ECLI:NL:RBGEL:2017:2414

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
C/05/284614/ HA ZA 15-335
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor letselschade door een paard

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een letselschadeclaim als gevolg van een ongeval met een paard op 13 oktober 2007. De eiser, wonende te Voorthuizen, heeft schade geleden door het ongeval en heeft de voormalige vennoten van het bedrijf aansprakelijk gesteld op basis van artikel 6:181 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 2 november 2016 overwogen dat voor de vaststelling van de omvang van de schade een vergelijking moet worden gemaakt tussen de situatie van de eiser met en zonder het ongeval. Dit vereist een deskundigenbericht om te bepalen welke klachten en beperkingen het gevolg zijn van het ongeval.

De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht en het aantal en specialisme van de te benoemen deskundige(n). De eiser en de gedaagden hebben voorgesteld om een verzekeringsgeneeskundige te benoemen om de IWMD-vraagstelling omtrent het causaal verband bij het ongeval te onderzoeken. De rechtbank heeft benadrukt dat het vaststellen van het causaal verband tussen de klachten van de eiser en het ongeval cruciaal is voordat verdere stappen worden ondernomen.

De rechtbank heeft ook rapportages van een orthopedisch chirurg en een klinisch neuropsycholoog in overweging genomen, die de blijvende gevolgen van het ongeval hebben vastgesteld. De rechtbank heeft partijen de mogelijkheid geboden om zich uit te laten over de benoeming van deskundigen en de vragen die aan hen voorgelegd moeten worden. De zaak is verwezen naar de rol voor een akte door alle partijen, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/284614 / HA ZA 15-335 / 167
Vonnis in hoofdzaak van 15 maart 2017
in de zaak van
[eiser in de hoofdzaak]
wonende te Voorthuizen,
eiser in de hoofdzaak,
advocaat mr. E.J. Overwater te Bussum,
tegen

1.[gedaagde sub 1 in de hoofdzaak/eiser in vrijwaring] ,

wonende te Wekerom,
2.
[gedaagde sub 2 in de hoofdzaak/eiser in vrijwaring],
wonende te Wekerom,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in de vrijwaring,
advocaat mr. J.C. Noordijk te Ede Gld.
waarin zich op de voet van artikel 214 Rv aan de zijde van gedaagden in de hoofdzaak als waarborg hebben gevoegd:

1.[gedaagde sub 1 in de vrijwaring ] ,

gevestigd te Otterlo,
en haar vennoten:
2. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 2 in vrijwaring],
gevestigd te Barneveld,
3.
[gedaagde sub 3 in vrijwaring],
wonende te Otterlo,
gedaagden in de vrijwaring,
advocaat mr. P.M. Leerink te Deventer.
Eiser in de hoofdzaak zal hierna [eiser in de hoofdzaak] worden genoemd, gedaagden in de hoofdzaak gezamenlijk [gedaagden in de hoofdzaak] , dan wel afzonderlijk [gedaagden in de hoofdzaak] en [gedaagden in de hoofdzaak] , en de gevoegde partijen (gedaagden in de vrijwaring) gezamenlijk [gedaagden in vrijwaring] (vrouwelijk enkelvoud).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 november 2016
  • de akte van [eiser in de hoofdzaak]
  • de akte van [gedaagden in de hoofdzaak]
  • de akte van [gedaagden in vrijwaring] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank volhardt bij hetgeen in het tussenvonnis van 2 november 2016 is overwogen en beslist.
2.2.
De rechtbank heeft in voormeld tussenvonnis overwogen dat voor de vaststelling van de omvang van de schade, die [eiser in de hoofdzaak] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval op 13 oktober 2007, een vergelijking zal moeten worden gemaakt van de situatie van [eiser in de hoofdzaak] met het ongeval en de hypothetische situatie zonder ongeval. Daartoe zal eerst moeten worden vastgesteld welke klachten en beperkingen [eiser in de hoofdzaak] thans ondervindt en of, en zo ja in hoeverre, die klachten en beperkingen het gevolg zijn van het ongeval op 13 oktober 2007. Omdat de thans overgelegde medische informatie niet toereikend is om voorgaande vragen te kunnen beantwoorden heeft de rechtbank een deskundigenbericht aangekondigd ter beantwoording van de vraag welke klachten en beperkingen die [eiser in de hoofdzaak] thans ondervindt het gevolg zijn van – en dus in causaal verband staan tot – het ongeval op 13 oktober 2007.
Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n), alsmede over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
2.3.
[eiser in de hoofdzaak] , [gedaagden in de hoofdzaak] en [gedaagden in vrijwaring] stellen voor om een verzekeringsgeneeskundige te benoemen en aan die deskundige de IWMD-vraagstelling causaal verband bij ongeval voor te leggen.
2.4.
De rechtbank overweegt dat het maken van een vergelijking tussen de gezondheidssituatie van een slachtoffer met en zonder ongeval, tot doel heeft vast te stellen of, en zo ja in hoeverre, er causaal verband bestaat tussen de door het slachtoffer gestelde klachten en het ongeval. Daar is de IWMD-vraagstelling ook op gericht. Dergelijk onderzoek gebeurt doorgaans door een medisch specialist, zeker in een geval als het onderhavige waarin de klachten ook van psychische aard zijn en sprake is van uitgebreide pre-existente problematiek. In dit geval kan worden gedacht aan een orthopedisch chirurg, een neuroloog en/of een neuropsycholoog.
Pas als het causaal verband tussen de door [eiser in de hoofdzaak] gestelde gezondheidsklachten en het ongeval is vastgesteld, dient te worden beoordeeld of deze gezondheidsklachten ook tot beperkingen leiden en zo ja, welke. Dat onderzoek kan door een verzekeringsgeneeskundige worden gedaan, bijvoorbeeld door middel van het opstellen van een beperkingenprofiel (FML).
Zolang het causaal verband tussen de door [eiser in de hoofdzaak] gestelde klachten en het ongeval niet vaststaat, is benoeming van een verzekeringsgeneeskundige nog niet opportuun.
2.5.
Bij de stukken bevindt zich een rapport van orthopedisch chirurg [deskundige sub 1] van de Sint Maartenskliniek in Nijmegen, die [eiser in de hoofdzaak] op 28 augustus 2009 heeft onderzocht teneinde de blijvende gevolgen van het ongeval vast te stellen in het kader van de ongevallenverzekering. [deskundige sub 1] heeft het functieverlies van de linkerschouder van [eiser in de hoofdzaak] vastgesteld op 19%, hetgeen overeenkomt met 11% blijvende invaliditeit. Bij de stukken bevindt zich tevens een rapport van klinisch neuropsycholoog prof. dr. [deskuindige sub 2] d.d. 14 augustus 2012, waaruit blijkt dat sprake is van een lichte tot matig ernstige concentratiestoornis met bijgevolg wisselend cognitief functioneren als gevolg van de hersenschade die [eiser in de hoofdzaak] heeft opgelopen bij het ongeval op 13 oktober 2007.
2.6.
De rechtbank overweegt dat slechts indien partijen van voormelde rapportages wensen uit te gaan en de daarin als ongevalsgevolg aangemerkte klachten van [eiser in de hoofdzaak] – in die zin dat die klachten het gevolg zijn van en dus causaal zijn met betrekking tot het ongeval van [eiser in de hoofdzaak] op 13 oktober 2007 – tot uitgangspunt nemen, een (nader) deskundigenbericht door een orthopedisch chirurg dan wel een neuroloog en/of neuropsycholoog achterwege kan blijven. In dat geval ligt benoeming van een verzekeringsgeneeskundige wel in de rede, die op basis van de hiervoor bedoelde rapportages een beperkingenprofiel kan opstellen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank partijen daarom nog in de gelegenheid stellen zich hierover uit te laten.
2.7.
Indien een partij van oordeel is dat eerst benoeming van een orthopedisch chirurg en een neuroloog en/of neuropsycholoog ter beantwoording van de IWMD-vraagstelling noodzakelijk is, dan kan die partij zich uitlaten over de persoon van die deskundige(n).
2.8.
Indien partijen, met inachtneming van hetgeen in rov. 2.6. is overwogen, kiezen voor benoeming van een verzekeringsgeneeskundige, dan kunnen zij zich bij akte uitlaten over de persoon van de te benoemen verzekeringsgeneeskundige en de aan die deskundige voor te leggen vraagstelling. Gedacht kan worden aan de volgende vragen:
Wilt u op basis van uw onderzoeksbevindingen en de overige beschikbare gegevens, rekening houdend met in- en externe consistenties zo uitgebreid mogelijk en gemotiveerd aangeven:
a. Waaruit bestaan de beperkingen voor arbeid die betrokkene op dit moment ondervindt?
b. Welke van de huidige beperkingen voor arbeid zijn aan te merken als ongevalsgevolg?
c. Wilt u de door u bevestigde beperkingen voor arbeid zo uitgebreid mogelijk beschrijven en zo nodig toelichten ten behoeve van een in te schakelen arbeidsdeskundige? Wilt u hierbij tevens gebruik maken van een functionele mogelijkhedenlijst (FML)? Wilt u daarbij onderscheid maken tussen de ongevalsgerelateerde beperkingen en de pre-existente beperkingen?
d. Is er nog verbetering of verslechtering te verwachten? Zo ja, welke gevolgen zal dit hebben voor de beperkingen en belastbaarheid?
2.9.
De zaak zal worden verwezen naar de rol voor een akte door alle drie de partijen gelijktijdig. Partijen kunnen daarna gelijktijdig bij antwoordakte op elkaars aktes reageren.
2.10.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
12 april 2017voor een akte door alle drie de partijen gelijktijdig met betrekking tot hetgeen is overwogen in de rov. 2.6., 2.7. en 2.8.,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2017.