ECLI:NL:RBGEL:2017:2842

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
05/211397-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 64-jarige man voor het in bezit hebben van hennep met een geheel voorwaardelijke werkstraf

Op 24 mei 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 64-jarige man die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 10.554 gram hennep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 16 oktober 2016 in zijn woning hennep had, waarvan een deel afkomstig was van andere personen. De verdediging voerde aan dat de hennep bestemd was voor eigen gebruik en dat de verdachte geen winstoogmerk had. De rechtbank verwierp dit verweer en stelde vast dat de verdachte in strijd met het gedoogbeleid handelde, aangezien de aangetroffen hennep niet uitsluitend van zijn eigen planten afkomstig was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank legde een geheel voorwaardelijke werkstraf van 80 uur op, met een proeftijd van 2 jaar, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de idealistische bedoelingen van de verdachte, maar benadrukte dat de productie van hennep voor medicinale doeleinden aan strenge regels is gebonden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/211397-16
Datum uitspraak : 24 mei 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1952 te [geboorteplaats],
wonende [adres].
Raadsman: mr. M. Veldman, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 11 mei 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 oktober 2016 te [plaats], gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10554 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
1a. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Namens de verdachte is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Allereerst is namens verdachte aangevoerd dat de verbodsbepaling van artikel 3 van de Opiumwet en de definities hennepolie en THC in lijst I van de Opiumwet in strijd zijn met artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (hierna: IVESCR), inhoudende “recht op een zo goed mogelijke lichamelijke en geestelijke gezondheid” en ook in strijd zijn met artikel 11 van het Europees Sociaal Handvest (hierna: ESH), inhoudende “een ieder heeft het recht om gebruik te maken van alle voorzieningen welke hem in staat stellen in een zo goed mogelijke gezondheid te verkeren”, en om die reden onverbindend moeten worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat uit vaste jurisprudentie volgt dat de namens verdachte aangehaalde verdragsbepalingen uit het IVESCR en het ESH niet kunnen worden aangemerkt als ‘een ieder verbindende bepaling’ als bedoeld in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet. Gelet op de bewoordingen en strekking van bedoelde bepalingen is daarin veeleer sprake van algemeen geformuleerde sociale doelstellingen, tot het nastreven en verwezenlijken waarvan de verdragsstaten zich hebben verbonden, dan van een door die verdragsstaten erkend recht, waarop burgers zich in hun nationale rechtsorde zonder meer kunnen beroepen. De rechtbank verwerpt het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Verder is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat het telen van vijf hennepplanten in de buitenlucht moet worden beschouwd als eigen gebruik en dientengevolge wordt gedoogd. Verdachte had geen winstoogmerk en de teelt was niet beroeps- of bedrijfsmatig. De hennep in de woning was afkomstig van de planten in de tuin van verdachte, was net geoogst en moest nog gedroogd worden. Verwijzend naar arresten van de Hoge Raad heeft de raadsman aangevoerd dat het gewicht van de aangetroffen hennep niet bepalend is voor de vraag of de teelt van maximaal vijf hennepplanten al dan niet wordt gedoogd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gedoogbeleid niet van toepassing is, aangezien de in de woning van verdachte aangetroffen hennep niet alleen maar van zijn eigen planten afkomstig is. Het openbaar ministerie is dus ontvankelijk is in de vervolging,
De rechtbank overweegt als volgt.
Weliswaar kent Nederland ten aanzien van softdrugs een gedoogbeleid, maar ook dit beleid kent zijn grenzen. Op grond van de Aanwijzing Opiumwet en het in de Richtlijn voor strafvordering Opiumwet neergelegde en gepubliceerde “gedoogbeleid” ten aanzien van het telen c.q. voorhanden hebben van hennep staat vermeld dat het aanwezig hebben van maximaal vijf hennepplanten en een hoeveelheid van diezelfde planten afkomstige hennepproducten – ongeacht de hoeveelheid of het gewicht van de met die teelt verkregen opbrengst – voor eigen gebruik wordt gedoogd.
De rechtbank stelt vast dat er op 16 oktober 2016 meer dan 10 kilo hennep in de woning van verdachte in beslag is genomen (proces-verbaal bevindingen p. 5 en 21). Een deel daarvan betrof ((deels) natte) henneptoppen. In theorie zou het mogelijk kunnen zijn dat al die aangetroffen hennep afkomstig was van de vijf planten die verdachte in zijn tuin had staan. Tegenover de politie heeft verdachte echter meerdere malen verklaard dat ook andere personen hennepplanten hadden meegenomen naar zijn woning om die in de woning van verdachte te knippen en om de toppen daar te laten drogen (verhoren verdachte p. 37, p. 39, p. 40).
Op een doos met 1726 gram hennep zat een briefje met de naam “[naam] en [verdachte] d.d. 26-9”. Op een andere doos met 5548 gram natte toppen zat een briefje met daarop “[naam] en [verdachte] d.d. 14/10”. Op een doos met 2001 gram natte toppen zat een briefje met “Special Queen en [verdachte]” (p. 21). Op een foto (p. 17) is hennep te zien met daarop een briefje met “Slat spec-queen (5-10)”.
De verklaring van verdachte dat er hennep van anderen in zijn woning lag om te drogen, wordt naar oordeel van de rechtbank ondersteund door de aangetroffen dozen met gedroogde hennep en natte toppen, waarop briefjes zaten met namen van verdachte ([verdachte].) en anderen (bijvoorbeeld [naam], [naam]). Dit duidt er op, zeker nu verdachte geen andere verklaring voor de namen op deze briefjes heeft gegeven, dat een deel van de hennep van anderen dan verdachte afkomstig was en dat de aangetroffen hennep dus niet volledig van de eigen planten van verdachte afkomstig was. Verdachte heeft daarmee gehandeld in strijd met de voorwaarden van het gedoogbeleid. De rechtbank verwerpt ook dit verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding onderzoek
De politie was op 16 oktober 2016 bij de [adres] te [plaats], ter hoogte van perceel [nummer] in bosjes langs de Slinge op zoek naar iemand die gesignaleerd stond. Toen de agenten daar met de auto kwamen en uitstapten roken zij een wietlucht. Toen zij na een aantal minuten zoeken terug liepen roken zij weer wiet en zagen zij hennep-snoeiafval liggen langs de oprit van perceel 16. Zij stelden verder onderzoek in, liepen de tuin in en zagen een glazen kas met daarin henneptoppen, die te drogen hingen. Naast de kas stonden drie hennep”bomen”. Verdachte vertelde dat hij ook toppen in zijn woning had liggen, waarna verbalisanten de woning van verdachte zijn binnengetreden. In de woning werden een droogmolen, droogrekken, dozen en een kist, allen voorzien van hennepstelen met toppen, aangetroffen. [2] Verdachte is vervolgens aangehouden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Ter terechtzitting heeft hij de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naast de hiervoor besproken verweren strekkende tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie nog aangevoerd dat de hennepplanten zijn vernietigd zonder dat er onderzoek is gedaan naar de hennep. Ook zijn de planten niet in het proces-verbaal beschreven.
Verdachte had de planten primair in de tuin staan voor het laten bereiden van hennepolie. De restanten van de vezelrijke stammen zouden worden verwerkt in een te bouwen huis.
Er kan dus sprake zijn geweest van vezelhennep met een verwaarloosbaar THC-gehalte. Die hennep is wel te gebruiken voor de productie van Cannabidiol (hierna: CBD). CBD wordt bereid uit vezelhennep, dat niet meer dan 0,2% THC bevat. Als hennepplanten minder dan 0,2% THC bevatten en het doel van de teelt mede is gelegen in de industriële verwerking, is de teelt van de oogst niet strafbaar ex artikel 12 van het Opiumbesluit. Ook is er een geenszins denkbeeldige mogelijkheid dat de planten die verdachte in de tuin had staan ingevolge artikel 13 van het Opiumwetbesluit niet strafbaar zijn.
Beoordeling door de rechtbank
De verdachte heeft ter terechtzitting van 11 mei 2017 verklaard dat hij op 16 oktober 2016 te [plaats], gemeente [gemeente] opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad. De hennepopbrengst van de vijf planten die hij in de tuin had staan was bedoeld om hennepolie van te laten vervaardigen, voor eigen gebruik en om te verstrekken aan kankerpatiënten. Verdachte maakt deel uit van een groep personen die elkaar helpt door kennis te delen en gezamenlijk de hennep te knippen. [3]
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij hennep droogde van eigen oogst en van mensen die zelf niet de mogelijkheden hadden om hun planten binnen te drogen. [4] Hij zit in een groep met een aantal mensen die allemaal per huishouden vijf hennepplanten hebben. Afgelopen zaterdag en zondag (noot rechtbank: verhoor op maandag 17 oktober 2016) zijn er een aantal mensen van de groep bij hem geweest met hun eigen materiaal. Omdat die mensen eigen hennepplanten hadden meegenomen naar zijn woning en hadden achtergelaten om te drogen, is er meer hennep aangetroffen in zijn woning dan is toegestaan. [5]
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben de hennep die onder verdachte in beslag was genomen gewogen. Het totaal gewicht bedroeg 10.554 gram. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben vermeld dat zij aan de kleur, de vormgeving en de soort van de takken en de toppen zagen en aan de geur ervan roken dat het takken en toppen van hennepplanten waren. [6]
De raadsman heeft aangevoerd dat de hennep niet is getest en dat er sprake kan zijn van vezelhennep met een verwaarloosbaar THC-gehalte van niet meer dan 0,2 %.
De rechtbank merkt op dat daarmee niet wordt betwist dat hetgeen onder verdachte in beslag is genomen hennep is. Verdachte heeft dat ook verklaard bij de politie. Weliswaar blijkt niet dat de aangetroffen hennep is getest met een verdovende middelentest voor hennep, maar in de hiervoor voor bewijs gebezigde twee processen-verbaal van bevindingen hebben in totaal vier verbalisanten op basis van hun kennis, ervaring en waarnemingen gerelateerd dat het om hennep ging. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de waarneming en deskundigheid van de vier verbalisanten.
De rechtbank wordt hierin nog eens gesterkt door het volgende. Op de website van het Bureau voor Medicinale Cannabis, welk bureau valt onder het Ministerie van Volksgezondheid, welzijn en Sport, staat gepubliceerd dat voor de vervaardiging van medicinale cannabis gebruik wordt gemaakt van cannabis van de vrouwelijke plant van cannabis sativa, dat deze verschillende werkzame bestanddelen zoals dronabinol (THC) en cannabidol (CBD) bevat en dat dronabinol - dus THC - meestal het hoofdbestanddeel is. Gelet op de verklaring van verdachte dat de hennep die in zijn woning aanwezig was bestemd was voor het maken van medicinale hennep, komt het de rechtbank niet geloofwaardig voor dat verdachte hennep aanwezig zou hebben gehad waarmee dat niet geproduceerd zou kunnen worden, dus hennep zonder enig THC-gehalte.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het voorgaande wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Dat een deel van de hennep nat was doet aan de bewezenverklaring niet af. De omstandigheid dat er na droging een geringere hoeveelheid consumptieve hennep overblijft is een omstandigheid waarmee bij de strafoplegging rekening gehouden kan worden.
De volgende vraag die voorligt, is of er sprake is geweest van medeplegen.
Uit voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, kan worden opgemaakt dat verdachte en leden van de groep waarvan hij deel uit maakte nauw en bewust hebben samengewerkt en dat iedereen ook mede kon beschikken over de hennep die bij verdachte in de woning aanwezig was. Zo werd er kennis gedeeld over het verzorgen van de planten, werd er hennep van andere leden van de groep in de woning van verdachte gedroogd en knipte verdachte samen met anderen de hennep. Andere personen dan verdachte hadden dus een rol die verder gaat dan medeplichtigheid. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom sprake van medeplegen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks16 oktober 2016 te [plaats], gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10554 gram
, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gramhennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van het feit

Voor zover de raadsman heeft bedoeld aan te voeren dat het feit niet strafbaar is op basis van artikel 12 van het Opiumwetbesluit – waarin is bepaald dat (onder omstandigheden) de verboden van artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet niet gelden voor hennep dat kennelijk bestemd is voor de winning van vezel of de vermeerdering van zaad voor de productie van hennepvezel – is de rechtbank van oordeel dat deze bepaling niet van toepassing is in de onderhavige zaak, nu verdachte niet overtreding van artikel 3 aanhef, onder B (het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren of verstrekken) wordt verweten, maar overtreding van artikel 3 aanhef onder C (het opzettelijk aanwezig hebben).
Het verbod op het aanwezig hebben, bewerken of verwerken, gesteld in artikel 3, aanhef en onder B en C, van de Opiumwet, geldt volgens artikel 13 van het Opiumwetbesluit niet voor barbital of een preparaat dat barbital bevat, voor zover kennelijk bestemd voor analytisch-chemische doeleinden.
Nu op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat de hennep die bij verdachte in beslag is genomen aan deze definitie voldoet, is het feit strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden en ook door de raadsman ook geen uitdrukkelijk onderbouwd beroep is gedaan op een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • een werkstraf van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis.
Ter toelichting op zijn eis heeft de officier van justitie aangevoerd dat hij ervanuit gaat dat verdachte met het aanwezig hebben van de hennep een heel nobel doel lijkt te hebben gehad, namelijk het kunnen vervaardigen van medicinale hennepolie. Dit sluit echter niet uit dat de hennep toch als softdrugs zou kunnen worden gebruikt.
De officier van justitie heeft voor de strafeis een vergelijking gemaakt met de LOVS-richtlijnen. Uitgaande van een gemiddelde opbrengst van ongeveer 28 gram per plant zou dit overeenkomen met het aanwezig hebben van 400 hennepplanten, hetgeen zelfs een hogere strafeis zou rechtvaardigen dan die nu is gesteld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat door het drogen van natte hennep uiteindelijk een veel lager gewicht aan hennep overblijft. Indien de officier van justitie daarmee rekening zou hebben gehouden zou hij op een lagere strafeis zijn uitgekomen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte een grote hoeveelheid hennep aanwezig heeft gehad. Deze hennep was niet alleen maar afkomstig van planten die bestemd waren voor eigen gebruik en uit verdachtes verklaring blijkt ook dat het niet zijn bedoeling was deze hennep volledig zelf te gebruiken. Hoewel er geen aanwijzingen zijn dat verdachte een commercieel motief heeft gehad om deze hennep in het criminele circuit te verkopen kan dit, wegens het ontbreken van een onderbouwing dat alle hennep verwerkt zou worden tot medicinale hennepolie, ook niet (geheel) uitgesloten worden. Zo heeft verdachte geen verifieerbare verklaringen afgelegd over de route die de hennep zou volgen. Sterker nog, verdachte heeft ter zitting aangegeven geen idee te hebben naar wie de hennep vervoerd zou worden en waar de hennep(olie) uiteindelijk terecht zou komen. Bovendien heeft verdachte hiermee blijkens zijn verklaringen ook nog geen ervaring opgebouwd. Door aldus te handelen heeft de verdachte daarmee, zonder het zelf te weten en te willen, wellicht ook bijgedragen aan instandhouding van het (soft) drugscircuit. Bovendien is de productie van hennep ten behoeve van medicinale hennepolie van overheidswege gereguleerd en aan strenge regels gebonden. Dit is niet alleen om verstrengeling met drugsgerelateerde criminele activiteiten te voorkomen, maar ook uit het oogpunt van volksgezondheid, om zo toezicht te kunnen houden op de juiste samenstelling van hennepolie. Ook medicinale hennepolie kan mogelijk schadelijke bijwerkingen hebben. Het is in Nederland alleen na medisch onderzoek en op doktersvoorschrift verkrijgbaar.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het feit dat een deel van de bij verdachte aangetroffen hennep nat was, terwijl de richtlijn van het Openbaar Ministerie uitgaat van een consumptieve opbrengst per plant, dus gedroogde hennep. Ook laat zij meewegen dat de voormelde richtlijn is gebaseerd op handel in hennep in het criminele circuit. Verdachte lijkt veel meer een idealistische bedoeling te hebben gehad.
Alles overwegende zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Zij zal verdachte veroordelen tot een geheel voorwaardelijke werkstraf.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafgedurende
80 (tachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
 bepaalt, dat deze werkstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
 beveelt dat voor de tijd, door de veroordeelde in verzekering doorgebracht, bij tenuitvoerlegging van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in voorarrest doorgebracht 2 (twee) uren in mindering worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.C. Henniphof (voorzitter), mr. D.S.M. Bak en mr. E.M. Vermeulen, rechters, in tegenwoordigheid van A.B.M. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 mei 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de politie Oost-Nederland, district Noord-en Oost Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [dossiernummer], gesloten op 29 november 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 3 en 4.
3.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 11 mei 2017.
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 37
5.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 39
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 21