ECLI:NL:RBGEL:2017:2795

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
C/05/309393 / HZ ZA 16-408
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot inzage in bescheiden op grond van artikel 843a Rv wegens fishing expedition

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de rechtspersoon naar het recht van Luxemburg, European Wellness Spa S.A.R.L. (hierna: EWS), en de gedaagden, waaronder een natuurlijke persoon aangeduid als [gedaagde sub 1] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nesswell B.V. EWS vorderde inzage in bepaalde bescheiden op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), maar de rechtbank heeft deze vordering afgewezen. De rechtbank oordeelde dat EWS geen rechtmatig belang had bij de gevraagde inzage, omdat de vordering werd gekwalificeerd als een 'fishing expedition'. Dit houdt in dat EWS niet voldoende concrete feiten en omstandigheden had gesteld die de mogelijkheid van aansprakelijkheid konden onderbouwen. De rechtbank merkte op dat de vordering niet voldeed aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 843a Rv, waaronder het hebben van een rechtmatig belang en de noodzaak van de gevraagde bescheiden voor een behoorlijke rechtsbedeling. De rechtbank concludeerde dat de bescheiden niet noodzakelijk waren voor de beoordeling van de zaak, aangezien EWS ook andere middelen had om haar stellingen te onderbouwen, zoals het horen van getuigen. EWS werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagden werden begroot op € 1.523,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/309393 / HZ ZA 16-408
Vonnis van 17 mei 2017
in de zaak van
de rechtspersoon naar het recht van Luxemburg
EUROPEAN WELLNESS SPA S.A.R.L.,
gevestigd te Luxemburg,
eiseres,
advocaat mr. G. te Winkel te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NESSWELL B.V.,
gevestigd te Epe,
gedaagden,
advocaat mr. S.C.M. van Thiel te Amsterdam.
Partijen zullen hierna EWS en [gedaagde sub 1] en Nesswell genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 januari 2017
  • het proces-verbaal van comparitie van 31 maart 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] is in 2008 een Welness-onderneming begonnen. [gedaagde sub 1] heeft daartoe International Wellness Resorts B.V. (IWR) opgericht. IWR exploiteert vijf Welness-ondernemingen in Nederland.
2.2.
In 2011 heeft investeringsmaatschappij Waterland Private Equity Investments B.V. (hierna: Waterland) 80% van de aandelen in IWR verworven. De overige 20 % van de aandelen werden gehouden door [gedaagde sub 1] en [aandeelhouder sub 1] (hierna: [aandeelhouder sub 1] ). Het bestuur van IWR werd destijds gevormd door [gedaagde sub 1] , [aandeelhouder sub 1] en W. [aandeelhouder sub 2] (hierna: [aandeelhouder sub 2] ).
2.3.
De Aspro-groep is een Spaans concern dat meer dan 60 recreatieparken exploiteert in Europa, onder meer in Nederland. In maart 2016 zijn onderhandelingen gestart met de Aspro-groep over een mogelijke overname van IWR. De Aspro-groep heeft daarbij te kennen gegeven dat een ‘long-term commitment’ van [gedaagde sub 1] van wezenlijk belang was voor de overname van IWR.
2.4.
EWS heeft op 12 mei 2016 EWS B.V. opgericht als acquisitievennootschap voor de aankoop van IWR. De aandelenoverdracht heeft op 17 mei 2016 plaatsgevonden.
EWS houdt sindsdien 95% van de aandelen in EWS B.V. Nesswell (van welke vennootschap [gedaagde sub 1] indirect enig bestuurder en enig aandeelhouder is) hield destijds 4,69% van de aandelen in EWS B.V. De overige aandelen worden gehouden door [aandeelhouder sub 1]
(0,233 %) en [aandeelhouder sub 2] (0,079 %).
2.5.
Nesswell, [aandeelhouder sub 1] en [aandeelhouder sub 2] hebben ieder op 17 mei 2016 aan EWS B.V. een lening (‘vendor loan’) verstrekt ter financiering van de aankoop van IWR. Ook EWS heeft een lening (ad € 3.580.560,72) aan EWS B.V. verstrekt.
2.6.
EWS, EWS B.V., Nesswell, [aandeelhouder sub 1] en [aandeelhouder sub 2] hebben op 17 mei 2016 een overeenkomst (Shareholders and Participation Agreement, hierna: SHA) gesloten. In de SHA (productie 4 van EWS) is onder meer vastgelegd dat [gedaagde sub 1] zich door middel van een nieuwe arbeidsovereenkomst aan IWR zou binden. Dit laatste is geschied. In de SHA is tevens bepaald dat bij vertrek van (een of meer van) de aandeelhouders (‘management shareholder’), te weten Nesswell, [aandeelhouder sub 1] en [aandeelhouder sub 2] , EWS de aan EWS B.V. verstrekte geldlening(en) moet aflossen en dat EWS de aandelen van bedoelde aandeelhouder(s) van hem (hen) moet kopen. Bij een voortijdig vertrek van de aandeelhouder (binnen een periode van vijf jaar na het sluiten van de SHA) wordt ten aanzien van de door EWS te betalen prijs voor de aandelen een korting toegepast, waarvan de hoogte afhankelijk is van de vraag of de aandeelhouder dient te worden aangemerkt als ‘good leaver’, ‘bad leaver’ of ‘early leaver’.
2.7.
[gedaagde sub 1] heeft bij brief van 21 juni 2016 (productie 11 van EWS) bij IWR zijn ontslag ingediend per 1 augustus 2016. De redenen voor zijn ontslag heeft [gedaagde sub 1] uiteengezet in een brief van gelijke datum aan partijen bij de SHA (productie 12 van EWS). Volgens [gedaagde sub 1] zijn de gronden voor opzegging aan EWS te wijten en om die reden zou Nesswell primair als ‘good leaver’ en subsidiair ‘early leaver’ moeten worden aangemerkt.
2.8.
Tussen EWS en Nesswell ( [gedaagde sub 1] ) is onenigheid ontstaan over de financiële afwikkeling van het vertrek van [gedaagde sub 1] . EWS beschouwde [gedaagde sub 1] als een
‘bad leaver’. Dit geschil heeft geleid tot een procedure tussen Nesswell en EWS bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam.
2.9.
EWS heeft op 15 september 2016 in de woning van [gedaagde sub 1] alsmede in het kantoorgebouw van Nesswell conservatoir bewijsbeslag gelegd op de hierna onder 3.1. vermelde bescheiden.
2.10.
De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van
16 september 2016 EWS veroordeeld om de aandelen die Nesswell houdt in het kapitaal van EWS B.V. af te nemen tegen betaling van een koopsom van € 1.065.569,46 alsmede om aan Nesswell terug te betalen een bedrag van € 3.580.560,72 ter aflossing van de aandeelhouderslening die Nesswell heeft verstrekt aan EWS B.V. EWS heeft op
29 september 2016 aan deze veroordelingen voldaan.

3.De vordering

3.1.
EWS vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde sub 1] en Nesswell hoofdelijk zal veroordelen om afschrift van de bescheiden die door het bewijsbeslag zijn getroffen aan EWS te verstrekken, waartoe behoren:
( a) alle schriftelijke en e-mailcorrespondentie tussen de heer [naam] van Waterland en het privéaccount van [gedaagde sub 1] en/of zijn e-mailaccount van Nesswell in de periode 2015 tot heden, die ziet op eventuele investeringen of opportunities, en/of de overname van IWR, en/of e-mails waar het woord Project Perrier, en/of Aspro, en/of EWS, en/of SarI, en/of IWR, en/of concurrentie c.q. concurrentiebeding, en/of aanmerkelijk belang en/of vendor loan in voorkomt;
( b) alle schriftelijke en e-mailcorrespondentie tussen een [aandeelhouder sub 1] en/of [aandeelhouder sub 2] en het privéaccount van [gedaagde sub 1] en/of zijn e-mailaccount van Nesswell in de periode van
1 oktober 2015 tot heden, die ziet op eventuele investeringen of opportunities, de overname van IWR, en/of e-mails waar het woord Project Perrier, en/of Aspro, en/of EWS, en/of Sarl, en/of IWR, en/of concurrentie c.q. concurrentiebeding c.q. relatiebeding in voorkomt;
( c) alle schriftelijke en e-mailcorrespondentie tussen een derde en het privéaccount van [gedaagde sub 1] en/of zijn e-mailaccount van Nesswell in de periode eind 2015 tot heden, die ziet op eventuele investeringen of opportunities, de overname van IWR, en/of e-mails waar het woord Project Perrier, en/of Aspro, en/of EWS, en/of Sarl, en/of IWR, en/of concurrentie c.q. concurrentiebeding in voorkomt; en
( d) alle (digitale) documentatie, waaronder begrepen, maar niet beperkt tot aantekeningen en/of notities, die ziet op eventuele investeringen of opportunities, de overname van IWR, en/of documentatie waar het woord Project Perrier, en/of Aspro, en/of EWS, en/of Sarl, en/of IWR, en/of concurrentie c.q. concurrentiebeding c.q. relatiebeding in voorkomt,
2. zal bepalen dat de wijze waarop het hiervoor onder (1) gevorderde afschrift zal worden
verschaft, zal bestaan uit afgifte door DigiJuris B.V. van de door haar bewaarde
(elektronische) kopieën van de door het beslag getroffen bescheiden aan EWS,
3. [gedaagde sub 1] en Nesswell hoofdelijk zal veroordelen om uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van het vonnis afschrift te verstrekken aan EWS van de bescheiden voor zover deze niet door het beslag zijn getroffen, op straffe van een dwangsom van € 50.000,--
per dag dat [gedaagde sub 1] en Nesswell in gebreke blijven aan dit gebod te voldoen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag; en
4. [gedaagde sub 1] en Nesswell hoofdelijk zal veroordelen om de kosten van het geding inclusief de nakosten te voldoen binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis, waaronder mede begrepen de kosten van het op 15 september 2016 ten laste van [gedaagde sub 1] en Nesswell gelegde conservatoire bewijsbeslag, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen genoemde termijn zijn voldaan, hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente verschuldigd is.
3.2.
EWS legt aan haar vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de volgende stellingen ten grondslag.
Als eerste grond voor zijn ontslag stelt [gedaagde sub 1] dat de organisatiestructuur van de Aspro-groep hem niet duidelijk is geweest. Inmiddels zou duidelijk zijn dat niet de Aspro-groep, maar een informele groep aan Aspro gelieerde (rechts)personen eigenaar is van EWS alsmede dat IWR geen onderdeel van de Aspro-groep zou worden, maar als een stand-alone groep zou gaan opereren. Dit verwijt is ongefundeerd.
Als tweede grond voor zijn ontslag stelt [gedaagde sub 1] dat hem tijdens de bespreking van
3 juni 2016 duidelijk zou zijn geworden dat er vooralsnog geen uitbreiding in Duitsland en waarschijnlijk evenmin in België zal gaan plaatsvinden. Dit is volstrekt bezijden de waarheid.
Tot slot verwijt [gedaagde sub 1] EWS dat hij als bestuurder van EWS B.V. niet is betrokken bij de besluitvorming over de hoogte van het rentepercentage van 7 procent waartegen de lening van € 64 miljoen aan EWS B.V. is verstrekt. Ook dit is onjuist.
De door [gedaagde sub 1] aangevoerde argumenten voor zijn vertrek zijn dermate ongefundeerd dat EWS goede gronden heeft aan te nemen dat [gedaagde sub 1] al vóór de aandelenoverdracht voornemens was om op korte termijn uit de IWR-organisatie te stappen. Dit vermoeden wordt bevestigd doordat [gedaagde sub 1] op 15 juni 2016 (een week voor zijn ontslagbrief) Finterest B.V. heeft opgericht. Het is zeer wel mogelijk dat [gedaagde sub 1] activiteiten zal ondernemen die in strijd zijn met de non-compete bepalingen onder de SHA. Voorts wordt het vermoeden van een vooropgezet vertrek van [gedaagde sub 1] versterkt doordat [gedaagde sub 1] in een interview in de Stentor van 26 juli 2016 heeft verklaard:
“Na een jaar of zes, zeven begint het altijd weer te kriebelen bij mij. Ik heb al een paar van die fases meegemaakt (…) In de wellness was de Veluwse Bron zo’n fase en op het laatst IWR. Nu is het tijd voor iets anders.”In het licht van deze ontwikkelingen is het opmerkelijk dat [gedaagde sub 1] direct na zijn opzegging veel druk heeft uitgeoefend op EWS om zo snel mogelijk tot overname van de aandelen en terugbetaling van de ‘vendor loan’ over te gaan. Nesswell had ook haast bij het entameren van het kort geding. EWS vermoedt dat zoveel druk is uitgeoefend omdat [gedaagde sub 1] dit geld nodig had voor zijn nieuwe business. Door de Aspro-groep steeds voor te houden dat hij voor de volle honderd procent committed was, heeft [gedaagde sub 1] de Aspro-groep opzettelijk misleid en is [gedaagde sub 1] de SHA onder valse voorwendsels en dus te kwader trouw aangegaan. EWS sluit niet uit dat Waterland op de hoogte was van de wens van [gedaagde sub 1] om zijn belang in IWR te cashen en te vertrekken. EWS sluit niet uit dat afgesproken is dat indien [gedaagde sub 1] door zijn onmiddellijk vertrek niet als ‘good leaver’, maar als ‘early leaver’ zou kwalificeren, Waterland [gedaagde sub 1] zou compenseren voor het daardoor door [gedaagde sub 1] geleden verlies.
Nu Nesswell als ‘bad leaver’ gekwalificeerd dient te worden, geldt dat Nesswell hooguit recht had op een bedrag van in totaal ongeveer € 1,14 miljoen. Daar waar EWS aan het kort gedingvonnis heeft voldaan, heeft EWS dan ook een substantieel gedeelte van het betaalde bedrag onverschuldigd betaald.
EWS wenst een bodemprocedure te starten om de schade die zij heeft geleden als gevolg van het te kwader trouw aangaan van de SHA op [gedaagde sub 1] en Nesswell te verhalen.
EWS heeft een rechtmatig belang bij haar vordering tot inzage/afschrift omdat uit de inbeslaggenomen bescheiden kan blijken in hoeverre [gedaagde sub 1] zich schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatig handelen jegens EWS. Het bewijs van het door EWS gestelde bedrog/kwade trouw en de omvang van de daardoor ontstane schade zou mede geleverd kunnen worden door het in het geding brengen van (kopieën van) de bescheiden. De bescheiden zijn zo specifiek mogelijk omschreven als in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mogelijk was. EWS is net als Nesswell ( [gedaagde sub 1] ) partij bij de SHA. Daarnaast is sprake van een onrechtmatige daad van [gedaagde sub 1] /Nesswell, zodat ook uit dien hoofde sprake is van een rechtsbetrekking tussen EWS en [gedaagde sub 1] en Nesswell.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde sub 1] en Nesswell concluderen dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad EWS in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans deze vorderingen aan EWS zal ontzeggen, een en ander met veroordeling van EWS in de kosten van het geding alsmede in de gebruikelijke nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4.2.
Op het verweer van [gedaagde sub 1] en Nesswell wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
EWS baseert haar vordering op artikel 843a Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv).
5.2.
Aan de toewijsbaarheid van een vordering op grond van artikel 843 a Rv zijn drie cumulatieve voorwaarden verbonden: a. het hebben van een rechtmatig belang, b. het moet gaan om bepaalde bescheiden en c. de bescheiden moeten betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin de eisende partij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn.
Degene die de bescheiden onder zich heeft is echter niet gehouden aan de vordering tot inzage, afschrift of uittreksel van bedoelde bescheiden te voldoen indien redelijkerwijze aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Dit volgt uit lid 4 van voormeld wetsartikel.
5.3.
De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam heeft reeds geoordeeld dat voorshands niet aannemelijk is dat de door [gedaagde sub 1] voor zijn beëindiging van de arbeidsovereenkomst opgegeven redenen voorgewend zijn. De voorzieningenrechter heeft [gedaagde sub 1] aangemerkt als ‘early leaver’. Onder deze omstandigheden had het op de weg van EWS gelegen om - tegenover de door [gedaagde sub 1] /Nesswell ook in het kader van de onderhavige procedure gedane gemotiveerde betwisting - haar stellingen ter zake nader te onderbouwen. Dat heeft EWS evenwel niet (voldoende) gedaan, zodat niet ervan kan worden uitgegaan dat de door [gedaagde sub 1] voor zijn beëindiging van de arbeidsovereenkomst opgegeven redenen voorgewend zijn. Daarbij komt dat, ook al zou daarvan wel sprake zijn, de sprong naar de stelling van EWS dat [gedaagde sub 1] al voor de overname van IWR voornemens was kort na de overname de banden met IWR te verbreken wel groot is. Het is immers exclusief aan [gedaagde sub 1] om te besluiten om welke reden(en) hij de arbeidsovereenkomst met IWR wenst te verbreken en welke reden(en) hij voor zijn vertrek aan IWR wenst kenbaar te maken.
5.4.
De poging van EWS om bedoeld ‘gat’ te overbruggen door het uiten van diverse vermoedens, is niet succesvol. Daartoe is het volgende redengevend.
5.5.
In de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde sub 1] en IWR, noch in de SHA is expliciet vastgelegd dat [gedaagde sub 1] minimaal een bepaalde periode bij IWR moest aanblijven. Dat EWS/EWS B.V. alsmede [gedaagde sub 1] bij de overname van IWR een langdurige samenwerking hebben beoogd, doet er dan ook niet aan af dat het [gedaagde sub 1] vrij stond om op ieder moment bij IWR te vertrekken, zij het dat daaraan voor [gedaagde sub 1] negatieve financiële consequenties waren verbonden. Het enkele feit dat [gedaagde sub 1] onverwacht binnen vijf weken na de overname zijn vertrek bij IWR aankondigde, is echter onvoldoende om te kunnen aannemen dat bij [gedaagde sub 1] al voor de overname het voornemen bestond om kort na de overname IWR te verlaten.
5.6.
[gedaagde sub 1] heeft betwist dat Finterest B.V. is opgericht om daarmee ondernemingsactiviteiten te verrichten. De oprichting van voormelde vennootschap is geschied in het kader van een geldlening van € 345.000,-- die een aandeelhouder van Nesswell heeft verstrekt aan een kennis van [gedaagde sub 1] voor de aankoop van de woning. Toen bleek dat aan deze constructie fiscale nadelen kleefden, is Finterest B.V. op
18 oktober 2016 weer ontbonden, aldus nog steeds [gedaagde sub 1] .
Een en ander is door EWS onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat EWS aan de oprichting van bedoelde vennootschap, ook al was dit kort voor de ontvangst van de ontslagbrief van [gedaagde sub 1] , niet het vermoeden kan ontlenen dat het vertrek van [gedaagde sub 1] reeds voor de overname van IWR. was gepland.
5.7.
[gedaagde sub 1] heeft voorts aangevoerd dat hij - toen bleek dat EWS binnen de in de SHA vastgelegde termijn van 20 dagen niet tot financiële afwikkeling van het vertrek van
was overgegaan en EWS aangaf niet tot betaling te willen overgaan (hetgeen door EWS niet is betwist) - geen andere keuze had dan EWS in rechte te betrekken. Mede in aanmerking genomen dat niet is kunnen blijken dat [gedaagde sub 1] met Finterest B.V. ondernemersactiviteiten wenste te verrichten, is het in rechte opeisen van hetgeen waarop [gedaagde sub 1] recht meende te hebben, onvoldoende om het vermoeden dat [gedaagde sub 1] al voor de aandelenoverdracht voornemens was de banden met IWR te verbreken te ondersteunen.
5.8.
Met betrekking tot het interview in de Stentor heeft [gedaagde sub 1] verklaard dat hij de inhoud daarvan op voorhand had afgestemd met EWS en dat toen gekozen is voor de opgave van een neutrale reden voor het vertrek van [gedaagde sub 1] bij IWR. Dit is door EWS niet tegengesproken, zodat ook het interview in de Stentor geen grond oplevert voor het vermoeden van een door [gedaagde sub 1] vooraf gepland voortijdig vertrek bij IWR zodra de aandelentransactie een feit was.
5.9.
Het enkele feit dat [gedaagde sub 1] om alvorens ontslag te nemen niet met EWS heeft getracht tot een oplossing te komen voor de door [gedaagde sub 1] gestelde ‘pijnpunten’, is onvoldoende om te vermoeden dat bij [gedaagde sub 1] het voornemen om spoedig te vertrekken bij IWR al voor de overname van IWR vast stond.
5.10.
Ter comparitie heeft EWS weliswaar nog aangevoerd dat de opzegging [gedaagde sub 1] “een ruime 1,3 miljoen” kostte, maar dat het hem wel veel meer opleverde omdat hij zijn 20% aandelenbelang (dat [gedaagde sub 1] voorheen in IWR had) kon cashen en hij primair good-leaver was. Het feit dat [gedaagde sub 1] deze substantiële “korting” op de koop toe nam, kan evengoed verklaard worden uit het feit dat [gedaagde sub 1] na de overname tot de conclusie is gekomen dat hij geen vertrouwen meer had in het bestuur van EWS B.V. en de verdere gang van zaken binnen IWR en dat hij zich zijn vertrek ook financieel kon veroorloven. Met de stelling van EWS wordt dan ook niet overtuigend het vermoeden ondersteund dat het vertrek van [gedaagde sub 1] al voor de aandelenoverdracht vast stond.
Het blijft in deze dan ook slechts bij vermoedens. Dit geldt ook voor de stelling dat EWS niet uitsluit dat Waterland wist van het voorgenomen vertrek van [gedaagde sub 1] en dat Waterland [gedaagde sub 1] zou compenseren indien [gedaagde sub 1] niet als ‘good leaver’ zou worden gekwalificeerd.
5.11.
Het ligt op de weg van de partij die exhibitie verlangt om voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit naar normale ervaringsregels de mogelijkheid van aansprakelijkheid kan worden afgeleid. EWS heeft niet aan deze eis voldaan. Artikel 843a Rv biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan EWS slechts vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan haar stelling dat [gedaagde sub 1] op voorhand al het voornemen had om zijn banden met IWR na de overname van IWR te verbreken. Aldus is sprake van een ‘fishing expedition’, waarvoor artikel 843a Rv evenwel niet is geschreven. Dit betekent dat EWS geen rechtmatig belang heeft bij haar vorderingen.
5.12.
Ten overvloede wordt nog overwogen dat ook op een andere grond de vorderingen niet toewijsbaar zouden zijn geweest.
Immers, EWS vordert inzage/ afgifte van bescheiden die voornamelijk betrekking hebben op contacten tussen [gedaagde sub 1] en met name genoemde personen. Naar het oordeel van de rechtbank kan redelijkerwijze worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Zo zou EWS bedoelde personen ( [naam] , [aandeelhouder sub 1] en [aandeelhouder sub 2] ) in het kader van een voorlopig getuigenverhoor kunnen doen horen. De enkele stelling van EWS dat zij niet verwacht dat bedoelde personen, indien zij onder ede worden gehoord, de waarheid zullen spreken is niet voldoende om aan dit oordeel af te doen.
5.13.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen worden de vorderingen van EWS afgewezen.
5.14.
EWS zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] en Nesswell worden begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat €
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.523,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt EWS in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en Nesswell tot op heden begroot op € 1.523,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na heden tot de dag van volledige betaling, indien betaling niet binnen voormelde termijn plaatsvindt,
6.3.
veroordeelt EWS in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat EWS niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening, indien betaling niet binnen voormelde termijn plaatsvindt,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.G. Roovers en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2017.
Th/JR