ECLI:NL:RBGEL:2017:2340

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
25 april 2017
Zaaknummer
317101
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 25 april 2017 heeft de Rechtbank Gelderland een wrakingsverzoek afgewezen. Verzoekster, die eerder een wrakingsverzoek had ingediend, was van mening dat de rechter niet onpartijdig was. De wrakingsgrond was gebaseerd op een brief van 9 februari 2017, die volgens verzoekster de objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid opriep. De rechtbank oordeelde echter dat verzoekster niet kon worden ontvangen in klachten over de eerdere beslissing van de wrakingskamer en dat de brief geen aanwijzingen voor vooringenomenheid bevatte. De rechtbank benadrukte dat wraking alleen mogelijk is op basis van concrete feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. Aangezien verzoekster niet tijdig had gereageerd op de brief en de eerdere beslissing van de wrakingskamer niet ter discussie kon worden gesteld, werd het verzoek tot wraking afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/05/ 317101 KG RK 17-273
Beschikking van 25 april 2017
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster]
wonende te [woonplaats]
verzoekster tot wraking,
bijgestaan door [gemachtigde] ,
strekkende tot de wraking van
mr. R.J.J. van Acht,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 7 maart 2017, binnengekomen ter griffie van de wrakingskamer op 8 maart 2017;
  • het schriftelijke verweer van de rechter, ingekomen bij (twee) e-mailberichten van 14 maart 2017.
Bij de mondelinge behandeling op 11 april 2017 is verschenen verzoekster, bijgestaan door dhr. [gemachtigde] . De rechter is niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter als kantonrechter in de zaak met nummer [zaaknummer] tussen verzoekster en [VvE] .
2.2
Verzoekster heeft eerder in dezelfde zaak een wrakingsverzoek ingediend strekkende tot wraking van de rechter. De wrakingskamer heeft het verzoek bij beschikking van 16 februari 2017 afgewezen.
2.3
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek, toegelicht bij de mondelinge behandeling, aan het verzoek – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat zij het niet eens is met de beslissing van de wrakingskamer van 16 februari 2017 en dat zij (wederom) ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de nadere stukken van eiseres in de onderliggende kantonzaak. Hiertoe heeft zij gewezen op de brief van de griffier van 9 februari 2017. Hierdoor is bij verzoekster de objectief gerechtvaardigde vrees ontstaan dat de rechter niet langer onpartijdig is.
2.4
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna, zover nodig, besproken.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 36 en 37 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoekster concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.2
Voordat de rechtbank toekomt aan inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek stelt zij voorop dat verzoekster niet kan worden ontvangen in klachten die zien op de juistheid van de beslissing van de wrakingskamer van deze rechtbank van 16 februari 2017. De stellingen die verzoekster aanvoert tegen die beslissing van de wrakingskamer zijn ten dele immers geen (nieuwe) feiten en omstandigheden die zien op rechterlijke onpartijdigheid van de rechter tegen wie het wrakingsverzoek is gericht, maar betreffen argumenten op grond waarvan verzoekster het niet eens is met de beslissing van 16 februari 2017.
3.3
Met betrekking tot de tweede grond van het wrakingsverzoek, de op 9 februari 2017 verzonden brief geldt het volgende.
3.4
Nog daargelaten dat het wrakingsverzoek niet direct na ontvangst van die brief van 9 februari 2017 en derhalve te laat is ingediend, is de rechtbank van oordeel dat het voor verzoekster -gelet op het verweerschrift in de eerste wrakingsprocedure- duidelijk moet zijn geweest dat zij alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld om te reageren op de door de wederpartij na de comparitie ingediende stukken. Indien verzoekster daaraan twijfelde na ontvangst van de brief van 9 februari 2017, welke brief hangende de eerste wrakingsprocedure abusievelijk moet zijn verzonden nu immers de behandeling in de hoofdzaak was aangehouden in afwachting van een beslissing op het eerste wrakingsverzoek, had het op de weg van (de gemachtigde) van verzoekster gelegen daaromtrent telefonisch navraag te doen bij de griffie van het team kanton en handelsrecht. Dit geldt eens te meer nadat verzoekster op 16 februari 2017 kennis had genomen van de beschikking van de wrakingskamer inzake het vorige verzoek tot wraking van de rechter. Uit de brief van 9 februari 2017 kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen vooringenomenheid of geobjectiveerde vrees daarvoor worden afgeleid.
3.5
Op grond van het voorgaande zal het verzoek tot wraking worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. F.M.T. Quaadvliet (voorzitter), D.S.M. Bak, G.H.W. Bodt, rechters, en in tegenwoordigheid van de griffier mr. T. de Munnik in het openbaar uitgesproken op 25 april 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.