ECLI:NL:RBGEL:2017:2785

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
05/800063-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door echtgenote met mes

Op 23 mei 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 37-jarige vrouw uit Arnhem, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling van haar echtgenoot. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 31 oktober 2016, waarbij de verdachte een mes in de schouder van haar echtgenoot stak. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor het primair tenlastegelegde feit, maar stelde dat het subsidiair tenlastegelegde feit, namelijk poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen kon worden.

Tijdens de zitting op 9 mei 2017 werd het bewijs besproken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met opzet het mes in de schouder van haar echtgenoot had gestoken, wat resulteerde in de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit argument, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door de echtgenoot.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan poging tot zware mishandeling en legde een gevangenisstraf op van 56 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte en het feit dat er sprake was van een zorgelijke situatie binnen de relatie, maar zag geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden, gezien het lage recidiverisico. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. H.L. Miedema als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/800063-16
Datum uitspraak : 23 mei 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] , te [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. Y. Eryilmaz, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 09 mei 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 31 oktober 2016 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, een mes in de rug of schouder van die [slachtoffer] heeft
gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
zij op of omstreeks 31 oktober 2016 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan haar echtgenoot [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een mes in de rug of schouder van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 31 oktober 2016 waren verdachte en haar echtgenoot, [slachtoffer] , beiden in hun woning in Arnhem. Op enig moment stak verdachte een mes in de schouder van [slachtoffer] , ter hoogte van het schouderblad. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair tenlastegelegde feit. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit. Verdacht had geen opzet op doden van [slachtoffer] of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast kan het letsel niet gekwalificeerd worden als zwaar lichamelijk letsel gelet op de geldende jurisprudentie.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de vraag welk strafbare feit het handelen van verdachte oplevert, overweegt de rechtbank als volgt.
Voor een bewezenverklaring voor een poging doodslag moet volgens vaste jurisprudentie sprake zijn van (voorwaardelijk) opzet, gericht op het overlijden van het slachtoffer. Voorwaardelijk opzet op dat gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood zou kunnen intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Gebleken is dat het lemmet van het mes minimaal 11 centimeter tussen de huid en het schouderblad in zat. Het is niet aannemelijk dat het mes dusdanig diep in de schouder terecht is gekomen zonder een actieve steekbeweging te maken. Door het mes aan de achterkant in het lichaam te steken bestond een klein risico op een potentieel fatale bloeding. De kans op blijvende schade door een infectie was eveneens klein. Er lopen minder vitale structuren / weefsels aan de achterzijde van het schouderblad dan aan de voorzijde. [3]
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het op deze manier steken met een mes resulteerde in een aanmerkelijke kans dat dit zou leiden tot de dood. De rechtbank zal verdachte dus vrijspreken voor het primair tenlastegelegde feit. Wel acht de rechtbank de kans aanmerkelijk dat door dergelijk handelen zwaar lichamelijk letsel wordt veroorzaakt. Door een mes, met kracht, ter hoogte van het schouderblad te steken kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook heeft aanvaard. De rechtbank acht dus bewezen dat verdachte gepoogd heeft om opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] toe te brengen.
De opmerking van de verdediging dat het letsel bij [slachtoffer] niet als zwaar lichamelijk letsel is aan te merken, doet niet ter zake. Het gaat immers om een
pogingzwaar lichamelijk letsel.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij op
of omstreeks31 oktober 2016 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan haar echtgenoot [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een mes in de
rug ofschouder van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
‘poging tot zware mishandeling, begaan tegen haar echtgenoot’

5.De strafbaarheid van het feit

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte primair een beroep op noodweer toekomt en subsidiair een beroep op noodweerexces. De verdediging heeft ter onderbouwing van dit standpunt geschetst hoe in haar ogen het betreffende incident is gegaan.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat [slachtoffer] verdachte vaker fors mishandelde. Ook de betreffende nacht/ochtend was hij agressief. Hij was boos omdat zij te laat thuis was. Hij had drugs gebruikt en had een vreemde blik in zijn ogen. Hij mishandelde haar, er werd over en weer getrapt en geslagen. Op enig moment stonden ze tegenover elkaar tegen het aanrecht aan. [slachtoffer] trok met één hand aan verdachtes haren en kneep met de andere hand haar keel dicht. Ze hapte naar adem. Ze zocht met haar vingertoppen op het aanrecht en voelde iets. Ze merkte dat ze iets in haar handen had en haalde hiermee uit. [slachtoffer] stond op dat moment nog schuin voor haar en hij had haar nog vast.
Verdachte mocht zich verdedigen tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Deze manier van verdediging was niet disproportioneel bij deze mate van geweld van de zijde van [slachtoffer] .
Subsidiair stelt de verdediging dat sprake is van noodweer exces. Verdachte handelde in een reflex uit angst. Verdachte moet dus, in de ogen van de verdediging, ontslagen worden van rechtsvervolging.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer danwel noodweer exces, gelet op het volgende.
[slachtoffer] is consistent in zijn verhaal; verdachte en hij hadden ruzie. Verdachte sloeg hem twee keer hard in het gezicht. Er ontstond duw- en trekwerk over en weer. [slachtoffer] draaide zich om en wilde weglopen. Daarop voelde hij een hevige pijn in zijn schouder en hij zag dat een mes in zijn schouder zat. Dit past bij het bij hem geconstateerde letsel: het mes zat in de achterkant ter hoogte van zijn schouderblad. Het mes is met kracht in de schouder gestoken.
Verdachte heeft daarentegen wisselend verklaard over het incident. Zo heeft zij op enig moment verklaard dat [slachtoffer] in het mes liep. Ook heeft ze verklaard dat het mes een beetje los bungelde in de schouder. De rechtbank schuift deze verklaringen, gelet op onder meer de letselverklaring, als onaannemelijk terzijde.
Gelet op vorenstaande, was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, [slachtoffer] was immers op dat moment niet de agressor en wilde weglopen. Er was dan ook geen sprake van een situatie waarin verdachte zich mocht verdedigen. Het beroep op noodweer dan wel noodweer exces wordt daarom verworpen.
Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 56 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een (ambulante) behandelverplichting worden gekoppeld.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij zij onder meer heeft gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 4 april 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 2 mei 2017;
- een Pro Justitia rapport van [naam 1] , GZ-psycholoog, gedateerd 4 januari 2017.
Verdachte heeft haar echtgenoot met een mes met kracht in zijn schouder, ter hoogte van zijn schouderblad gestoken. Ze heeft hiermee de kans aanvaard dat hij zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Binnen de relatie van verdachte en [slachtoffer] was sprake van forse problematiek. Er was veelvuldig ruzie waarbij van beide zijden fysiek geweld werd gebruikt. De rechtbank vindt dit een zorgelijke situatie, temeer nu er kinderen in het spel zijn. Verdachte en [slachtoffer] wonen op dit moment niet meer samen en zijn bezig om de scheiding definitief te maken. Deze ontwikkeling maakt dat het recidiverisico als laag wordt gezien.
De rechtbank houdt voorts rekening met de blanco documentatie van verdachte.
De rechtbank acht, gelet op vorenstaande een gevangenisstraf zoals door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden. Dit betekent dat verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd krijgt. Het onvoorwaardelijke deel heeft zij reeds uitgezeten tijdens het voorarrest.
De rechtbank ziet geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden nu de kans op recidive laag is. De gebieden waarop verdachte hulp wenst, vallen buiten de kaders van het strafrecht.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 45, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij voor het primair tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
56 dagen;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 45 (vijfenveertig) dagen,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • heft ophet geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.P.M. Kester-Bik (voorzitter), mr. R.S. Croll en
mr. C. van Linschoten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Miedema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 mei 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016535452, gesloten op 16 januari 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Een proces-verbaal van aanhouding, p. 19-20 en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 9 mei 2017.
3.Letselrapportage, opgemaakt door [naam 2] , forensische arts, d.d. 6 maart 2017.