ECLI:NL:RBGEL:2017:280

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
17 januari 2017
Zaaknummer
05/862681-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor uitkeringsfraude over een periode van bijna vijf jaren met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 17 januari 2017 heeft de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 48-jarige vrouw die werd beschuldigd van uitkeringsfraude over een periode van bijna vijf jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door haar stilzwijgen misbruik heeft gemaakt van het sociale zekerheidstelsel in Nederland. Dit werd haar zwaar aangerekend, vooral omdat zij eerder al te maken had gehad met een intrekking van haar bijstandsuitkering wegens fraude. De rechtbank hield echter rekening met de ouderdom van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, wat leidde tot de beslissing om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

De rechtbank veroordeelde de vrouw tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een maximale taakstraf van 240 uren. De zaak kwam aan het licht na onderzoek door de sociale recherche, waarbij verschillende bewijsstukken werden verzameld die aantoonden dat de verdachte opzettelijk had nagelaten om belangrijke informatie te verstrekken aan de gemeente Apeldoorn, wat van invloed was op haar recht op bijstand. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat deze informatie van belang was en dat haar nalatigheid als opzettelijk moest worden beschouwd.

De rechtbank benadrukte de ernst van de zaak, gezien het misbruik van het sociale zekerheidsstelsel, en de gevolgen daarvan voor de samenleving. De uitspraak werd gedaan in tegenspraak, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf had geëist, maar de rechtbank besloot tot een voorwaardelijke straf, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/862681-13
Datum uitspraak : 17 januari 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] ,
raadsman: mr. C. Verrillo, advocaat te Denekamp.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 18 juli 2016, 20 december 2016 en 10 januari 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 3 november 2014 in de gemeente Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de
benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte en/of haar mededader wist/wisten, althans redelijkerwijze moest/moesten vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten haar verdachtes recht op een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij verdachte en/of haar mededader (telkens) aan de gemeente Apeldoorn niet opgegeven/gemeld:
- alle inkomsten en/of vermogen (geld en/of auto's) en/of
- bankrekeningen met nummers [rekeningnummer 1] (tnv [verdachte] ) en/of [rekeningnummer 2] (tnv [verdachte] en [medeverdachte 1] ) en/of
- dat zij, verdachte pasgemachtigde is van bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] en/of
- vakanties (Oostenrijk en/of Dominicaanse Republiek)
- de samenwoning met [medeverdachte 1] en/of de feitelijke woonsituatie.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor vrijspraak gepleit. Verdachte heeft ontkend dat zij samenwoonde met (medeverdachte) [medeverdachte 1] . Hierover hoefde zij dan ook geen inlichtingen te verstrekken. Ten aanzien van het overige heeft de verdediging, kort samengevat, aangevoerd dat verdachte bepaalde omstandigheden niet hoefde te melden dan wel dat zij deze niet opzettelijk heeft verzwegen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt vooraf als volgt. Een (bijstands)uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (thans: uitkering op grond van de Participatiewet) is, kort gezegd, een voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan voor diegene die in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Er bestaat recht op bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen beneden de bijstandsnorm is en er geen in aanmerking te nemen vermogen is. Verder biedt de wet ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van personen. Daartoe bestaat er onder andere een plicht tot het accepteren van arbeid, het desgevraagd verrichten van onbeloonde nuttige werkzaamheden en het desgevraagd gebruikmaken van een door de gemeente aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering.
Op grond van artikel 17 van deze wet was de betrokkene verplicht op verzoek of direct uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan haar redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat zij van invloed konden zijn op haar arbeidsinschakeling of het recht op bijstand; kort gezegd: de inlichtingenplicht.
Verdachte heeft vanaf 1989 een bijstandsuitkering gehad. [2] Nadat deze uitkering in 2008 is ingetrokken, is haar bij besluit van burgemeester en wethouder van de gemeente Apeldoorn van 1 juli 2008 wederom een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (oud) toegekend. Deze uitkering is toegekend naar de norm voor een alleenstaande ouder. Bij dit besluit is verdachte op de inlichtingenplicht gewezen. [3]
Verdachte was ervan op de hoogte dat zij zaken die van belang waren voor haar recht op bijstand moest melden bij de sociale dienst. [4]
Verdachte wordt verweten dat zij opzettelijk de navolgende omstandigheden/zaken niet heeft gemeld aan de gemeente Apeldoorn (verder: de sociale dienst). Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Inkomsten
Verdachte heeft verklaard dat zij inkomsten had uit kledingverkoop met haar zus op een markt. Als ze wat verkocht, kreeg ze er € 10,00 of € 15,00 voor en soms wat extra’s, soms ook € 20,00. Deze inkomsten heeft verdachte niet bij de sociale dienst gemeld. [5]
De rechtbank overweegt dat de door verdachte verdiende bedragen inkomsten voor verdachte waren. Het verkopen van kleding (al dan niet voor de zus van verdachte) betreft op geld waardeerbare werkzaamheden. Deze zaken waren onmiskenbaar van belang voor het recht op bijstand. Dit moest voor verdachte ook kenbaar zijn geweest, aangezien zij reeds bij haar aanvraag in 1989 [6] en in 2008 [7] is gevraagd naar inkomsten uit arbeid dan wel andere inkomsten.
Verdachte heeft het voorgaande dan ook ten onrechte niet gemeld bij de sociale dienst.
Auto’s
In de ten laste gelegde periode stonden de volgende auto’s op naam van verdachte geregistreerd:
  • van 19 mei 2010 tot en met 24 februari 2011; een Volkswagen [type 1] ( [kenteken 1] );
  • van 29 augustus 2011 tot en met 16 januari 2012; een Renault bedrijfsauto ( [kenteken 2] );
  • van 26 april 2012 tot en met 10 oktober 2012; een Volkswagen [type 2] ( [kenteken 3] ).
Verdachte heeft (ten aanzien van de Volkswagen [type 2] en de Renault bedrijfsauto) verklaard dat zij niet bij de sociale dienst heeft gemeld dat deze auto’s op haar naam stonden geregistreerd. [9]
De rechtbank overweegt dat indien een auto op naam van verdachte staat geregistreerd, dit maakt dat ervan moet worden uitgegaan dat deze auto een bestanddeel van haar vermogen was, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt.
Met hetgeen verdachte in dit verband heeft aangevoerd, heeft zij dit tegendeel niet aannemelijk kunnen maken. Daarbij betrekt de rechtbank dat verdachte over de Volkswagen [type 2] tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft zij tegenover de politie verklaard dat deze auto [naam 1] toebehoorde en tegenover de rechtbank dat deze auto haar dochter [naam 6] toebehoorde. [10]
Gelet op het vorenstaande was het op naam stellen van de auto’s onmiskenbaar van belang voor de vaststelling van het recht op bijstand van verdachte. Zij diende dit dan ook uit eigen beweging te melden bij de sociale dienst. De enkele stelling dat zij niet wist dat ze dit moest melden, ontslaat haar geenszins van die verplichting.
Bankrekeningen
Tijdens een doorzoeking van de woning van verdachte zijn (onder meer) twee bankpassen gevonden, te weten een bankpas van bankrekening: [rekeningnummer 1] en een bankpas van bankrekening [rekeningnummer 2] . [11] De totale inkomsten op deze twee bankrekeningen bedroeg in de periode oktober 2009 tot en met november 2014 € 88.236,02. [12]
[rekeningnummer 1]
De bankrekening [rekeningnummer 1] staat op naam van verdachte geregistreerd. Verdachte heeft het bezit van deze bankrekening nimmer gemeld bij de sociale dienst. [13] Op deze bankrekening is onder andere op 8 november 2010 een bedrag van € 8.176,21 gestort met als kenmerk: ‘notaris [naam 2] inz uitbetaling gelden nal [naam 3] ’. [14] Verdachte heeft verklaard dat op deze rekening de nalatenschap van [naam 3] is gestort en dat er daarna € 8.000 is opgenomen. Dit heeft zij niet gemeld aan de sociale dienst. [15] Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte kon beschikken over deze rekening, zodat de tegoeden op die rekening tot haar middelen behoorden. Om de sociale dienst in staat te stellen het vermogen van verdachte in kaart te brengen, had verdachte deze bankrekening moeten melden.
De rechtbank volgt de verdediging niet in het betoog dat verdachte de storting van € 8.176,21 niet hoefde te melden, omdat deze onder de vermogensgrens zou zijn gebleven. De enkele omstandigheid dat deze erfenis onder de vermogensgrens zou zijn gebleven, ontsloeg verdachte niet van de verplichting tot het melden van de ontvangst daarvan. Het is primair aan de sociale dienst om te bepalen of verdachte met de ontvangst van die erfenis, tezamen met haar andere vermogensbestanddelen, boven de vermogensgrens zou zijn gekomen. Door geen melding te doen heeft verdachte dit de sociale dienst onmogelijk gemaakt.
[rekeningnummer 2]
De bankrekening [rekeningnummer 2] staat op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] geregistreerd. Verdachte was pasgemachtigde van deze bankrekening. Zij heeft dit niet gemeld bij de sociale dienst. [16]
Uit informatie van [naam 4] blijkt dat verdachte een verzoek heeft ingediend om op haar naam staande polissen af te kopen. Op 19 februari 2013 heeft de [naam 4] twee polissen uitgekeerd en heeft bedragen van € 6.750,00 en € 7.641,10 overgemaakt op bankrekening [rekeningnummer 2] . [17] Verdachte heeft verklaard dat zij dat geld nodig had. [18] Hiermee staat voldoende vast dat verdachte kon beschikken over dit geld. Op 21 februari 2013 is een bedrag van € 14.000,00 per kas opgenomen van deze bankrekening. [19]
Verdachte heeft verklaard dat zij de ontvangst van deze bedragen niet heeft gemeld bij de sociale dienst. [20]
Voorts overweegt de rechtbank dat er van deze bankrekening diverse bedragen ten behoeve van verdachte of haar kinderen ( [naam 5] en [naam 6] ) zijn afgeschreven, te weten:
- 09.12.2009 € 23,00 - spoedbetaling aan [naam 7] , [verdachte] [geboortedatum] ;
- 06.09.2012 € 12,74 - [naam 5] ;
- 22.11.2012 € 1.100,00 - [naam 8] , [naam 6] 1311293;
- 25.03.2013 € 41,75 - [naam 9] , betaling [naam 6] ;
- 04.06.2013 € 800,00 - [naam 10] gordijnen [voornaam verdachte] en [naam 6] ;
- 23.12.2013 € 193,00 - [naam 11] , [verdachte] eerste betalingstermijn;
- 18.02.20 14 € 160,00 - [naam 11] , [verdachte] betalingsregeling;
- 06.03.2014 € 129,00 - [naam 11] , [verdachte] betalingsregeling;
- 16.05.2014 € 32,00 - [naam 12] [verdachte] . [21]
Uit deze stortingen en afschrijvingen vanaf deze bankrekening, die zijn te herleiden tot verdachte dan wel haar kinderen, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte kon beschikken over de tegoeden op deze bankrekening. Verdachte had dit uit eigen beweging moeten melden, nu het beschikken over de tegoeden op deze bankrekening tot minimaal € 14.000,00 onmiskenbaar van belang was voor haar recht op een uitkering.
Vakantie
Verdachte heeft verklaard dat zij op vakantie is geweest naar de Dominicaanse republiek en dat zij dit niet heeft gemeld bij de sociale dienst. [22]
Nog daargelaten de vraag rondom de bekostiging van deze vakantie, is de rechtbank van oordeel dat verdachte verplicht was deze vakantie te melden om zodoende de sociale dienst in staat te stellen om, onder meer, te beoordelen of de maximaal toegestane vakantieduur al dan niet werd overschreden. Daarbij overweegt de rechtbank dat deze verplichting voor verdachte kenbaar moet worden geacht. Immers, al in 1996 is zij erop gewezen dat tot de inlichtingenverplichting (onder meer) wordt gerekend dat zij ten minste vier weken van tevoren toestemming vraagt als zij op vakantie wil gaan. [23]
Samenwoning met [medeverdachte 1] en/of de feitelijke woonsituatie.
Verdachte heeft ontkend dat ze in de ten laste gelegde periode een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [medeverdachte 1] . Zij heeft verklaard nooit te hebben gemeld dat zij een relatie met [medeverdachte 1] heeft gehad.
Op grond van artikel 3, derde lid van de (destijds geldende) Wet werk en bijstand is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Op grond van het vierde lid, aanhef en onder b, van dat artikel wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht, indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en uit hun relatie een kind is geboren (…).
Uit de relatie tussen verdachte en [medeverdachte 1] is een kind geboren. [24] Voor de beoordeling van de vraag of ten tijde in geding sprake was van een gezamenlijke huishouding is daarom (uitsluitend) nog bepalend of verdachte en [medeverdachte 1] hun hoofdverblijf hebben gehad in dezelfde woning. Daarbij is de feitelijke situatie doorslaggevend. De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte was in de ten laste gelegde periode woonachtig op het adres aan de [adres 1] . Op dat adres woonde in die periode ook haar dochter [naam 5] en in het verleden ook haar dochters [naam 13] en [naam 6] . [25]
Verdachte heeft verklaard dat zij sinds begin 2014 een relatie met [medeverdachte 1] had en dat hij er in het weekend altijd was en doordeweeks ook wel eens een dag. [26]
Over de ten laste gelegde periode is het waterverbruik van het adres [adres 1] opgevraagd. In de jaren 2009 t/m 2012 was het waterverbruik ieder jaar boven 300 m3. [27] Volgens gegevens van [naam 19] is het gemiddeld waterverbruik van een huishouden met vier personen (verdachte en haar drie dochters) 169 m3 per jaar. Het verbruik met vijf personen is 201 m3. [28]
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen deze verbruikgegevens de veronderstelling dat naast verdachte en haar dochters (ten minste) een ander persoon op dat adres woonachtig was. De gestelde omstandigheden dat verdachte in de zomer een zwembad vol liet lopen en dat ze veel water verbruikt bij het schoonhouden van haar perceel, kunnen de ruime overschrijding van een gemiddeld verbruik van vier personen niet verklaren.
Tijdens de huiszoeking op het adres van verdachte was [medeverdachte 1] aanwezig. In de woning van verdachte zijn diverse goederen van [medeverdachte 1] gevonden, zoals aftershave, kleding en een bankpas. Ook werd op meerdere plekken administratie van [medeverdachte 1] aangetroffen. [29] Onder deze administratie bevonden zich diverse documenten waarin [medeverdachte 1] (kennelijk) als adres had opgegeven: [adres 1] , zoals:
- een inschrijfformulier [naam 14] op naam van [medeverdachte 1] , startdatum 31 juli 2013, telefoonnummer: [telefoonnummer] ; [30]
- een bon van de [naam 16] , gedateerd 11 februari 2012; [31]
- brieven van [naam 4] , gedateerd 14 juni 2013 en oktober 2012; [32]
- brieven van RVS, gedateerd september 2010 en januari 2010 [33] en
- brieven van RVS, gedateerd 25 juli 2008, september 2008 en 5 augustus 2009. [34]
Hieruit volgt dat [medeverdachte 1] gedurende meerdere jaren richting meerdere bedrijven zich heeft gepresenteerd als woonachtig op het adres van verdachte.
Bij raadplegen van de mutatiegegevens van de politie bleek (onder meer) dat bij [medeverdachte 1] het telefoonnummer: [telefoonnummer] stond geregistreerd. [35] Dat dit telefoonnummer bij [medeverdachte 1] hoort, wordt bevestigd door de resultaten van een zoekslag via google, waarin dat telefoonnummer bij [medeverdachte 1] [deel naam] wordt vermeld. [36] [medeverdachte 1] heeft ingeschreven gestaan in de kamer van koophandel met handelsnaam [deel naam] [medeverdachte 1] . [37] Tot slot heeft [medeverdachte 1] (kennelijk) zelf dit telefoonnummer aan derden als het zijne opgegeven, zoals blijkt uit voormelde bon van de [naam 16] , gedateerd 11 februari 2012. [38]
Van dit telefoonnummer zijn de historische gegevens over de periode van 20 september 2013 tot en met 19 december 2013 overgelegd. Hieruit bleek dat van de 91 (geregistreerde) dagen, op 67 dagen de startpaal (de dichtstbijzijnde paal waarmee de telefoon contact zocht) aan de [adres 2] werd aangestraald. Deze startpaal werd in totaal 1014 keer aangestraald, waarbij 47 keer als eerste van de dag en 50 keer als laatste van de dag. [39] De betreffende startpaal was de dichtstbijzijnde startpaal ten opzichte van het woonwagenkamp gelegen aan de [straatnaam] . [40] Deze resultaten ondersteunen de veronderstelling dat [medeverdachte 1] in de onderzochte periode zijn hoofdverblijf had bij verdachte.
Nu:
  • het waterverbruik op het adres van verdachte over de jaren 2009 t/m 2012 dat van een vier persoons huishouden ruimschoots overschreed;
  • in de woning diverse goederen van [medeverdachte 1] zijn aangetroffen;
  • [medeverdachte 1] zelf in de jaren 2009, 2010, 2012 en 2013 aan bedrijven [adres 1] als zijn adres heeft opgegeven en
  • de telefoon van [medeverdachte 1] in de periode van 20 september 2013 tot en met 19 december 2013 zeer vaak (als eerste dan wel als laatste) in de nabijheid van die woning heeft aangestraald,
is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] in de ten laste gelegde periode zijn hoofdverblijf heeft gehad op het adres van verdachte. Dit, in combinatie met het hierboven vermelde rechtsvermoeden neergelegd in artikel 3, vierde lid, van de Wet werk en bijstand, maakt dat over deze periode sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding. Deze omstandigheid is onmiskenbaar van belang voor het recht op bijstand en diende verdachte dan ook te melden.
Opzet
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet opzettelijk haar inlichtingenplicht heeft geschonden.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft vanaf 1989 een bijstandsuitkering gehad. Daarvoor heeft zij diverse formulieren ingevuld en heeft zij tevens diverse gesprekken met medewerkers van de sociale dienst gehad. [41] Zoals vermeld, is verdachte in de besluiten waarbij zij recht op bijstand heeft gekregen op de hoogte gebracht van haar inlichtingenplicht. Daar komt bij dat de gesprekken met medewerkers van de sociale dienst mede zagen op controle van (de hoogte van) het recht op bijstand, zodat ook van die gesprekken een informatieve werking uitging. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte op z’n minst genomen een gedegen kennis van haar rechten in het kader van haar bijstandsuitkering had.
In het voorgaande heeft de rechtbank geoordeeld dat verdachte gedurende een forse periode, met betrekking tot meerdere onderwerpen haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Deze schendingen zagen (onder meer) op aanzienlijke bedragen (meerdere auto’s op naam, grote gestorte bedragen), haar inkomen uit arbeid (verkoop van kleding) en op het recht op bijstand in het geheel (de gezamenlijke huishouding). Deze zaken waren onmiskenbaar van belang voor haar recht op bijstand of de hoogte daarvan en verdachte moet daarvan hebben geweten. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte, minst genomen, voorwaardelijk opzet heeft gehad op het nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl zij wist dat deze gegevens van belang waren voor haar recht op een uitkering, dan wel de hoogte daarvan. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 januari 2009 tot en met 3 november 2014 in de gemeente Apeldoorn,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,meermalen,
althans eenmaal,in strijd met een haar bij
of krachtenswettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de
benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte
en/of haar mededaderwist
/wisten, althans redelijkerwijze moest/moesten vermoedendat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes
of eens andersrecht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten haar verdachtes recht op een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij verdachte
en/of haar mededader(telkens) aan de gemeente Apeldoorn niet opgegeven/gemeld:
- alle inkomsten en/of vermogen (geld en/of auto's) en
/of
- bankrekeningen met nummers [rekeningnummer 1] (tnv [verdachte] ) en/of [rekeningnummer 2] (tnv [verdachte] en [medeverdachte 1] ) en
/of
- dat zij, verdachte pasgemachtigde is van bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] en
/of
- vakanties Dominicaanse Republiek) en
- de samenwoning met [medeverdachte 1] en/of de feitelijke woonsituatie.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegeven te verstrekken, terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte daarvan.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en tot een taakstraf van 120 uren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair voor vrijspraak gepleit. Subsidiair heeft de verdediging erop gewezen dat het benadelingsbedrag, zoals door de gemeente is berekend, is gebaseerd op een langere periode dan waarvan in de tenlastelegging is uitgegaan. Bij de strafmaat moet dan ook van een lager benadelingsbedrag worden uitgegaan. Voorts is gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder haar slechte (psychische) gezondheid en het feit dat zij de zorg heeft voor een klein kind. De verdediging heeft ervoor gepleit dat verdachte niet tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt veroordeeld.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 8 november 2016;
- een reclasseringsadvies, gedateerd 31 maart 2016.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een (voorwaardelijke) vrijheidsstraf en taakstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zogenoemde sociale zekerheidsfraude over een periode van bijna vijf jaren. Verdachte heeft door haar stilzwijgen misbruik gemaakt van het in Nederland geldende sociale zekerheidstelsel en dat rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Het sociale zekerheidsstelsel is immers gebaseerd op solidariteit. Burgers betalen belastingen en premies teneinde de voorzieningen te bekostigen die bedoeld zijn om middelen van bestaan te garanderen aan diegenen die niet bij machte zijn deze op eigen kracht te verwerven. Het draagvlak in de samenleving voor verstrekkingen van uitkeringen neemt af. Een van de oorzaken hiervoor is het misbruik dat wordt gemaakt van deze uitkeringen. Bijstandsfraude dient daarom als een ernstig feit te worden beschouwd.
Daarbij houdt de rechtbank tevens rekening met de omstandigheid dat verdachte reeds eerder te maken heeft gehad met een intrekking van haar bijstandsuitkering vanwege fraude. Het is erg kwalijk dat dit verdachte niet heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de ouderdom van het feit. Hierin en in de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank aanleiding geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ter voorkoming van recidive door verdachte zal zij worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de aanzienlijke pleegperiode zal de rechtbank de proeftijd op drie jaren bepalen. Om daarnaast de ernst van het feit extra te benadrukken, zal de rechtbank verdachte tevens veroordelen tot de maximale taakstraf van 240 uren.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 227b van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
  • veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
  • bepaalt, dat deze gevangenisstraf,
  • veroordeelt verdachte voorts tot een
  • beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B.J. Driessen (voorzitter), mr. D.S.M. Bak en mr. C.J.M. van Apeldoorn , rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 januari 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , sociaal rechercheurs van de gemeente Apeldoorn, opgemaakte proces-verbaal, gesloten op 9 maart 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Beschikking d.d. 7 november 1989, p. 51.
3.Beschikking d.d. 1 juli 2008, p. 43 t/m 45.
4.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 juli 2016.
5.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 juli 2016.
6.Een bijlage bij een aanvraagformulier, p. 57.
7.Een aanvraagformulier, p. 47 en 48.
8.Informatie van het RDW, p. 138 t/m 142.
9.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 juli 2016.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 659 en verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 juli 2016.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 580, 581, 614 en 625.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 227 t/m 2235.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 2227.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 2227.
15.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 juli 2016.
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 2227 en verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 juli 2016.
17.Brieven van [naam 4] , p. 327 en 328.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p.670.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 2228.
20.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 juli 2016.
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 2228.
22.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 juli 2016.
23.Beschikking d.d. 3 december 1996, p. 67.
24.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 juli 2016.
25.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 653.
26.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 654.
27.Een e-mailbericht van [naam 17] , p. 301.
28.Een uitdraai van informatie van [naam 19] , p. 303.
29.Proces-verbaal van bevindingen, p. 579 t/m 581.
30.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen, p. 809.
31.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen, p. 811.
32.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen, p. 815.
33.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen, p. 815.
34.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen, p. 816.
35.Een uitdraai van [naam 20] , p. 313.
36.Een uitdraai van een google-zoekslag, p. 395.
37.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen, p. 808.
38.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen, p. 1094.
39.Proces-verbaal van bevindingen, p. 380.
40.Proces-verbaal van bevindingen, p. 381.
41.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 juli 2016.