ECLI:NL:RBGEL:2017:2817

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
314231
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. R.J.J. van Acht, de rechter in een civiele procedure tussen verzoekster en de VvE Parkeerkelder Projekt Hofpoort. Verzoekster stelt dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om te concluderen voor dupliek, wat volgens haar in strijd is met het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De wrakingskamer heeft de procedure beoordeeld aan de hand van het schriftelijke wrakingsverzoek en het verweer van de rechter. De rechter heeft aangegeven dat de beslissing om vonnis te wijzen een vergissing was en dat hij verzoekster alsnog de gelegenheid zou hebben gegeven om te reageren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter is en heeft het wrakingsverzoek afgewezen. De beschikking is gegeven op 16 februari 2017 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/314231 / KG RK 17-51
Beschikking van 16 februari 2017
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster]
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster tot wraking,
bijgestaan door [persoon X] ,
strekkende tot de wraking van
mr. R.J.J. van Acht,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 10 januari 2017;
  • het schriftelijke verweer van de rechter, ingekomen op 24 januari 2017;
  • de schriftelijke opmerkingen ter zitting zijdens [verzoekster] , overgelegd door [persoon X] .
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen verzoekster, bijgestaan door [persoon X]
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter als kantonrechter in de zaak met nummer 5217098 CV EXPL 16-10549 tussen verzoekster en VvE Parkeerkelder Projekt Hofpoort (verder: VvE).
2.2
Verzoekster heeft zoals blijkt uit het schriftelijke verzoek, toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. Nadat op 16 november 2016 een comparitie is geweest, heeft de rechter bepaald dat door VvE schriftelijk mocht worden gerepliceerd. Op 16 december 2016 heeft VvE gerepliceerd, waarna de rechter - in strijd met de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) - heeft besloten dat vonnis zou worden gewezen. Immers, verzoekster had in de gelegenheid moeten worden gesteld te concluderen voor dupliek. Op vragen en verzoeken van de zijde van verzoekster over het verloop van de procedure werd niet door de rechter gereageerd, totdat verzoekster wederom een brief van de rechter ontving dat vonnis zou worden gewezen. Volgens verzoekster volgt hieruit dat de rechter vooringenomen is in haar zaak.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 36 en 37 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoekster concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.2
De rechter heeft ter verweer aangevoerd dat hij door de complexiteit en de uitgebreidheid van het verweer de VvE gelegenheid heeft geboden na de comparitie schriftelijk te repliceren. Verzoekster kreeg de gelegenheid eventuele betalingsbewijzen nog bij akte in te brengen. De rechter weet niet meer of hij partijen heeft gewezen op de mogelijkheid later over en weer te reageren, maar hij heeft verzoekster in ieder geval niet de mogelijkheid daartoe onthouden. Dat de zaak vervolgens voor vonnis is komen te staan, is een vergissing geweest. Op het moment dat hij dit, bij het schrijven van het vonnis, zou hebben opgemerkt, zou hij zeker verzoekster en de VvE nog in de gelegenheid hebben gesteld over en weer schriftelijk te reageren.
3.3
De rechtbank overweegt als volgt. Vanuit het oogpunt van verzoekster bezien, is haar stelling dat de wijze waarop de bodemprocedure leek te worden voortgezet opmerkelijk en in strijd met de wet zou zijn, niet onbegrijpelijk. Dat hierdoor, mede in het licht bezien van een eerder toegewezen wrakingsverzoek, haar vertrouwen in de rechtsgang is geschaad, is evenmin onbegrijpelijk. Daarentegen heeft de rechter aangegeven dat het een vergissing was en dat hij, eventueel via een tussenvonnis, verzoekster alsnog in de gelegenheid zou hebben gesteld te concluderen voor dupliek. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan die opmerking van de rechter. Dit zou met zich brengen dat alsnog aan de wettelijke procedurele regels zou worden voldaan en dat daarmee ook de gevoelens van onpartijdigheid bij verzoekster zouden zijn weggenomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden gesteld dat de rechter vooringenomen is of dat daar een objectief gerechtvaardigde vrees voor is.
3.4
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek tot wraking van de rechter dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. H.P.M. Kester (voorzitter), I.D. Jacobs en G.A. van der Straaten (rechters) in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.J.W. Lambregts en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.