4.2.Partijen zijn het erover eens – en de rechtbank constateert – dat artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening van toepassing was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, en dat verweerder toen de – op 26 februari 2013 door de raad van de toenmalige gemeente Neder-Betuwe vastgestelde – ‘Nota Parkeernormen’ (hierna: Parkeernota) hanteerde als uitgangspunt bij de berekening van de parkeerbehoefte die door (het gebruik van) een nieuw gebouw ontstaat.
De rechtbank stelt vast dat de Parkeernota niet kan worden aangemerkt als een beleidsregel in de zin van artikel 4:81, eerste lid, van de Awb (en artikel 1:3, vierde lid, van deze wet), aangezien dit document niet (tevens) door verweerder is vastgesteld. Dit laat onverlet dat de inhoud van de Parkeernota ten tijde in geding voor verweerder had te gelden als een schriftelijk vastgelegde vaste gedragslijn waarmee bij het beslissen op vergunningaanvragen rekening moest worden gehouden.
Op initiatief van verweerder is onderzoek verricht door Goudappel-Coffeng B.V. (hierna: Goudappel), die haar bevindingen en conclusies heeft neergelegd in het rapport ten behoeve van het project gedateerd 28 mei 2014 (hierna: Goudappel-rapport). Dit rapport ligt ten grondslag aan de opvatting dat [bedrijf] kan volstaan met het aanleggen van 226 parkeerplaatsen om te voldoen aan het bepaalde in artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening.
Eisers betwisten de juistheid van die opvatting. Daartoe voeren zij – onder verwijzing naar de Parkeernota – aan dat op het perceel 946 parkeerplaatsen voor personenauto’s moeten worden aangelegd, ervan uitgaande dat het door [derde belanghebbende] geëxploiteerde bedrijf is te vergelijken met een opslag- of transportbedrijf en om die reden valt in de categorie ‘werken, arbeidsextensief en bezoekers extensief’ (wat neerkomt op 1,3 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlak).
Verweerder op zijn beurt meent dat het door [derde belanghebbende] te exploiteren bedrijf niet gelijk kan worden gesteld met een opslag- of transportbedrijf. Daartoe voert hij aan dat het hier gaat om een distributiecentrum waar – mede gelet op de grote omvang ervan – veel minder werknemers per m2 aanwezig zijn dan bij een gemiddeld opslag- of transportbedrijf.
Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder niet gehouden om het project te plaatsen in de categorie ‘werken, arbeidsextensief en bezoekers extensief’, gezien het specifieke karakter van het distributiecentrum dat [derde belanghebbende] op het perceel wil vestigen. In het verlengde hiervan is de rechtbank van oordeel dat verweerder in dit concrete geval maatwerk mocht verrichten. Hierbij roept de rechtbank in herinnering dat de Parkeernota niet kan worden aangemerkt als een beleidsregel in de zin van artikel 4:81, eerste lid, van de Awb.
Voor de rechtbank staat buiten twijfel dat Goudappel ter zake kundig, onafhankelijk en onpartijdig is. Verder ziet de rechtbank geen reden voor de veronderstelling dat het Goudappel-rapport qua wijze van totstandkoming of inhoud wezenlijke gebreken vertoont. Daarom kwalificeert de rechtbank het Goudappel-rapport als een deskundigenadvies waaraan verweerder veel gewicht mocht hechten.
De rechtbank stelt vast dat Goudappel de reële parkeervraag heeft berekend door de omvang van elke functie van het bedrijf (kantoor, productie en warehouse) met het bijbehorende parkeercijfer te vermenigvuldigen. Uit de notitie volgt dat het, gelet op de afwijkende verhoudingen van het aantal m² bruto vloeroppervlakte (hierna: bvo) per arbeidsplaats voor de verschillende functies, reëel is dat het parkeercijfer voor de functies productie en warehouse is omgerekend naar parkeerplaats per arbeidsplaats. Daarbij is uitgegaan van 50 m² bvo per arbeidsplaats voor de functies productie en warehouse. Dit heeft voor beide functies geresulteerd in een parkeercijfer van 0,55 per arbeidsplaats in plaats van 1,1 per 100 m² bvo. De gehanteerde parkeercijfers leiden vervolgens tot een parkeervraag van 218 parkeerplaatsen.
Goudappel heeft geconcludeerd dat het project voldoet aan de parkeervraag, aangezien uit het terreinplan volgt dat op het perceel 226 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Bovendien heeft Goudappel opgemerkt dat de parkeervraag is overschat, omdat de uitgevoerde berekeningen uitgaan van een worst-case-scenario en in berekeningen geen rekening is gehouden met het feit dat 90% van het productiepersoneel een lichamelijke of verstandelijke beperking heeft. Deze medewerkers worden met busjes gebracht en gehaald en genereren dan ook geen parkeervraag. Voorts heeft Goudappel geconcludeerd dat tien parkeerplaatsen voor vrachtwagens ruim voldoende is. Mocht onverhoopt blijken dat een heel andere parkeersituatie voor auto’s en/of vrachtwagens ontstaat, wat niet te verwachten is op basis van de plannen van de gebruiker, dan is op het terrein voldoende plaats om extra parkeercapaciteit te realiseren, aldus Goudappel.
Naar het oordeel van de rechtbank is aldus genoegzaam gemotiveerd dat in voldoende parkeerplaatsen wordt voorzien.
Redelijke eisen van welstand