maar waarom moest hij schieten dan.
S: Gewoon
N: Waarom had je dat zo afgesproken dat hij zou gaan schieten
S: Omdat ik die deal zou maken als er mij iets zou gebeuren weet je wel er zou echt iets misgaan als er gewoon iets verkeerds zou gaan snap je?(…)”. [17]
Verder heeft [medeverdachte] tegenover de undercoveragenten uitlatingen gedaan over wat direct na de dood van [slachtoffer] is gebeurd. Dit betreft de volgende uitspraken:

S: Ja, want de 1 zegt achterbank en de ander zegt in de kofferbak.
C: Wat is het nou.
S: Gewoon achterbank. (…) De achterbank niet de achterbak weet je wel. (…)
C: Moet een aardige klus geweest zijn om die kerel op de achterbank te krijgen. (…)
S: Allemaal in een paar seconden tijd weet je. (…)”; [18]
“S: Ja, ik wist wel ongeveer wat ik moest doen ja. (…)
C: Wie is er toen hier (rechtbank: de loods is gelegen aan de Taylorweg te Veghel) komen rijden met die auto.
S: Ikke. (….)
C: Jullie wisten allebei wist waar je naar toe moest komen.
S: Ja. (…) En we hadden van te voren afgesproken waar en waar (…)”; [19] en
“N: En toen gewoon precies hetzelfde als wij gedaan hebben? Met benzine ntv erbij ntv/ naar de sloop (…) wat heb je aangestoken
S: Ja… (…) Alcoholdoekjes. (…) aangestoken, benzine aangestoken (…)
N: waar heb je die benzine gehaald? (…)
S: Die gast heeft dat geregeld allemaal”. [20]
Tot slot doet [medeverdachte] diverse uitspraken over sporen die al dan niet zijn aangetroffen:
“N: En het wapen, is dat duizend procent weg?
S: Ja, helemaal schoongemaakt alles. (…)
N: Waar heb je het weg gegooid?
S: Ja, in het kanaal ergens. (…).
S: Helemaal bij Den Bosch (fon)”; [21]
“C: (…) Je moest hulzen gaan zoeken ook. (…)
S: Nee joh, we hadden alles al schoongemaakt. Alles. Als hoop zou gebeuren ntv deal man. (…) Als je het gaat gebruiken nou ja dan moet je het helemaal wel schoon hebben, weet je wel. (…)
C: Had je van tevoren al schoongemaakt
S. Ja, ja tuurlijk. Elke kogel die toen ntv moet schoon zijn weet je wel”; [22] en
“M: Ja. Dus DNA van jou zat in die muts?
S: Waarschijnlijk, waarschijnlijk weet je wel? (…)
S: Daar kunnen ze mij eindelijk .. met die zaak kunnen ze mij associëren, voor de rest kunnen ze me helemaal nergens mee iets mee maken, want ik ben nergens gezien en ik ben (nergens) erg full in connect (fon) weet je wel? (…)
S: Wachten tot die gast wordt opgepakt, als hij begint te praten ja ...”. [23]
Plaats delict in Erp
De verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] vinden niet alleen steun in elkaar, maar ook in onder meer de verklaring van de getuige [getuige 2] – dat er meer schoten zijn gelost – en in het technisch onderzoek op de plaats delict in Erp waaruit volgt dat het lichaam inderdaad op de achterbank is aangetroffen zoals beide verdachten hebben verklaard. Verder is onderzoek gedaan naar een muts die ter plaatse in de Hurkse bossen te Erp is aangetroffen. Deze muts met het opschrift “Sox” (SVO-1001/AJH703) en twee oogopeningen bevond zich op een afstand van 15,50 meter van de uitgebrande [merk] . [24] Bij het onderzoek naar de muts zijn vervolgens onder meer een lichaamshaar (AJH703#3) en speeksel (AJH703 #01) uit de binnenzijde, waarvan het speeksel ter hoogte van de mond, van de muts veiliggesteld. [25] Van deze sporen is een DNA-profiel vastgesteld, dat matcht met het DNA van verdachte [medeverdachte] . De matchkans met betrekking tot zowel de haar als het speeksel is kleiner dan één op één miljard (
rechtbank: de hoogste gradatie). [26] Gelet op al het voorgaande en in het bijzonder de uitlatingen van [medeverdachte] zelf – waarbij het niet enkel gaat om een haar maar ook om een dragerspoor (speeksel) aan de binnenzijde van de muts ter hoogte van de mond – vindt de rechtbank bewezen dat dit spoor verband houdt met de feiten op 20 januari 2003.
Niet alleen [medeverdachte] , maar ook [verdachte] is op 20 januari 2003 aan de plaats delict in Erp te linken. Zo heeft namelijk de gebruiker van het IMEI-nummer [nummer 1] – het IMEI-nummer dat in de periode van 24 januari 2003 tot en met 16 maart 2003 was gekoppeld aan het telefoonnummer [nummer 2] (in gebruik bij [verdachte] ) – op 20 januari 2003 om 18:28 uur vanaf een zendmast met het cell-ID 28871 gebeld naar het telefoonnummer [nummer 3] (in gebruik bij [medeverdachte] ). [27] De vervolgvraag is wat dit dan precies betekent. Daartoe is onderzoek gedaan naar het bereik van cell-ID 28871. Uit dit onderzoek komt naar voren dat cell-ID 28871 in de bebouwde kom van Veghel nergens beschikbaar is geweest. Cell-ID 28871 is echter wel ‘serving’ ofwel het sterkst beschikbaar vanaf de Gemertsedijk/Meerbosweg te Erp, in de omgeving van de plaats delict. [28] Uit dit alles
leidt de rechtbank af dat [verdachte] inderdaad voorafgaand aan de brandstichting om 18:28 uur – zoals hij ook heeft verklaard – op de plaats delict in Erp naar [medeverdachte] heeft gebeld.
Conclusies
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] (laatstgenoemde tegenover de undercoveragenten) over de voorbereiding van het misdrijf, het schieten zelf en de brandstichting grotendeels overeenkomen. Alleen over de aard van het gepleegde misdrijf, het motief om te gaan schieten, lopen de verklaringen uiteen. De rechtbank heeft geen objectief bewijs kunnen vinden voor één van de twee scenario’s. Ook de bekennende verklaringen van [verdachte] roepen vragen op die hij niet voldoende heeft beantwoord. De rechtbank hoeft echter niet uit een van de twee scenario’s is kiezen. De tekst van de tenlastelegging laat dit toe.
Op grond van al het voorgaande en in het bijzonder op basis van de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] zelf, verklaringen die onder meer door de aanwezigheid van het DNA van [medeverdachte] op de plaats delict en de telecomgegevens worden ondersteund, vindt de rechtbank de betrokkenheid van zowel [verdachte] als [medeverdachte] bij beide feiten bewezen. Omdat ten tijde van de brand niet alleen goederen (waarvan na de brand verkoolde/versmolten resten zijn aangetroffen) maar ook het lichaam van de overleden [slachtoffer] in de auto lag – op dat moment juridisch een goed –, vindt de rechtbank ook bewezen dat door de brand gemeen gevaar voor goederen in de auto is ontstaan.
Medeplegen
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de samenwerking tussen de verdachten voldoende intensief is geweest om te kunnen oordelen dat zij de feiten in zijn geheel samen hebben gepleegd (medeplegen).
Gelet op het voorgaande, en in het bijzonder omdat [medeverdachte] en [verdachte] :
  • samen met een criminele intentie een rustige locatie hebben uitgekozen;
  • voorafgaand aan de uitvoering samen met de wapens hebben geoefend;
  • samen naar de Posbank zijn gegaan;
  • vervolgens op de Posbank – op initiatief van [medeverdachte] – allebei in het bezit zijn geweest van een schietklaar wapen;
  • allebei op [slachtoffer] hebben geschoten, waarna hij vrijwel direct in elkaar is gezakt;
  • vervolgens na kort overleg allebei naar de eerder afgesproken locatie in Erp zijn gereden;
  • in Erp samen hebben besloten om de auto met daarin het lichaam van [slachtoffer] in brand te steken en dit vervolgens ook heeft plaatsgevonden,
is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een intensieve samenwerking bij beide feiten. Zij vindt dan ook bewezen dat verdachten zowel samen [slachtoffer] opzettelijk hebben gedood als samen de brand hebben gesticht (medeplegen).
Juridische kwalificatie
Tot slot ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld hoe dit handelen juridisch dient te worden geduid. Daartoe overweegt zij eerst dat zij met de officier van justitie en de verdediging van oordeel is dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] en [medeverdachte] [slachtoffer] met voorbedachte raad hebben gedood. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van moord (1 primair).
De vervolgvraag is of kan worden bewezen dat verdachten [slachtoffer] hebben gedood met het oogmerk om een ander strafbaar feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of er bij betrapping op heterdaad voor te zorgen dat zij niet gestraft zouden worden en/of in bezit van de opbrengst van het strafbare feit zouden blijven.
Scenario [medeverdachte] : drugsdeal
Met betrekking tot de uitlatingen van [medeverdachte] – onder meer inhoudende dat [slachtoffer] getuige was van een feit dat hij niet had mogen zien, ze geen getuigen mochten achterlaten en hij dood moest – is de rechtbank van oordeel dat reeds gelet op de aard van deze uitlatingen dit oogmerk kan worden bewezen.
Scenario [verdachte] : carjacking
Hierover overweegt de rechtbank dat [verdachte] en [medeverdachte] niet alleen met een criminele intentie (het door middel van bedreiging verkrijgen van een auto) op zoek zijn gegaan naar een locatie zonder getuigen, maar zij – door de patronen schoon te maken voordat de wapens werden geladen en door voorafgaand met wapens te oefenen – zich ook op een eventuele uitvoering van de bedreiging hebben voorbereid. Nadat zij bij de Posbank zijn gearriveerd, hebben zij samen met schietklare wapens op de eigenaar van de auto gewacht. Toen [slachtoffer] vervolgens op de parkeerplaats kwam, stapten [verdachte] en [medeverdachte] uit en bedreigden zij [slachtoffer] met deze wapens met het doel om zijn auto te bemachtigen. Toen vervolgens [slachtoffer] anders reageerde dan verwacht (door niet direct de sleutel af te geven) en op hun afkwam, werd door zowel [verdachte] als [medeverdachte] op [slachtoffer] geschoten, met zijn dood tot gevolg.
Bij de politie in 2016 en ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat het nooit zijn bedoeling is geweest om [slachtoffer] te doden. Toen [slachtoffer] , kort weergegeven, in plaats van zijn auto af te geven in de aanval ging, zou hij in een opwelling hebben geschoten. Daarna zou ook [medeverdachte] hebben geschoten.
De rechtbank leidt het oogmerk van de verdachten, de reden waarom zij [slachtoffer] hebben gedood, niet alleen af uit dit deel van de verklaring van [verdachte] maar ook uit hun handelen. Uit de hierboven beschreven voorbereiding, blijkt dat zij om hun doel te bereiken zo nodig bereid waren om dodelijk geweld te gebruiken. Ook blijkt uit hun handelen dat de verdachten bereid waren om heel ver te gaan om niet gestraft te worden. Voorafgaand aan het schieten waren de patronen schoongemaakt. Dit wordt gedaan om geen sporen op een plaats delict achter te laten. Afgesproken was dat de auto verbrand zou worden om eventuele sporen uit te wissen. Direct na de dood van [slachtoffer] , wordt zijn lichaam in zijn auto gelegd en meegenomen. Zijn lichaam en zijn auto worden verbrand. De wapens worden eerst schoongemaakt en daarna in een kanaal gegooid.
Op grond van al dit voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in het scenario van [verdachte] , ‘de carjacking’, sprake is geweest van een doden met het oogmerk om de diefstal/afpersing gemakkelijk te maken en/of om zich in deze heterdaadsituatie van het bezit van de auto dan wel van straffeloosheid te verzekeren. Omdat beide scenario’s gekwalificeerde doodslag opleveren, staat het feit dat de rechtbank geen keuze kan maken tussen de verschillende scenario’s de kwalificatie van het bewezenverklaarde niet in de weg. Daarom vindt de rechtbank bewezen dat verdachten zich samen schuldig hebben gemaakt aan gekwalificeerde doodslag (onder 1 subsidiair) en brandstichting (onder 2).

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks20 januari 2003 te Rheden
, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en
/ofverdachtes mededader
(s)met dat opzet met een vuurwapen een of meer kogels in/door het lichaam van die [slachtoffer] hebben
/heeftgeschoten, ten gevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd
gevolgd,vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten (poging) diefstal (met geweldpleging)/afpersing
(van een auto, [merk] met kenteken [kenteken]
), althans enig vermogensdelict,en/of handelen in strijd met de Opiumwet, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit
voor te bereiden en/ofgemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en
/ofaan de andere deelnemer
(s)
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2.
hij op
of omstreeks20 januari 2003 te Erp, gemeente Veghel
, en/of (elders) in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht, hierin bestaande dat verdachte
en/of verdachtes mededader(s)opzettelijk een brandbare (vloei-
)stof (
motorbenzine)
hebben/heeft gesprenkeld en/of gegoten in/rondom/over een auto ( [merk] met kenteken [kenteken] ) en
/of (vervolgens
) een molotovcocktail hebben/heeft
aangestoken en/of een bol met een brandbare (vloei-)stof (motorbenzine) hebben/heeft besprenkeld en/of aangestoken en/of (vervolgens) die molotovcocktail en/of die brandende bol in/tegen die auto hebben/heeft gegooid en/of (aldus) die (vloei-)stof in/op/rondom die auto in brand hebben/heeft gestoken en/of brand hebben/heeft gesticht, in elk gevalopzettelijk (open)
vuur in aanraking
hebben/heeft gebracht met (een) brandbare stof
(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor (in de nabijheid staande) struiken, planten, bomen, gras en/of heide, in elk gevalgemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Medeplegen van doodslag, vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan de andere deelnemer aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte voor doodslag en brandstichting (samen met een ander) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien jaren. Het gaat om een zeer ernstig feit, dat immens leed bij de weduwe, de jonge kinderen, broers en overige nabestaanden van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Dit geldt nog te meer nu na de doodslag de auto met daarin het lichaam in brand is gestoken. Dit heeft de familieleden de kans ontnomen om afscheid van [slachtoffer] te nemen. Ook houdt de officier van justitie rekening met de lange periode van onzekerheid en de speculaties rondom de dood van [slachtoffer] . Ook hieronder heeft de familie geleden. Tot slot is meegewogen dat beide verdachten een gelijke rol hebben gespeeld, volledig toerekeningsvatbaar kunnen worden geacht en het strafblad van beide verdachten geen verschil in straf rechtvaardigt.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de duur van de gevangenisstraf te matigen. De verdediging vindt dat de brandstichting niet kan worden bewezen. Ook moet rekening worden gehouden met de meewerkende houding van verdachte. Hij heeft zichzelf immers gemeld bij de politie en een bekennende verklaring afgelegd. Dit was van groot belang voor het onderzoek. Verder heeft verdachte zijn spijt betuigd. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een geweldsdelict. In 2003 werden er bovendien voor doodslag lagere straffen opgelegd dan de door de officier van justitie geëiste straf. Verdachte heeft verklaard dat hij in 2003 een heel ander persoon was en op dat moment niet helemaal zichzelf was.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 1 mei 2017;
- een trajectconsult van [naam 6] , forensisch psychiater, gedateerd 4 november 2016;
- de voorlichtingsrapportages van Reclassering IrisZorg, gedateerd 3 november 2016 en 15 mei 2017;
- een multidisciplinair gedragskundig triple rapport van drs. [naam 7] , GZ-psycholoog, gedateerd 20 april 2017, van drs. [naam 8] , forensisch milieuonderzoeker, gedateerd 20 maart 2017 en van drs. [naam 9] , psychiater, gedateerd 31 maart 2017.
De verdachten [verdachte] en [medeverdachte] hebben samen plannen gemaakt, of voor een drugsdeal of voor een gewapende overval. Ze hadden allebei een pistool. Daarmee oefenden ze samen. De mannen zijn ook samen naar de Posbank gereden. De pistolen waren doorgeladen. In de auto werden de veiligheidspallen van de pistolen omgezet, op initiatief van [medeverdachte] . De verdachten zijn uit de auto gestapt met schietklare pistolen. Toen [slachtoffer] na het hardlopen bij zijn auto terug kwam, hebben [verdachte] en [medeverdachte] op hem geschoten. [slachtoffer] is ten minste één keer geraakt. Dit schot ging door het hart van [slachtoffer] , die vervolgens overleed.
Over het motief lopen de verklaringen uiteen, maar de kern van beide motieven is de wens van verdachten om door het plegen van een misdrijf gemakkelijk aan geld te komen.
[verdachte] verklaart dat zij de auto van [slachtoffer] wilden afnemen. Deze auto wilden de verdachten gebruiken bij een gewapende overval. [slachtoffer] weigerde de sleutels af te geven, hij slaakte een kreet en rende op hen af. [verdachte] zou zijn geschrokken en op [slachtoffer] hebben geschoten, waarna ook [medeverdachte] op [slachtoffer] schoot.
[medeverdachte] verklaart dat [slachtoffer] hen betrapte tijdens de voorbereiding van een drugsdeal. Zij hadden afgesproken dat zij geen getuigen zouden achterlaten. [verdachte] schoot eerst op [slachtoffer] , daarna schoot [medeverdachte] .
Nadat [slachtoffer] was neergeschoten hebben de verdachten niet gecontroleerd of hij nog leefde. Na kort overleg hebben zij het lichaam van [slachtoffer] op de achterbank dan wel tussen de voor- en de achterbank van zijn auto geduwd. Zij zijn samen naar de bossen bij Erp gereden. Hier hebben zij de auto en het lichaam van [slachtoffer] in brand gestoken. Hierbij heeft [verdachte] voor de benzine gezorgd. [medeverdachte] heeft de benzine in, over en rondom de auto gesprenkeld en hij heeft de auto aangestoken.
De verdachten hebben geen enkel respect getoond voor het leven van [slachtoffer] . Na de dood van [slachtoffer] hebben zij ook geen enkel respect getoond voor zijn lichaam. Vervolgens hebben verdachten bijna veertien jaar lang gezwegen. Veertien jaar waarin de Posbankmoord met enige regelmaat in de publiciteit kwam. Hieruit blijkt dat zij ook geen enkel respect hebben gehad voor de nabestaanden.
De dood van [slachtoffer] moet een niet te beschrijven verlies zijn geweest voor zijn vrouw, kinderen, familie en vrienden. De rechtbank geeft enkele voorbeelden uit de slachtofferverklaringen.
Door de schade aan het lichaam van [slachtoffer] was het niet mogelijk om voor de crematie afscheid van hem te nemen.
De jongste zoon kent zijn vader bijna alleen uit verhalen die anderen aan hem hebben verteld. Hij kan zich het gezicht van zijn vader niet goed herinneren. De kinderen hebben hun vader een groot deel van hun jeugd moeten missen en zij missen hem nu nog. Zowel de vreugde als het verdriet dat bij het leven hoort, hebben ze niet met hun vader kunnen delen. De vragen waarmee familie en vrienden achterbleven zijn bijna 14 jaar lang niet beantwoord. Dit moet voor hen een hel zijn geweest.
[de echtgenote] werd ook zelf verdacht. Kijkend naar de misdaadstatistieken was dit niet te vermijden. De dader komt immers vaak uit de directe omgeving van het slachtoffer. Ook deze mogelijkheid moest dus worden onderzocht, maar voor haar moet het verschrikkelijk zijn geweest.
Haar zonen durfden soms hun achternaam niet te noemen. Zij waren bang om de verhalen over de Posbankmoord weer op te rakelen. En verhalen gingen er rond. Bij gebrek aan feiten over de aanleiding tot de dood van [slachtoffer] , werd er in de media volop gespeculeerd over de mogelijke toedracht. Zo zou er sprake zijn geweest van een criminele afrekening. [slachtoffer] zou zich bezig hebben gehouden met drugshandel of hij zou de dader hebben ontmoet op een homo-ontmoetingsplaats. Naast het verdriet en de vragen die de nabestaanden zelf hadden, werden zij ook met deze speculaties geconfronteerd. En zelfs nu, bij de veroordeling van de daders, zijn er nog steeds twee mogelijke motieven voor het doden van [slachtoffer] .
Wel staat vast dat alle speculaties, nergens op waren gebaseerd. Zowel [verdachte] als [medeverdachte] verklaren dat [slachtoffer] op het verkeerde moment op de verkeerde plaats was.
Zoals gezegd vindt de rechtbank dat beide scenario’s over de dood van [slachtoffer] doodslag onder strafverzwarende omstandigheden opleveren. De strafmaat voor gekwalificeerde doodslag is veel hoger dan voor doodslag. Alleen al daardoor wordt een hogere gevangenisstraf dan de eis van de officier van justitie gerechtvaardigd. Verder maakt de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie bij het opleggen van de straf wel verschil tussen de twee verdachten.
Juist in deze zaak wordt duidelijk hoe belangrijk het kan zijn dat een verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden. Daarom houdt de rechtbank er bij [verdachte] rekening mee dat hij zichzelf bij de politie heeft gemeld en een bekentenis heeft afgelegd. Dit deed [verdachte] weliswaar vooral onder druk van de undercoveroperatie en de door de politie geregisseerde media-aandacht, maar zijn bekentenis was van belang voor de opheldering van de zaak. Ook had [verdachte] voor dit feit geen strafblad.
Bij [medeverdachte] houdt de rechtbank er rekening mee dat hij de wapens heeft geregeld. Op zijn initiatief hebben de verdachten geoefend met de pistolen en zijn de veiligheidspallen van de pistolen omgezet. [medeverdachte] is voor 20 januari 2003 negen keer veroordeeld wegens geweldsdelicten, vermogensdelicten en brandstichting.
De rechtbank zal [verdachte] veroordelen tot een gevangenisstraf van 14 jaar. [medeverdachte] zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaar.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de bewezenverklaarde feiten.
De vorderingen zijn onderverdeeld in vijf onderdelen: A (overlijdensschade; gederfd levensonderhoud), B (overige kosten, zijnde kosten die met name betrekking hebben op de uitvaart, afwikkeling van de nalatenschap, kinderopvang, therapie, reiskosten en huishoudelijke hulp), C (affectieschade), D (de door studievertraging opgelopen schade) en E (kosten voor het opstellen van de schadeberekening door het rekenbureau en forfaitaire telefoonkosten).
- [naam 10] vordert een bedrag van € 204.776,39 (bestaande uit A € 108.923,00 + B € 69.504,00 + C € 20.000,00 + E € 6.349,39);
- [naam 11] vordert een bedrag van € 77.469,00 (bestaande uit A € 37.669,00 + C € 20.000,00 + D € 19.800,00);
- [naam 12] vordert een bedrag van € 71.016,00 (bestaande uit A € 31.216,00 + C € 20.000,00 + D € 19.800,00); en
- [naam 13] vordert een bedrag van € 103.670,00 (bestaande uit A € 63.870,00 + C € 20.000,00 + D € 19.800,00).
Er wordt verzocht om bovengenoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade en een schadevergoedingsmaatregel op te leggen over deze gehele bedragen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vorderingen – met uitzondering van de gevorderde bedragen in verband met affectieschade – toe te wijzen, dan wel de schade met betrekking tot deze onderdelen te schatten. Tot slot is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot onderdeel A verzocht om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen te verklaren, nu de beoordeling van dit onderdeel een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Indien de rechtbank toekomt aan een beoordeling van deze schadepost, verzoekt de verdediging om aanhouding van de behandeling van de zaak om in de gelegenheid te worden gesteld de berekening voor te leggen aan een eigen deskundige.
Met betrekking tot onderdeel B heeft de verdediging verzocht om de benadeelde partij [naam 10] ten aanzien van de bedragen die betrekking hebben op huishoudelijke hulp en het onderzoek studie-, beroeps-, en loopbaankeuze ten aanzien van [naam 11] niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren, nu onvoldoende uit de stukken volgt dat deze kosten zijn gemaakt dan wel rechtstreeks verband houden met de bewezenverklaarde feiten. Nu er verder geen wettelijke basis is voor een vergoeding van affectieschade, heeft de verdediging verzocht om de benadeelde partijen ook ten aanzien van dit onderdeel niet-ontvankelijk te verklaren.
De verdediging heeft zich gerefereerd ten aanzien van onderdeel D. Tot slot is ten aanzien van onderdeel E opgemerkt dat de telefoonkosten kunnen worden toegewezen, maar dat de benadeelde partij [naam 10] ten aanzien van de door [naam 14] . gemaakte kosten niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, omdat de gemaakte berekening ziet op onderdeel A.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vorderingen is gebleken, komen vast te staan dat als gevolg van het bewezenverklaarde handelen schade is geleden, waarvoor [verdachte] naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vorderingen zullen verder per onderdeel worden besproken.
Onderdeel A
Ten aanzien van dit onderdeel, het gederfde levensonderhoud, ligt aan de vorderingen een overlijdensschadeberekening ten grondslag van [naam 14] . van 15 mei 2017. De verdediging heeft weliswaar gesteld dat, gelet op de omvang van de berekening en de bijlagen, dit onderdeel een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, maar de posten en/of de gehanteerde berekeningsmethode die tot de vordering heeft geleid zijn onvoldoende tot in zijn geheel niet betwist. Onder die omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de behandeling van dit gedeelte van de vordering een aanzienlijke vertraging en een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De door [naam 14] . gemaakte overlijdensschadeberekening is als gezinsschade berekend. Dit betekent dat de totale schade op dit vlak dient te worden toegewezen aan de achtergebleven ouder, in dit geval [naam 10] . Haar komt in beginsel een vorderingsrecht ex artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek toe. Er was immers sprake van een gezamenlijke huishouding en na het overlijden van [slachtoffer] heeft zij het huishouden voortgezet, in het onderhoud van de kinderen voorzien en daardoor deze schade geleden. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partijen [naam 11] , [naam 12] en [naam 13] ten aanzien van onderdeel A niet-ontvankelijk in de vorderingen verklaren. Ten aanzien van de vordering van [naam 10] maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid om de hoogte van het toe te kennen bedrag vast te stellen. Uit de overgelegde stukken is in ieder geval voldoende komen vast te staan, dat is ook niet betwist, dat er sprake is van gederfd levensonderhoud. Over het exacte bedrag is discussie mogelijk. Maar naar schatting van de rechtbank zal in ieder geval voor een bedrag van minimaal € 100.000,00 schade zijn geleden. Dat bedrag zal aan [naam 10] worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de behandeling van dit onderdeel verder naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Gelet op het voorgaande wordt het subsidiair verzoek, namelijk om de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde de berekening aan een eigen deskundige voor te kunnen leggen, afgewezen.
Ten aanzien van het toegewezen bedrag van € 100.000,00 met betrekking tot onderdeel A zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 22 maart 2010. Deze datum ligt in het midden ligt tussen 20 januari 2003, de datum van overlijden van [slachtoffer] , en 24 mei 2017, de datum waarop de vordering is ingediend. De rechtbank heeft hiervoor gekozen omdat gedurende deze periode de kosten, veelal van dezelfde soort, zijn ontstaan en niet ten aanzien van alle kosten is te achterhalen wanneer de schade in de genoemde periode precies is ontstaan (wanneer de facturen zijn betaald).
Onderdeel B
Dit onderdeel ziet op de overige kosten die zijn gemaakt naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer] . Deze post is, behoudens de factuur van [naam 15] van 25 november 2009 en de kosten huishoudelijke hulp, onvoldoende gemotiveerd betwist.
De post is met facturen voldoende onderbouwd en komt de rechtbank redelijk voor tot een bedrag van € 11.942,95. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij [naam 10] ten aanzien van het overige van dit onderdeel (de factuur van [naam 15] van 25 november 2009, de geschatte kosten en de kosten huishoudelijke hulp) niet-ontvankelijk in de vordering verklaren. Ten aanzien van de factuur van [naam 15] is onvoldoende onderbouwd dat [naam 10] deze kosten daadwerkelijk als gevolg van het bewezenverklaarde heeft moeten maken, de geschatte kosten zijn onvoldoende onderbouwd en het vaststellen van eventuele kosten huishoudelijke hulp levert in dit geval een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De rechtbank heeft uit de toelichting ter zitting begrepen dat de uitkering die de benadeelde partijen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven hebben ontvangen, alleen betrekking hebben op de onder B gevorderde en toegewezen schade.
Ook ten aanzien van het bedrag van € 11.942,95 zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 22 maart 2010.
Onderdeel C
Met betrekking tot de gevorderde affectieschade overweegt de rechtbank als volgt. Voorop staat dat de rechtbank begrijpt en erkent dat aan de benadeelde partijen, vrouw en kinderen van [slachtoffer] , groot leed is aangedaan door het om het leven brengen van hun man en vader. De vordering dient de rechtbank echter te beoordelen naar het huidige recht. En in het huidige Nederlands recht is de mogelijkheid voor vergoeding van immateriële schade ten aanzien van het verlies van een dierbare zeer beperkt. Vaste jurisprudentie is dat enkel de situatie als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, de shockschade, voor vergoeding in aanmerking kan komen. Affectieschade valt daar niet onder. Dat op 9 mei 2017 het wetsvoorstel vergoeding van Affectieschade door de Tweede Kamer is aangenomen, maakt dit niet anders. De rechter heeft immers niet de vrijheid om, vooruitlopend op een eventueel door de wetgever door te voeren wijziging van de wet, een dergelijke vergoeding toe te kennen. De rechtbank zal de benadeelde partijen ten aanzien van dit onderdeel dan ook niet-ontvankelijk in de vorderingen verklaren.
Onderdeel D
Nu dit onderdeel van de vorderingen van [naam 11] , [naam 12] en [naam 13] niet inhoudelijk is betwist, voldoende is onderbouwd en de rechtbank redelijk voorkomt, zal de rechtbank aan elk van hen het gevorderde bedrag van € 19.800,00 aan schade door studievertraging toewijzen.
Ten aanzien van het bedrag van € 19.800,00 met betrekking tot onderdeel D zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 22 maart 2010. Deze datum ligt in het midden tussen 20 januari 2003, de datum van overlijden van [slachtoffer] , en 24 mei 2017, de datum waarop de vorderingen zijn ingediend, omdat de schade gedurende deze periode is ontstaan.
Onderdeel E
Dit onderdeel bestaat uit de factuur van [naam 14] voor het opmaken van de overlijdensschadeberekening en de forfaitaire telefoonkosten. De rechtbank zal dit onderdeel, zijnde € 5.999,39 + € 350,00, in zijn geheel toewijzen. De factuur ziet immers op redelijke kosten die gemaakt zijn ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid (artikel 6:96 lid 2 onder b van het Burgerlijk Wetboek). De telefoonkosten zijn niet betwist en komen de rechtbank redelijk voor.
De vervaldatum van de factuur betreft 15 juni 2017, zodat voor het bedrag van € 5.999,39 vanaf die datum de wettelijke rente zal worden toegewezen. Ten aanzien van het bedrag van € 350,00 zal de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de al eerder genoemde datum 22 maart 2010.
Conclusie
Bovenstaande houdt in dat de civiele vorderingen worden toegewezen tot een bedrag van € 118.292,34 aan [naam 10] en een bedrag van telkens € 19.800,- aan [naam 11] , aan [naam 12] en aan [naam 13] , met daarbij de wettelijke rente. De benadeelde partij worden voor het overige niet-ontvankelijk in de vorderingen verklaard.
De rechtbank zal bepalen dat verdachte hoofdelijk met zijn medeverdachte aansprakelijk is voor de betaling van de hierboven genoemde bedragen. De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen. De gevorderde en toegewezen wettelijke rente/vergoeding voor proceskosten is daar conform de landelijke oriëntatiepunten niet bij inbegrepen.
De gevorderde wettelijke rente met betrekking tot de vordering van [naam 10] is met betrekking tot het bedrag van € 112.292,95 (onderdeel A, B en E ten aanzien van € 350,00) toewijsbaar vanaf 22 maart 2010 en over het bedrag van € 5.999,39 (onderdeel E voor het overige) toewijsbaar vanaf 15 juni 2017. De gevorderde wettelijke rente is met betrekking tot de overige vorderingen geheel toewijsbaar vanaf 22 maart 2010 (telkens onderdeel D).

8. De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 47, 57, 63, 157, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) jaren;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
De vordering van de benadeelde partij [naam 10] (feiten 1 subsidiair en 2):
 veroordeelt verdachte ten aanzien van de feiten 1 subsidiair en 2 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [naam 10], van een bedrag van
€ 118.292,34 (honderdachttienduizend tweehonderdtweeënnegentig euro en vierendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van
€ 112.292,95 per 22 maart 2010 en over een bedrag van € 5.999,39 per 15 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
€ 112.292,95 per 22 maart 2010 en over een bedrag van € 5.999,39 per 15 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 245 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • verstaat dat indien en voor zover door de mededader het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd.
De vordering van de benadeelde partij [naam 11] (feiten 1 subsidiair en 2):
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van de feiten 1 subsidiair en 2 tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • verstaat dat indien en voor zover door de mededader het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd.
De vordering van de benadeelde partij [naam 12] (feiten 1 subsidiair en 2):
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van de feiten 1 subsidiair en 2 tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • verstaat dat indien en voor zover door de mededader het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd.
De vordering van de benadeelde partij [naam 13] (feiten 1 subsidiair en 2):
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van de feiten 1 subsidiair en 2 tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • verstaat dat indien en voor zover door de mededader het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.H. van Laethem (voorzitter), mr. H.P.M. Kester-Bik en mr.
mr. M.A. Jansen-van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. D.T.P.J. Damen en E.W.A. Nabbe, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juni 2017.
BIJLAGE:
Aan verdachte wordt – na een toegewezen vordering wijziging tenlastelegging – verweten dat:
1.
hij op of omstreeks 20 januari 2003 te Rheden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogels in/door het lichaam van die [slachtoffer] hebben/heeft geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 20 januari 2003 te Rheden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) met dat opzet met een vuurwapen een of meer kogels in/door het lichaam van die [slachtoffer] hebben/heeft geschoten, tengevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd
gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten (poging) diefstal (met geweldpleging)/afpersing (van een auto, [merk] met kenteken [kenteken] ), althans enig vermogensdelict, en/of handelen in strijd met de Opiumwet, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s)
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 20 januari 2003 te Rheden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) met dat opzet met een vuurwapen een of meer kogels in/door het lichaam van die [slachtoffer] hebben/heeft geschoten, tengevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
meest subsidiair
hij op of omstreeks 20 januari 2003 te Rheden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto ( [merk] met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of
gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) met een vuurwapen een of meer
kogels in/door het lichaam van die [slachtoffer] hebben/heeft geschoten, zulks terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
of
hij op of omstreeks 20 januari 2003 te Rheden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een auto ( [merk] met kenteken [kenteken] ), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met
geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) zich hebben/heeft begeven naar een parkeerplaats (" [naam 1] "), gelegen in Nationaal Park Veluwezoom & Deelerwoud (De Posbank) en/of (aldaar) hebben/heeft gezocht naar een (geschikte) auto en/of, nadat de eigenaar van die auto, [slachtoffer] , -onverwachts- ter plaatse was gekomen, in de richting van die [slachtoffer] zijn/is gelopen en/of -dreigend- naar die [slachtoffer] hebben/heeft geroepen: "wij willen jouw auto", althans dergelijke -dreigende- woorden hebben/heeft geuit in de richting van die [slachtoffer] , en/of (vervolgens) met een vuurwapen een of meer kogels in/door het lichaam van die [slachtoffer] hebben/heeft geschoten, zulks terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
of
hij op of omstreeks 20 januari 2003 te Rheden, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of (een) goed(eren) van hun/zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om hij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, tezamen en in vereniging met verdachtes mededader(s), althans alleen, zich heeft begeven naar een parkeerplaats (“ [naam 1] ”), gelegen in Nationaal Park Velumezoom & Deelerwoud (De Posbank, waarna verdachte en/of verdachten mededader (s) hebben/heeft gezocht naar een
(weg te nemen/geschikte) auto en/of, nadat de eigenaar van die auto, [slachtoffer] , -onverwachts- ter plaatse was gekomen, in de richting van die [slachtoffer] zijn/is gelopen en/of (vervolgens) met een vuurwapen een of meer kogels in/door het lichaam van die [slachtoffer] hebben/heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, zulks terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
of
hij op of omstreeks 20 januari 2003 te Rheden, althans in Nederland, ter uitvoering van, het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een auto ( [merk] met kenteken [kenteken] ), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zich heeft begeven naar een parkeerplaats (“ [naam 1] ”), gelegen in Nationaal Park Veluwezoom & Deelerwoud (De Posbank),
waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) hebben/heeft gezocht naar een
(geschikte) auto en/of, nadat de eigenaar van die auto, [slachtoffer] ,
-onverwachts- ter plaatse was gekomen, in de richting van die [slachtoffer] zijn/is
gelopen en/of -dreigend- naar die [slachtoffer] hebben/heeft geroepen: “wij willen jouw auto”, althans dergelijke -dreigende- woorden hebben/heeft geuit in de richting van die [slachtoffer] , en/of (vervolgens) met een vuurwapen een of meer kogels in/door het lichaam van die [slachtoffer] hebben/heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, zulks terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 20 januari 2003 te Erp, gemeente Veghel, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk een brandbare (vloei-)stof (motorbenzine) hebben/heeft gesprenkeld en/of gegoten in/rondom/over een auto ( [merk] met kenteken [kenteken] ) en/of (vervolgens) een molotovcocktail hebben/heeft
aangestoken en/of een bol met een brandbare (vloei-)stof (motorbenzine) hebben/heeft besprenkeld en/of aangestoken en/of (vervolgens) die molotovcocktail en/of die brandende bol in/tegen die auto hebben/heeft gegooid en/of (aldus) die (vloei-)stof in/op/rondom die auto in brand hebben/heeft gestoken en/of brand hebben/heeft gesticht, in elk geval opzettelijk (open)
vuur in aanraking hebben/heeft gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (in de nabijheid staande) struiken, planten, bomen, gras en/of heide, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.

Voetnoten

1.De volledige tenlastelegging is in de bijlage opgenomen.
2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, Dienst Regionale Recherche, opgemaakte processen-verbaal, dossiernummer 2016540264 (onderzoek 07TCC03001/TGO Omega), gesloten op 8 februari 2017 en 30 maart 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.Het proces-verbaal van melding misdrijf, p. 295-296, het proces-verbaal inzake meldingen meldkamer, p. 298 en het proces-verbaal sporenonderzoek plaats delict parkeerplaats [naam 1] , p. 1281.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 333 inzake het terugkeren op de parkeerplaats.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 1092-1093.
6.Het proces-verbaal inzake meldingen meldkamer, p. 299.
7.Het proces-verbaal inzake meldingen meldkamer, p. 300-301 en 304-305, het proces-verbaal technisch sporenonderzoek, p. 1303 en het proces-verbaal technisch sporenonderzoek personenauto, p. 1392-1393.
8.Het proces-verbaal technisch onderzoek stoffelijk overschot, p. 1362.
9.Het forensisch odontologisch onderzoek, p. 317-318.
10.Het NFI-rapport d.d. 29 januari 2003, p. 1457.
11.Het proces-verbaal sporenonderzoek plaats delict parkeerplaats [naam 1] , p. 1281, het proces-verbaal vervolg sporenonderzoek plaats delict parkeerplaats [naam 1] , p. 1286, het proces-verbaal van luminolonderzoek, p. 1292 t/m 1294 en het NFI-rapport d.d. 10 juli 2003, p. 1480.
12.Het NFI-rapport d.d. 10 juli 2003, p. 1480 t/m 1485.
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 65-66, het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 71-72 , het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 97, het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 109 (alinea 1, 2 en 5)-110 (alinea 4), het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 118 (alinea 7) en het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] bij de rechter-commissaris, p. 4 (alinea 5).
14.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 76-77.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 915 en 917.
16.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 917, 928 t/m 932.
17.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 941-942 en 951.
18.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 948.
19.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 914 en 943.
20.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 933.
21.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 930 en 946.
22.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 944.
23.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 937.
24.Het proces-verbaal van technisch onderzoek, p. 399 en het proces-verbaal technisch sporenonderzoek plaats delict, p. 1304 en 1308-1309.
25.Het NFI-rapport d.d. 7 april 2003, p. 1482 t/m 1484 en het relaas proces-verbaal forensische opsporing, p. 1261.
26.Het NFI-rapport d.d. 30 april 2014, p. 1554 t/m 1556 en p. 1563 t/m 1566.
27.Het proces-verbaal telecom analyse, p. 483-484, het proces-verbaal bevindingen analyse verkeersgegevens, p. 494 en het proces-verbaal van bevindingen gebruik telefoonnummer [nummer 3] , p. 495-496.
28.Het proces-verbaal telecom analyse, p. 483-484 en het proces-verbaal van bevindingen onderzoek communicatie netwerk, p. 486.