ECLI:NL:RBGEL:2017:2409

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
05/740343-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontuchtige handelingen met een minderjarige

Op 26 april 2017 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een man uit Rockanje, die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, in dit geval een kind van elf jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juli 2016 tot en met 22 juli 2016 in Ermelo ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, dat toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De verdachte heeft de beschuldigingen erkend, waardoor de rechtbank volstond met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank oordeelde dat het bewijs wettig en overtuigend was en heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 3 jaren. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de Reclassering Nederland en een contactverbod met het slachtoffer en diens familie.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, behandeld. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 2.272,16 gevorderd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de benadeelde partij recht heeft op een schadevergoeding van in totaal € 1.522,16, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij, met wettelijke rente vanaf 1 juli 2016. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven en de beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740343-16
Datum uitspraak : 26 april 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Raadsman: mr. B.C. Swier, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 13 april 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot
en met 22 juli 2016 te Ermelo, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2004,
die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van de penis en/of de billen van die [slachtoffer] ;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden met [aangever] ,
p. 21-23;
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , p. 27-32;
- het proces-verbaal van bevindingen uitwerken studioverhoor, p 47-71;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 april 2017.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij
(op meerdere tijdstippen
) in ofomstreeks de periode van 1 juli 2016 tot
en met 22 juli 2016 te Ermelo, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2004,
die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van de penis en
/ofde billen van die [slachtoffer] ;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
“met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd”
5. De strafbaarheid van het feit
Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen en een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarden; meldplicht bij Reclassering Nederland, een behandelingsverplichting bij De Waag in Rotterdam en een contact verbod met [slachtoffer] en de familie [naam 1] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 28 februari 2017;
- de voorlichtingsrapportages van Reclassering Nederland, gedateerd 14 september 2016, 22 februari 2017 en 21 maart 2017.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een drietal incidenten in een periode van drie weken waarin hij verbleef bij de familie [naam 1] , waarbij verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd door het betasten van de billen en de penis van [slachtoffer] . Verdachte is hiermee grenzen overgegaan die hij nooit had mogen overgaan en heeft daarmee het vertrouwen dat [slachtoffer] in hem mocht hebben als vriend van de familie op een zeer ernstige manier beschaamd. Het is algemeen bekend dat jeugdige slachtoffers van dit soort delicten daarvan later nadelige, psychische gevolgen kunnen ondervinden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat dit bij [slachtoffer] ook daadwerkelijk het geval is.
Verdachte is zich sinds zijn puberteit ervan bewust dat zijn seksuele voorkeur voor onder andere minderjarige jongens onaanvaardbaar was. Hij heeft hiervoor in de afgelopen jaren verschillende behandeltrajecten gevolgd. Het is te betreuren dat deze behandelingen het onderhavige delict niet hebben kunnen voorkomen en dat verdachte de risico’s van het contact met [slachtoffer] niet op juiste wijze heeft kunnen inschatten. De rechtbank verwijt het verdachte dat hij zichzelf meermalen in de situatie heeft gebracht waarbij hij alleen was met [slachtoffer] en zelfs met hem in bed heeft gelegen, waarna hij uiteindelijk is overgegaan tot ontuchtig handelen.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte vanaf het begin openheid van zaken heeft gegeven, verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en dat hij de afspraken met de reclassering en de behandelingen bij De Waag goed nakomt. Verdachte ziet in dat zijn seksuele voorkeur voor minderjarige jongens onaanvaardbaar is.
De rechtbank weegt ook mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld. De reclassering heeft met betrekking tot het recidiverisico gerapporteerd dat de kans op herhaling niet aanwezig lijkt als zijnde een gevolg van een gebrekkige motivatie tot verandering bij betrokkene. Tegelijkertijd acht de rapporteur het zorgelijk dat de uitgebreide begeleidings- en behandelgeschiedenis van verdachte (specifiek gericht op zijn pedoseksuele interesses) hem niet heeft belet over te gaan tot het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer] en kan in het verlengde daarvan naar mening van de rapporteur de kans op herhaling dan ook niet worden uitgesloten.
De rapporteur adviseert een ambulante behandeling en begeleiding door de reclassering.
Alles overwegende komt de rechtbank tot oplegging van de door de officier van justitie geëiste straf, te weten een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die verdachte in zekering heeft doorgebracht en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. De rechtbank verbindt aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en zal daar ook een contactverbod met [slachtoffer] en zijn familie opnemen.
De rechtbank acht daarbij een proeftijd van 3 jaren passend en geboden.
De reeds geschorste voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft [slachtoffer] zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 2272,16.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ten aanzien van de materiële schade tot betaling van het bedrag van € 522,16 toe te wijzen.
Ten aanzien van het deel van de vordering die ziet op de immateriële schade, heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan de door de rechtbank toe te wijzen en in te schatten hoogte voor dit deel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het materiële deel van de vordering kan worden toegewezen. Ten aanzien van het immateriële deel heeft de raadsman verzocht deze te matigen aangezien de uitspraken waarnaar wordt verwezen door de raadsvrouw van de benadeelde partij afwijken van wat in de onderhavige zaak aan de orde is. Die uitspraken zien op ontucht voor een langere periode en met kinderen die verstandelijk beperkt waren. De raadsman verzoekt de hoogte van het bedrag te beperken tot € 750,-.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van
€ 1.522,16 materiële en immateriële schade heeft geleden.
Materiële schade
De kostenpost met betrekking tot reiskosten ad € 522,16 is door de verdediging inhoudelijk niet betwist. Nu deze schadepost naar het oordeel van de rechtbank verder voldoende is onderbouwd en redelijk voorkomt, is zij van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen, met dien verstande dat de post met betrekking tot de reiskosten naar rechtbank Gelderland, locatie Zutphen - ten bedrage van € 33,48 - zullen worden aangemerkt als proceskosten.
Immateriële schade
De rechtbank stelt die schade naar maatstaven van billijkheid vast op € 1000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De rechtbank heeft hierbij aansluiting gezocht bij wat in soortgelijke zaken wordt toegekend.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen.
De benadeelde partij vordert tevens vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt ter verkrijging van schadevergoeding, bestaande uit reiskosten naar rechtbank Gelderland, locatie Zutphen. De rechtbank acht deze vordering toewijsbaar voor een bedrag van € 33,48.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 1 juli 2016.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) maandenen bepaalt, dat deze gevangenisstraf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarde(n) dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk op binnen
3 dagenna het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland te Rotterdam en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van polikliniek
“De Waag”in Rotterdam, of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling (ambulante zedendaderbehandeling), zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling dan wel behandelaar zullen worden gegeven;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] en zijn familie (ouders [naam 2] en [naam 3] en zusje [naam 4] ), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
 een
werkstrafgedurende
80 (tachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;

heft ophet bevel van de reeds geschorste
voorlopige hechtenis;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 1522,16(vijftienhonderdentweeëntwintig euro en zestien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag
te betalen van € 1522,16(vijftienhonderdentweeëntwintig euro en zestien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom
25 dagenhechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 veroordeelt de veroordeelde in de door benadeelde partij [slachtoffer] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. T.C. Henniphof (voorzitter),
mr. D.S.M. Bak en mr. E.M. Vermeulen, rechters,
in tegenwoordigheid van L.J.M. Visser, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op
26 april 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, afdeling Thematische opsporing, team zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016369168, gesloten op 28 september 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.