ECLI:NL:RBGEL:2017:2383

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
05/740012-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor brandstichting en diefstal van rolstoelen en scootmobielen

Op 26 april 2017 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een man uit Ewijk, die werd beschuldigd van het plegen van brandstichtingen en meerdere vermogensdelicten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De verdachte was verantwoordelijk voor twee brandstichtingen in Beuningen en Winssen, waarbij hij opzettelijk brand heeft gesticht in een campinggebouw en een kerk. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan diefstal van rolstoelen en scootmobielen, die toebehoorden aan verschillende slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn bekennende houding, niet aannemelijk kon maken dat hij niet verantwoordelijk was voor de branden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft een geschiedenis van emotionele instabiliteit en antisociaal gedrag, wat heeft geleid tot een hoge kans op recidive. De rechtbank heeft besloten dat een klinische behandeling in een SGLVG-kliniek noodzakelijk is om de kans op herhaling te verkleinen. De benadeelde partijen hebben schadevergoeding gevorderd, waarvan een deel is toegewezen, terwijl andere vorderingen niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740012-17
Datum uitspraak : 26 april 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres]
thans gedetineerd in de P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem
raadsvrouw: mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat te Maastricht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 12 april 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 22 december 2016 te Ewijk, gemeente Beuningen, opzettelijk brand heeft gesticht in een campinggebouw door opzettelijk (open) vuur in aanraking te brengen met een (papieren) luier, in elk geval met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een droogtrommel en/of een wasmachine en/of een wasserette geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de in voornoemde campinggebouw aanwezige inventaris en/of één of meer nabijgelegen en/of bovenliggende pand(en), in
elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
2.
Primair
hij, op of omstreeks 19 november 2016 te Winssen, gemeente Beuningen, opzettelijk brand heeft gesticht in een kerk en/of kapel door opzettelijk (open) vuur in aanraking te brengen met een (kunststof) kleed, in elk geval met een brandbare stof, ten gevolge waarvan voornoemd kleed en/of een Mariabeeld en/of een (antieke) voetsteun/console geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de in voornoemde kerk en/of kapel aanwezige inventaris en/of één of meer nabijgelegen pand(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Subsidiair
hij, op of omstreeks 19 november 2016 te Winssen, gemeente Beuningen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of
onachtzaam in een kerk en/of kapel een brandende sigaar, in elk geval (open)
vuur in aanraking heeft gebracht met een (kunststof) kleed, in elk geval met
een brandbare stof, (mede) ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat voornoemd kleed en/of een Mariabeeld en/of een (antieke) voetsteun/console
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan,
en daardoor gemeen gevaar voor de in voornoemde kerk en/of kapel aanwezige
inventaris en/of één of meer nabijgelegen pand(en), in elk geval gemeen gevaar
voor goederen, ontstond;
3.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 juni 2016 tot en met 14 december 2016 in de provincie Gelderland, althans in het arrondissement Oost-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (telkens) heeft weggenomen
- te Beuningen, gemeente Beuningen, een scootmobiel (merk [naam 1] ), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of
- te Beuningen, gemeente Beuningen, een rolstoel/scootmobiel, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of
- te Ewijk, gemeente Beuningen, een scootmobiel (merk [naam 1] ) en/of een rolstoel, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of
- te Ewijk, gemeente Beuningen, 2 (twee) rolstoelen (merk [naam 2] ), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of
- te Ewijk, gemeente Beuningen, een rolstoel (merk [naam 2] ), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] en/of
- te Beuningen, gemeente Beuningen, een scootmobiel (merk [naam 3] ), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6] en/of gemeente Beuningen,
in elk geval (telkens) (een) goed(eren) dat aan een ander of anderen toebehoort dan aan verdachte;
4.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2016
tot en met 31 december 2016 te Beuningen, gemeente Beuningen, met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening (telkens) heeft weggenomen een (metalen) kistje en/of een hoeveelheid geld (van in totaal ongeveer 40 euro), in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/of dat weg te nemen goed en/of geld onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven dat zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , p. 91;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] p. 94;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 april 2017.
Ten aanzien van feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 19 november 2016 is er brand geweest in een kapelletje van de kerk in Winssen waarbij een kunststof kleedje, een Mariabeeld en een antieke console zijn verbrand. [2] De verdachte was op 19 november 2016 in de kapel van de kerk in Winssen. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er sprake is van opzettelijke dan wel culpose brandstichting. De rechtbank overweegt als volgt:
De verdachte heeft verklaard dat hij op de bewuste dag in de kapel van de kerk in Winssen is geweest en gezien heeft dat er een brand ontstond. Verdachte heeft daarover verklaard:
“En toen viel mijn sigaar uit mijn handen en toen vloog het tafelkleed in de fik. En Jozef en Maria stoelen, die vlogen in de fik”.De rechtbank begrijpt uit de verklaring van verdachte dat er binnen enkele ogenblikken vlammen oplaaide. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat een vallende brandende sigaar binnen enkele ogenblikken tot een brand van een plastic tafelkleed en een houten console kan leiden. Dit geldt te meer omdat verdachte, toen hij hiermee werd geconfronteerd, verschillende verklaringen aflegde over het tijdsverloop tussen het vallen van de sigaar en het ontstaan van de brand.
Verdachte was in de kapel aanwezig was en heeft verklaard dat hij onder andere het tafelkleed in de fik heeft zien vliegen. Omdat verdachte daarvoor geen aannemelijke verklaring heeft gegeven, houdt de rechtbank het ervoor dat verdachte degene is geweest die de brand met open vuur heeft aangestoken. Door het in de brand steken van het tafelkleed heeft verdachte gemeen gevaar voor de inventaris van de kapel en/of de kerk veroorzaakt.
Ten aanzien van feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven dat zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 6] , p. 47;
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] , p. 10;
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] , p. 19;
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 4] , p. 34;
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 5] , p. 41;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 april 2017;
Ten aanzien van feit 4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte het onder feit 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven dat zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 6] , p. 86;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 april 2017.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij, op
of omstreeks22 december 2016 te Ewijk, gemeente Beuningen, opzettelijk brand heeft gesticht in een campinggebouw door opzettelijk (open) vuur in
aanraking te brengen met een
(papieren
)luier,
in elk geval met een brandbare stof,ten gevolge waarvan een droogtrommel en een wasmachine en een wasserette geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de in voornoemde campinggebouw aanwezige
inventaris
en/of één of meer nabijgelegen en/of bovenliggende pand(en), in
elk geval gemeen gevaar voor goederente duchten was;
2.
Primair
hij, op
of omstreeks19 november 2016 te Winssen, gemeente Beuningen, opzettelijk brand heeft gesticht in een kerk en/of kapel door opzettelijk (open) vuur in
aanraking te brengen met een (kunststof) kleed,
in elk geval met een brandbare stof, ten gevolge waarvan voornoemd kleed en
/ofeen Mariabeeld en
/ofeen (antieke)
voetsteun/console geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de in voornoemde kerk en/of kapel aanwezige
inventaris
en/of één of meer nabijgelegen pand(en), in elk geval gemeen gevaar
voor goederente duchten was;
3.
hij, op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 14 juni 2016
tot en met 14 december 2016 in de provincie Gelderland,
althans in het
arrondissement Oost-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
(telkens
)heeft weggenomen
- te Beuningen, gemeente Beuningen, een scootmobiel (merk [naam 1] ),
geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 1] en
/of
- te Beuningen, gemeente Beuningen, een rolstoel/scootmobiel,
geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 2] en
/of
- te Ewijk, gemeente Beuningen, een scootmobiel (merk [naam 1] ) en
/ofeen rolstoel,
geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 3] en/of
- te Ewijk, gemeente Beuningen, 2 (twee) rolstoelen (merk [naam 2] ),
geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 4] en
/of
- te Ewijk, gemeente Beuningen, een rolstoel (merk [naam 2] ),
geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 5] en
/of
- te Beuningen, gemeente Beuningen, een scootmobiel (merk [naam 3] ),
geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 6] en/of gemeente Beuningen.
, in elk geval (telkens) (een) goed(eren) dat aan een ander of anderen
toebehoort dan aan verdachte;
4.
hij, op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 november 2016
tot en met 31 december 2016 te Beuningen, gemeente Beuningen, met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening
(telkens
)heeft weggenomen een (metalen) kistje en
/ofeen hoeveelheid geld (van in totaal ongeveer 40 euro),
in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 7] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,waarbij verdachte
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/ofdat weg te nemen goed en/of geld onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van
braak en/ofverbreking;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2 primair, telkens:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Ten aanzien van feit 3:
Diefstal, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 4:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, passend zou zijn.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 21 februari 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Leger des Heils, gedateerd 7 april 2017;
- een psychologisch rapport van [naam 4] , psycholoog, gedateerd 20 maart 2017.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee brandstichtingen en een groot aantal vermogensdelicten. Deze feiten hebben niet alleen veel materiële schade veroorzaakt, maar zorgen ook voor frustratie en onveiligheidsgevoelens bij de eigenaren. Meer in het algemeen veroorzaken dergelijke misdrijven in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid. Verdachte heeft bij zijn handelen alleen gedacht aan zijn eigen gewin en hij heeft zich totaal niet bekommerd om de gevolgen voor anderen. Verdachte stal rolstoelen en scootmobielen omdat dit eenvoudig was, hij weinig risico liep en het veel geld opdracht. Hij stond niet stil bij de problemen waar hij de gebruikers van deze hulpmiddelen mee opzadelde.
Ui het rapport van de psycholoog van 20 maart 2017 blijkt dat er bij verdachte sprake is van grote emotionele instabiliteit en de onmogelijkheid zichzelf enige structuur te geven. Hij laat zich leiden door eigen belang en is niet in staat zich te houden aan geldende normen en waarden waar hem dit minder uitkomt, is impulsief en het ontbreekt hem aan werkelijke gevoelens van spijt. Het gedrag van verdachte wordt in de kern bepaald door zijn cognitieve beperking. Geadviseerd wordt om alle aan verdachte ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan hem toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is daarom van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
Uit het rapport van het Leger des Heils van 7 april 2017 blijkt dat verdachte sinds 2013 een zwervend bestaan leidt. Verdachte is enerzijds zorg mijdend, anderzijds hulpbehoevend. Zolang er bij verdachte geen stabiliteit op met name de leefgebieden huisvesting, inkomen en dagbesteding wordt bereikt, is de kans op recidive hoog. Verdachtes’ beperkte oplossingsvaardigheden en antisociale gedrag kunnen vermoedelijk gecompenseerd en begrensd worden door structuur en opgelegde zorg. Een klinische plaatsing in een SGLVG-kliniek in het kader van een voorwaardelijk strafdeel is het meest aangewezen. Het Leger des Heils, afdeling reclassering, adviseert, om de kans op recidive te beperken en gezien de problematiek die speelt bij verdachte, oplegging van een deels voorwaardelijke straf met daarbij de volgende voorwaarden: meldplicht, opname in een zorginstelling (klinische behandeling), een (ambulante) behandeling en opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank mede gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken aan straf pleegt te worden opgelegd. De rechtbank acht, gezien de ernst en de hoeveelheid van de feiten een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf onvermijdelijk. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 30 maanden waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met de bijzondere voorwaarden zoals door het Leger des Heils, afdeling reclassering, geadviseerd met de bepaling dat de klinische behandeling bij een SGLVG-kliniek maximaal 12 maanden mag duren.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 3 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 4.819,89.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij dient voor wat betreft de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk is. De vordering is voor het overige deel niet zo eenvoudig van aard dat zij zich leent voor de behandeling in het strafgeding en dient om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Het gaat immers om een gehuurde en gebruikte scootmobiel. De benadeelde heeft de vordering alleen onderbouwd met de offerte voor een geheel nieuwe scootmobiel. Het is nog onduidelijk hoe groot de schade is die de verhuurder op de benadeelde wil verhalen. De rechtbank heeft onvoldoende informatie om de hoogte van de schade te kunnen schatten. Indien de rechtbank zich hierover nader zou laten informeren, levert de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan daarom niet in de vordering worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 3 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 8.948,30.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van
€ 3035,63 kan worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige heeft de officier van justitie gesteld dat er onvoldoende verband bestaat tussen de diefstal en de door de benadeelde partij gevorderde schade met betrekking tot de vervanging van de sloten. Voor dit deel van vordering dient de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de gevorderde schade voor de vervanging van de sloten niet-ontvankelijk is. De vordering kan voor het overige worden toegewezen waarbij rekening moet worden gehouden met een afschrijvingspercentage voor de gebruikte goederen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade met betrekking tot de weggenomen goederen voor toewijzing vatbaar is, nu de schade in zodanig verband staat met de door verdachte gepleegde strafbare feiten, dat deze aan verdachte als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat matiging van de gevorderde schade van de twee rolstoelen op zijn plaats is, aangezien de rolstoelen drie jaren voor de diefstal waren aangeschaft. De rechtbank schat, met inachtneming van een afschrijvingspercentage van 10% per jaar, de schade voor de rolstoelen op een bedrag van
€ 2.124,94 inclusief BTW. Het gevorderde bedrag kan worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde rente is toewijsbaar vanaf 10 juli 2016.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 57, 157, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maandenen bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
15 (vijftien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op
3 (drie) jarenwordt bepaald;
 stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal
verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een
identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter
inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te
houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van
Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
 stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich na zijn klinische behandeling zal melden bij de reclassering zo
frequent en zolang de reclassering dit gedurende zijn proeftijd vanuit
behandeloptiek passend en vanuit veiligheidsoptiek noodzakelijk acht;
- zal verblijven in een SGLVG-kliniek, voor de duur van
maximaal 12
maandenen zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader
van die behandeling door of namens de (genees-)directeur van die
instelling zullen worden gegeven, ook als dit inname van medicatie
betreft;
- zich, in aansluiting op de klinische periode, zal laten behandelen bij een
nog nader te bepalen instantie voor ambulante behandeling/begeleiding,
waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het
kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar
zullen worden gegeven, ook als dit inname van medicatie betreft;
- zal verblijven, in aansluiting op een klinische behandeling, in een nog
nader te bepalen RIBW, zulks ter beoordeling van de reclassering en zich
zal houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met
de reclassering heeft opgesteld, indien en zolang de reclassering dit
noodzakelijk acht.
De rechtbank geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeven daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer 4]tot een bedrag van € 2.124,94, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2016
en
legt aan veroordeelde tevens de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de
benadeelde partij [slachtoffer 4] een bedrag van € 2.124,94 te betalen,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2016 met bepaling dat bij gebreke
van betaling en verhaal hechtenis zal kunnen worden toegepast voor de duur van 31
dagen zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
 De rechtbank verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het
overige niet-ontvankelijkin haar vordering.
 De rechtbank verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 6] niet-ontvankelijkin haar vordering. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.H. van Laethem (voorzitter), mr. R.S. Croll en mr. H.P.M. Kester, rechters, in tegenwoordigheid van E.I. van Aalst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2017.
mr. Kester is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , hoofdagent van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017063494, gesloten op 16 februari 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal verhoor getuige, p. 99 en proces-verbaal verhoor aangever, p. 96.
3.Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 12 april 2017.