ECLI:NL:RBGEL:2017:2845

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
05/880338-15 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man en vrouw voor hennepbezit en witwassen met ontnemingsvordering

Op 24 mei 2017 heeft de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 58-jarige man en een 43-jarige vrouw uit Apeldoorn. Beide verdachten zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen van respectievelijk 15 maanden en 10 maanden voor hun betrokkenheid bij het bezit van hennep en hashish, alsook voor witwassen. De rechtbank oordeelde dat de man en vrouw samen een growshop exploiteerden en dat zij over aanzienlijk meer geld beschikten dan zij legaal verdienden. De man werd zwaarder gestraft omdat hij hennepstekken verkocht vanuit de growshop. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten voor een totaalbedrag van ruim € 371.000,- onterecht voordeel hebben genoten van hun criminele activiteiten.

De officier van justitie had een ontnemingsvordering ingediend, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op € 429.924,64, maar dit bedrag werd later verlaagd naar € 385.788,86. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het ontnemen van het bedrag van € 371.988,86 aan de Staat. De rechtbank baseerde haar beslissing op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, en concludeerde dat de verdediging niet voldoende had onderbouwd dat de ontnemingsvordering afgewezen moest worden.

De rechtbank heeft de wettelijke bepalingen toegepast, met name artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechters de inhoud van het vonnis als uitgangspunt namen voor hun beoordeling van de ontnemingsvordering. De zaak illustreert de aanpak van de rechtbank in gevallen van witwassen en de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Promis II
Parketnummer : 05/880338-15
Datum zitting : 14 april 2017
Datum uitspraak: 24 mei 2017
Tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[veroordeelde](hierna te noemen: veroordeelde),
geboren op : [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] ,
[adres]
,
raadsman: mr. G.A.C. Beckers, advocaat te Sittard.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank, conform artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel de officier van justitie had geschat op € 429.924,64.

2.De procedure

Ter terechtzitting van 21 december 2016 heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering aanhangig gemaakt.

3.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is – na aanhouding - op 14 april 2017 ter terechtzitting onderzocht, waarna het onderzoek formeel is gesloten op 12 mei 2017. Op 14 april 2017 is veroordeelde verschenen. Veroordeelde is toen bijgestaan door mr. G.A.C. Beckers, advocaat te Sittard.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering aangepast in die zin dat het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden verlaagd naar € 385.788,86.

4.De beoordeling van de vordering

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voor de onderbouwing van de ontnemingsvordering verwezen naar de berekening die is uiteengezet in het ‘Proces-verbaal inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’. In dit proces-verbaal is het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde en zijn medeveroordeelde vastgesteld op € 385.788,86. De officier van justitie heeft gevorderd dat de ontneming bij veroordeelde en medeveroordeelde hoofdelijk wordt opgelegd.
4.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering afgewezen moet worden. Het rapport waarop de vordering gebaseerd is, is onvoldoende zorgvuldig. Het rapport gaat uit van aannames, wat het risico met zich brengt dat meer wordt ontnomen dan daadwerkelijk verdiend is. Alle betalingen die niet zakelijk, maar privé van aard zijn, zijn verwerkt in de boekhouding. De meest zuivere gang van zaken is als de belastingdienst een onderzoek instelt naar de boeken. Verder is het beginsaldo van de kasberekening ten onrechte op € 300,- gesteld. Er gold namelijk een vrijstelling tot ruim € 40.000,- in Box 3. Ten slotte heeft de verdediging verzocht de veronderstelde NIBUD-uitgaven in mindering te brengen op het totaal.
4.3
De beoordeling door de rechtbank
Bij vonnis van heden is veroordeelde veroordeeld in verband met het verkopen van hennepsteken aan verschillende afnemers, het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en hashish, het witwassen met betrekking tot meerdere voertuigen en het te koop aanbieden en voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen waarvan veroordeelde ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van in de Opiumwet strafbaar gestelde feiten. Bij de beoordeling van deze vordering zal de rechtbank de inhoud van dat vonnis als uitgangspunt nemen.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor hij bij vonnis van heden is veroordeeld of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan. De beslissing dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die in de overwegingen en conclusies van voormeld veroordelend vonnis zijn opgenomen. [1]
In het hiernavolgende wordt ingegaan op de geschatte omvang van voormeld voordeel.
Onderzoeksperiode
De periode van 1 april 2007 tot en met 10 maart 2015 is aangemerkt als onderzoeksperiode voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De [naam bank] , de bank waar veroordeelde bankierde, bleek bankmutaties niet verder te kunnen uitleveren dan vanaf 1 april 2007. [2] Op 10 maart 2015 is veroordeelde aangehouden. [3]
Beginsaldo
Het laatst opgenomen bedrag uit de kas van de growshop voor april 2007 is als uitgangspunt genomen voor het vaststellen van het beginsaldo. Op 30 maart 2007 werd € 300,- uit de kas opgenomen. Het beginsaldo is daarom € 300,-. [4] De verdediging heeft gesteld dat het beginsaldo ten onrechte op € 300,- is gesteld. Veroordeelde en zijn medeveroordeelde hebben echter bij de politie geen verklaring afgelegd; zij hebben niet meegewerkt aan een financieel onderzoek. Het door de verdediging opgeworpen beginsaldo, gelijk aan de vrijstelling in Box 3, wordt door de rechtbank verworpen omdat niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde en zijn medeveroordeelde over dergelijk vermogen beschikten. De rechtbank gaat dan ook uit van het beginsaldo zoals gesteld in het proces-verbaal.
Legaal inkomen
Veroordeelde heeft tijdens de hier relevante periode uit de growshop € 368.363,87 aan contant geld ontvangen. Medeveroordeelde heeft, op papier werkneemster van de growshop, aan loon € 71.421,57 contant ontvangen. Voorts is € 14.800,- aan geld opgenomen van de bankrekening van medeveroordeelde en € 30.000,- van de bankrekening van veroordeelde. Deze bedragen aan legale contante ontvangsten zijn samen € 484.585,44. [5]
In de woning en growshop van (mede)veroordeelde en bij fouillering van veroordeelde werd in totaal € 155,675,30 aan contant geld aangetroffen. Volgens het kasboek van 2015 zou er in de kas van de growshop € 12.352,- moeten zitten. Dit laatste bedrag wordt afgetrokken van het contant aangetroffen geld, omdat het geen privégeld betreft. Dat levert een bedrag op van € 143.323,20. Dat bedrag is nog niet uitgegeven, dus het bedrag dat overblijft wat beschikbaar was voor het doen van uitgaven was € 484.585,44 - € 143.323,20 =
€ 341.562,14. [6]
Werkelijk contante uitgaven
Uit bij doorzoekingen aangetroffen kassabonnen en facturen die niet in de zakelijke administratie zijn verantwoord, werd een bedrag van € 54.224,40 aan contante uitgaven vastgesteld. [7] Tevens is er voor een bedrag van € 137.250,- uitgegeven aan voertuigen. [8] Uit de bankafschriften is niet gebleken van betalingen voor levensonderhoud, kleding, brandstof en persoonlijke verzorging. Via de site van het NIBUD is daarom een budgetadvies ingevuld. Daarmee is berekend hoeveel een gelijksoortig huishouden kwijt zou zijn geweest in de onderzoeksperiode. Dat bedrag is € 102.505,-. [9] De rechtbank is van oordeel dat dit een aannemelijke berekening is voor huishoudelijke uitgaven. Nu de verdediging niet heeft onderbouwd waarom deze kosten buiten beschouwing moeten blijven, neemt de rechtbank deze kosten mee in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Verder zijn in de berekening twee horloges meegenomen die contant zijn aangeschaft voor
€ 13.800,-. De rechtbank heeft echter niet kunnen vaststellen dat de horloges zijn aangeschaft in of na april 2007. Deze horloges worden door de rechtbank dan ook niet meegenomen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Ten slotte hebben veroordeelde en medeveroordeelde nog contant geld gestort voor een bedrag van samen € 417.140,44 en privé uitgaven gedaan via de zakelijke kas voor
€ 2.431,16. [10]
De werkelijk contante uitgaven vormen bij elkaar opgeteld, met uitzondering van de horloges, een bedrag van € 713.551,-.
Verschil legaal inkomen en uitgaven
Het verschil tussen het legale inkomen van € 341.562,14 en de werkelijke contante uitgaven van € 713.551,- is € 371.988,86. Van de zijde van de verdediging is niet aannemelijk gemaakt dat dit bedrag enige legale herkomst had.
Ontneming en betalingsverplichting
Derhalve zal de rechtbank het bedrag van € 371.988,86 als het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel vaststellen.
Tevens zal de rechtbank veroordeelde de verplichting opleggen tot het betalen aan de staat van dit bedrag. In hetgeen door de verdediging is aangevoerd, dan wel anderszins, ziet de rechtbank geen reden de betalingsverplichting op een ander bedrag vast te stellen.
Hoofdelijkheid
Weliswaar was veroordeelde op papier de eigenaar [11] van de growshop en medeveroordeelde enig werkneemster, [12] maar uit de verklaringen van veroordeelde volgt dat zij samen de growshop runden. [13] Volgens medeveroordeelde, die de boekhouding van de growshop en van hen beiden privé deed, was het idee om de growshop te beginnen van hen beiden en is zij samen met haar man verantwoordelijk. [14] Nu zij zakelijk en privé partners waren, zal de rechtbank daarom bepalen dat de ontneming bij veroordeelde en medeveroordeelde hoofdelijk wordt opgelegd.

5.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6. De beslissing

De rechtbank:
- stelt vast het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van
€ 371.988,86 (zegge: driehonderdeenenzeventigduizend negenhonderdachtentachtig euro en zesentachtig eurocent);
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 371.988,86 (zegge: driehonderdeenenzeventigduizend negenhonderdachtentachtig euro en zesentachtig eurocent);
- bepaalt dat veroordeelde voor dit bedrag hoofdelijk aansprakelijk is met dien verstande dat indien en voor zover de medeveroordeelde betaalt, veroordeelde in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
Aldus gegeven door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), mr. S.A. van Hoof en mr. M.P. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Damme, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 mei 2017.
Mr. Bos is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2014041609, gesloten op 24 juli 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 1311.
3.Het proces-verbaal van aanhouding [verdachte] , p. 68.
4.Het proces-verbaal inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 1317.
5.Het proces-verbaal inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 1317-1319.
6.Het proces-verbaal inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 1319-1320.
7.Het proces-verbaal inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 1323.
8.Het proces-verbaal inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 1323-1324.
9.Het proces-verbaal inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 1324.
10.Het proces-verbaal inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 1325-1327.
11.Uittreksel bedrijfsprofiel Handelsregister Kamer van Koophandel, p. 223.
12.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] p. 155-156.
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 88.
14.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] p. 156 en 188.