ECLI:NL:RBGEL:2017:2261

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
05/720144-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan poging tot afpersing bij Primera in Arnhem door 20-jarige vrouw met verstandelijke beperking

Op 21 april 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige vrouw uit Doesburg, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan een poging tot afpersing bij een Primera-filiaal in Arnhem. De vrouw had een ondersteunende rol gespeeld bij de overval, waarbij de dader, gewapend met een mes, de winkelmedewerker bedreigde. De vrouw had de dader kleding gegeven en hem instructies gegeven over de route naar de winkel. Tijdens de overval stond zij op de uitkijk en hield zij haar vriend telefonisch op de hoogte van de situatie. Deskundigen concludeerden dat de vrouw een beneden gemiddeld IQ had en persoonlijkheidsproblematiek vertoonde, wat leidde tot het advies om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank volgde dit advies en legde de vrouw een jeugddetentie op van 90 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en verplichtingen tot meldingen bij de reclassering en behandeling. De rechtbank oordeelde dat de rol van de vrouw als medeplichtige ernstig was, maar dat de opgelegde straf rekening hield met haar persoonlijke omstandigheden en de impact van de voorwaarden op haar dagelijks leven.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720144-16
Datum uitspraak : 21 april 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Raadsvrouw: mr. C.L. Pas, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 26 april 2016 te Arnhem,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of de [slachtoffer 2] (filiaal [straat] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders,
-met een pet op het hoofd en/of een sjaal voor gezicht voornoemd [filiaal] is binnengelopen en heeft geroepen: "Dit is een overval" en/of
- ( daarbij) aan die [slachtoffer 1] een (groot) (vlees)mes (met een lemmet van ongeveer 30 cm), althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp heeft getoond/voorgehouden en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] heeft geroepen/geschreeuwd "je geld, je geld" en/of
- ( daarbij) (een) stekende en/of zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] en/of
- ( vervolgens) bleef roepen "je geld, je geld" en/of
- daarbij met het heft van het mes of het lemmet van het mes met kracht op de toonbank heeft geslagen (waarmee verdachte (kennelijk) haar/zijn eis kracht wilde bijzetten)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 26 april 2016 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door hem en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of de [slachtoffer 2] (filiaal [straat] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan [medeverdachte 1] en/of zijn mededaders,
- met een pet op het hoofd en/of een sjaal voor zijn gezicht voornoemd [filiaal] is binnengelopen en heeft geroepen: "Dit is een overval" en/of
- ( daarbij) aan die [slachtoffer 1] een (groot) (vlees)mes (met een lemmet van ongeveer 30 cm), althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp heeft getoond/voorgehouden en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] heeft geroepen/geschreeuwd "je geld, je geld" en/of
- ( daarbij) (een) stekende en/of zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] en/of
- ( vervolgens) bleef roepen "je geld, je geld" en/of
- daarbij met het heft van het mes of het lemmet van het mes met kracht op de toonbank heeft geslagen (waarmee [medeverdachte 1] en/of zijn mededader (kennelijk) zijn eis kracht wilde bijzetten)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 26 april te Arnhem opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
- aan [medeverdachte 1] te vragen en/of er bij [medeverdachte 1] op aan te dringen om de overval te plegen en/of
- kledingstukken (waaronder een jas en/of een sjaal) klaar te leggen voor [medeverdachte 1] en/of aan [medeverdachte 1] te overhandigen/verschaffen en/of
- [medeverdachte 1] te zeggen aan haar, verdachte, en/of [medeverdachte 2] voor te doen hoe hij de overval zou plegen en/of
- [medeverdachte 1] te vertellen hoe hij, [medeverdachte 1] , naar de [slachtoffer 2] moest lopen en/of
- voor/bij de [slachtoffer 2] op de uitkijk te staan en/of
- de mededader [medeverdachte 2] (telefonisch) op de hoogte te houden van de aanvang/voortgang/het verloop van de overval (die plaatsvond en/of zou gaan plaatsvinden op enkele meters afstand van de plaats waar verdachte zich op dat moment bevond).
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 26 april 2016 heeft [medeverdachte 1] samen met een ander getracht een overval te plegen op de [slachtoffer 2] gelegen aan de [straat] te Arnhem. [medeverdachte 1] is op voornoemde datum de [slachtoffer 2] binnengelopen, terwijl hij een pet op zijn hoofd en een sjaal voor zijn gezicht had. [medeverdachte 1] heeft toen geroepen “dit is een overval” en “je geld, je geld”. Hij heeft daarbij [slachtoffer 1] , die op dat moment aan het werk was, een mes getoond en hard met het heft van het mes op de toonbank geslagen. Toen [medeverdachte 1] geen geld kreeg, heeft hij de [slachtoffer 2] verlaten. [2] Verdachte bevond zich op dat moment nabij voornoemde [slachtoffer 2] en heeft toen met [medeverdachte 2] gebeld. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat vrijspraak dient te volgen voor het primair tenlastegelegde medeplegen. Volgens de officier van justitie kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde feit, te weten medeplichtigheid aan de poging afpersing, met uitzondering van de onder het eerste en derde gedachtestreepje tenlastegelegde handelingen, te weten het aan [medeverdachte 1] vragen de overval te plegen alsmede aan hem te vragen voor te doen hoe hij de overval zou plegen. Met betrekking tot de rol van verdachte heeft de officier van justitie gewezen op de (inhoud van de) tussen verdachte en [medeverdachte 2] gevoerde telefoongesprekken en de omstandigheid dat verdachte zich op het moment van de overval nabij de [slachtoffer 2] bevond. Daarnaast heeft de officier van justitie de verklaringen van [medeverdachte 1] , [naam 1] en verdachtes eigen verklaring aangehaald waaruit volgens haar blijkt dat verdachte aanwezig was op het moment dat over het plegen van een overval werd gesproken en verdachte aan [medeverdachte 1] kleding heeft gegeven. Uit het voorgaande volgt dat verdachte (hand- en span)diensten heeft verricht in de wetenschap dat zij daarmee bijdroeg aan de geplande overval.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde feit. Dat verdachte opzet heeft gehad op het behulpzaam zijn bij de geplande overval kan niet wettig en overtuigend worden bewezen. De enkele omstandigheid dat verdachte heeft gehoord dat over het plegen van een overval is gesproken, is onvoldoende voor medeplichtigheid. Zij had geen wetenschap van de exacte locatie van de overval, de dag en het tijdstip waarop de overval zou plaatsvinden. Verdachte heeft aan [medeverdachte 1] weliswaar een sjaal gegeven, maar dit deed zij nadat hij aangaf weg te moeten en het koud te hebben. Zij heeft de sjaal niet aan hem verstrekt ten behoeve van het plegen van de overval. De door [medeverdachte 1] ten tijde van de gepoogde overval gedragen pet lag toevallig in verdachtes woning, maar die pet heeft zij niet aan hem gegeven. Verder is aangevoerd dat uit de tussen verdachte en [medeverdachte 2] gevoerde telefoongesprekken niet kan worden afgeleid dat verdachte wist van de geplande overval en daarover informatie verstrekte. [medeverdachte 2] had een dwingende rol in verdachtes leven en belde haar zeer regelmatig om te controleren waar ze was. Dat was ook deze keer het geval waarop verdachte direct heeft verteld waar zij zich bevond. Van het op de uitkijk staan of het verstrekken van informatie over de overval is geen sprake. Gelet op het voorgaande dient verdachte integraal te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Vaststaat dat [medeverdachte 1] samen met een ander heeft gepoogd geld af te persen bij de [slachtoffer 2] . De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van deze poging tot afpersing dan wel of zij hieraan medeplichtig is geweest.
Primair tenlastegelegde medeplegen
De rechtbank is evenals de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de poging tot afpersing en zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid
De vraag die de rechtbank thans ter beoordeling voorligt is of sprake is van medeplichtigheid van verdachte aan de poging tot afpersing. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij heel hard schreeuwde toen hij in de [slachtoffer 2] was, zodat in ieder geval verdachte hem zou horen en zij wist dat hij binnen was. Verdachte en [medeverdachte 2] hebben hem de kleding voor de overval gegeven. Hij droeg een jas en broek van [medeverdachte 2] . Verdachte en [medeverdachte 2] hebben [medeverdachte 1] ook verteld hoe hij moest lopen, omdat hij de weg niet zo goed kende in Arnhem en zij vertelden hem dat de [slachtoffer 2] zich bij een pinautomaat bevond. Verdachte is hierna weggegaan en [medeverdachte 1] moest van [medeverdachte 2] een paar minuten later vertrekken. Toen hij in de [slachtoffer 2] was, heeft hij extra hard geroepen dat het een overval was, zodat verdachte dit zou horen. [4]
Verdachtes zus [naam 1] , de vriendin van [medeverdachte 1] , heeft verklaard dat zij heeft gehoord dat verdachte en [medeverdachte 2] het hadden over een overval. Zij is samen met verdachte en verdachtes zoontje naar de ING-bank gegaan en zag [medeverdachte 1] toen de [slachtoffer 2] binnengaan en hoorde hem roepen dat het een overval was. Toen [naam 1] en verdachte naar huis liepen, belde [medeverdachte 2] met verdachte, waarop verdachte tegen [medeverdachte 2] zei “hij is binnen bij de [slachtoffer 2] , hij heeft het wel gedaan”. Volgens [naam 1] had verdachte een set kleding klaar liggen voor [medeverdachte 1] en heeft [medeverdachte 2] die kleding aan hem gegeven. [5]
Verdachte heeft verklaard dat er bij haar thuis over een overval op de [slachtoffer 2] is gesproken en dat zij [medeverdachte 1] een sjaal heeft gegeven. [6]
Verdachte heeft erkend dat zij nabij de [slachtoffer 2] was en met [medeverdachte 2] heeft gebeld. In het tussen hen gevoerde telefoongesprek is het volgende gezegd:
[medeverdachte 2] : Ah [naam 2] (fon) is onderweg.
[voornaam verdachte] : Ja ok wij lopen al VOORBIJ (het woord wordt geaccentueerd door [voornaam verdachte] ) de [slachtoffer 2] al lang.
[medeverdachte 2] : Ok ik bel je over tien minuutjes. Hij heeft niks op de bank?
[voornaam verdachte] : Nee ik moet nog kijken ik ben bij de [slachtoffer 2] nu voor. [7]
Verdachte is zes minuten later wederom door [medeverdachte 2] gebeld. In dit telefoongesprek is het volgende gezegd:
[voornaam verdachte] : Ja.
[medeverdachte 2] : Ja, en?
[voornaam verdachte] : Hij is binnen.
[medeverdachte 2] : En en geld?
[voornaam verdachte] : Weet ik niet, hij is binnen. Ik weet het niet. Ik hoorde hem schreeuwen buiten.
[medeverdachte 2] : Ja?
[voornaam verdachte] : Dit is een overval, ja echt hard. Is nog steeds binnen. [8]
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte wetenschap had van de geplande overval op de [slachtoffer 2] en hierbij een behulpzame rol heeft vervuld. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de tussen verdachte en [medeverdachte 2] gevoerde telefoongesprekken niet anders worden geïnterpreteerd dan dat verdachte [medeverdachte 2] informeerde over de stand van zaken met betrekking tot de bij de [slachtoffer 2] geplande en gaande overval. De door verdachte gegeven uitleg over de telefoongesprekken, inhoudende dat [medeverdachte 2] haar belde om te vragen waar zij was, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Gezien de gehele context waarin het telefoongesprek plaatsvond, de omstandigheid dat verdachte zich nabij de [slachtoffer 2] bevond waar de overval plaatsvond en gelet op de inhoud van de door haar gegeven antwoorden en gebezigde bewoordingen, kan het niet anders dan dat zij wist van de overval en zich op datzelfde moment aldaar bevond om op de uitkijk te staan en [medeverdachte 2] telefonisch op de hoogte te houden. De rechtbank vindt hiervoor eveneens bevestiging in de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij in de [slachtoffer 2] extra hard heeft geroepen dat het een overval was, zodat verdachte dit zou horen. Hieruit concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 1] wist dat verdachte in de buurt van de [slachtoffer 2] zou zijn teneinde over de aanvang, voortgang en het verloop van de overval te kunnen rapporteren en het kennelijk van belang was dat zij wist dat hij binnen was. Daarnaast acht de rechtbank bewezen dat verdachte aan [medeverdachte 1] heeft verteld hoe hij naar de [slachtoffer 2] moest lopen alsook dat zij de kleding die hij tijdens de overval droeg van tevoren heeft klaar gelegd dan wel aan hem heeft gegeven. De rechtbank is evenals de officier van justitie van oordeel dat de onder het eerste en derde gedachtestreepje tenlastegelegde handelingen niet kunnen worden bewezen, nu deze geen steun vinden in het onderliggende dossier.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met haar aandeel zoals hiervoor beschreven middelen en inlichtingen heeft verschaft en behulpzaam is geweest bij de door [medeverdachte 1] te plegen overval en gelet op de bij haar bestaande wetenschap hieromtrent ook opzet heeft gehad op zowel de door haar verrichte handelingen als de geplande overval.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde, te weten medeplichtigheid aan de poging tot afpersing.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
[medeverdachte 1] op
of omstreeks26 april 2016 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door hem en
/ofzijn mededader
(s
)voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en
/ofanderen wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/ofbedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld
, in elk geval van enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan
die [slachtoffer 1] en/ofde [slachtoffer 2] (filiaal [straat] ),
in elk geval aan een ander of anderen dan aan [medeverdachte 1] en/of zijn mededaders,
- met een pet op het hoofd en
/ofeen sjaal voor zijn gezicht voornoemd [filiaal] is binnengelopen en heeft geroepen: "Dit is een overval" en
/of
- ( daarbij) aan die [slachtoffer 1] een (groot)
(vlees)mes
(met een lemmet van ongeveer 30 cm), althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerpheeft getoond
/voorgehoudenen
/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] heeft geroepen
/geschreeuwd"je geld, je geld" en
/of
- (daarbij) (een) stekende en/of zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] en/of
- ( vervolgens) bleef roepen "je geld, je geld" en
/of
- daarbij met het heft van het mes
of het lemmet van het mesmet kracht op de toonbank heeft geslagen (waarmee [medeverdachte 1]
en/of zijn mededader(kennelijk) zijn eis kracht wilde bijzetten)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 26 april te Arnhem opzettelijk
gelegenheid,middelen en
/ofinlichtingen heeft verschaft en
/ofopzettelijk behulpzaam is geweest door
- aan [medeverdachte 1] te vragen en/of er bij [medeverdachte 1] op aan te dringen om de overval te plegen en/of
- kledingstukken (waaronder een jas en
/ofeen sjaal) klaar te leggen voor [medeverdachte 1] en/of aan [medeverdachte 1] te overhandigen/verschaffen en
/of
- [medeverdachte 1] te zeggen aan haar, verdachte, en/of [medeverdachte 2] voor te doen hoe hij de overval zou plegen en/of
- [medeverdachte 1] te vertellen hoe hij, [medeverdachte 1] , naar de [slachtoffer 2] moest lopen en
/of
- voor/bij de [slachtoffer 2] op de uitkijk te staan en
/of
- de mededader [medeverdachte 2] (telefonisch) op de hoogte te houden van de aanvang/voortgang/het verloop van de overval (die plaatsvond en/of zou gaan plaatsvinden op enkele meters afstand van de plaats waar verdachte zich op dat moment bevond).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op
ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde:
Medeplichtigheid aan poging tot afpersing door twee of meer verenigde personen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen en heeft geëist dat verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, waarvan 70 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht met daaraan als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandelverplichting verbonden zoals door de reclassering is geadviseerd, en voorts tot het verrichten van 30 uren werkstraf, te vervangen door 15 dagen jeugddetentie.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij een strafoplegging rekening te houden met de gevolgen die het onderhavige feit voor verdachte heeft gehad en met de in de reclasseringsrapportage en het psychologisch rapport genoemde omstandigheden. De verdediging heeft de rechtbank verzocht aansluiting te zoeken bij het in de rapporten opgenomen advies om het jeugdstrafrecht toe te passen. Daarnaast is verzocht een eventueel op te leggen werkstraf zo laag mogelijk te houden. Het huidige toezicht en de begeleiding is namelijk al een grote belasting voor verdachte.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 22 februari 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 05 april 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 11 mei 2016;
- een psychologische rapportage, gedateerd 14 november 2016 van [naam 3] .
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte is medeplichtig geweest aan een poging tot afpersing bij een [filiaal] in Arnhem. De dader is gewapend met een mes de winkel binnen gelopen en heeft hiermee de winkelmedewerker bedreigd en geroepen dat het een overval was en dat hij geld wilde. Op dat moment waren er meerdere mensen in de winkel aanwezig. Uiteindelijk heeft de overvaller de winkel zonder buit verlaten. De overvaller droeg gezichtsbedekkende kleding die door verdachte van tevoren aan hem was gegeven. Ook heeft zij hem uitgelegd hoe hij naar de betreffende winkel moest lopen. Op het moment van de overval stond verdachte vlakbij op de uitkijk en hield zij haar toenmalige vriend, die een groot en sturend aandeel had in het geheel, telefonisch op de hoogte van de stand van zaken omtrent de overval. Verdachte heeft een ondergeschikte behulpzame rol gehad en daarmee bijgedragen aan de poging de [slachtoffer 2] te overvallen. Dit is een ernstig feit. De gewapende overval moet voor de winkelmedewerker en de in de winkel aanwezige klanten zeer bedreigend zijn geweest. Slachtoffers van gewapende winkelovervallen ervaren vaak nog lange tijd klachten hiervan. Daarnaast veroorzaken dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Verdachte heeft hieraan met haar aandeel in het geheel een bijdrage geleverd en dit rekent de rechtbank haar aan.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de ernst van het feit en met de rol van verdachte. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit de rapportages betreffende verdachte volgt dat verdachte een beneden gemiddeld IQ heeft en op een beperkt verstandelijk niveau functioneert. Er is sprake van een posttraumatische stressstoornis en van persoonlijkheidsproblematiek. Verdachte is verhoogd beïnvloedbaar gebleken, waarbij zij langdurig in ernstige mate onder negatieve invloed stond van haar ex-vriend en fysiek door hem is mishandeld. Zij kan de consequenties van haar eigen handelen moeilijk inschatten. Door zowel de reclassering als de psychiater wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank zal dit advies volgen, mede gezien de verzoeken van de officier en de raadsvrouw. Gelet op verdachtes (afhankelijkheids)problematiek bestaat een verhoogde kans op recidive. Naar het oordeel van de rechtbank is een forse voorwaardelijke straf daarom op zijn plaats. Hierbij acht zij van groot belang dat verdachte met behulp van toezicht en begeleiding aan haar problematiek werkt om zo te bouwen aan haar eigen toekomst, opdat zij ervan wordt weerhouden zich in de toekomst te laten verleiden tot het plegen van dergelijke feiten. De rechtbank acht de door de officier van justitie geëiste jeugddetentie van 90 dagen passend, waarvan een gedeelte van 75 dagen voorwaardelijk zal worden opgelegd. Het onvoorwaardelijke deel (15 dagen) is gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijke gedeelte zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden de meldplicht en de ambulante behandelverplichting verbinden, zoals door de reclassering is geadviseerd. De naleving van deze voorwaarden zal verdachte als een grote belasting en tevens als een straf ervaren en zal een behoorlijke impact hebben op haar dagelijks leven. Indien verdachte daarnaast een werkstraf zou moeten verrichten, heeft dit hoogst waarschijnlijk een negatief effect op de door verdachte na te leven bijzondere voorwaarden. De rechtbank ziet daarom geen meerwaarde in het opleggen van een werkstraf.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 45, 47, 48, 77a, 77aa, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
jeugddetentievoor de duur van
90 (negentig) dagen;
bepaaltdat een gedeelte van deze jeugddetentie groot
75 (vijfenzeventig) dagen,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op 2 (twee) jaren wordt bepaald;
stelt als algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit haar medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- haar medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland/William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich uiterlijk binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis dient te melden bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en zich hierna gedurende de proeftijd dient te blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht,
waarbij zij zich dient te houden aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in de bijzondere voorwaarden;
- zich gedurende de proeftijd verplicht laat onderzoeken onder behandeling zal stellen van forensische polikliniek Trajectum of een soortgelijke ambulante (forensische) zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, waarbij zij zich dient te houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dient te blijven meewerken aan praktische begeleiding door Pluryn of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
geeft opdracht aan de Reclassering Nederland/William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveeltdat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, te weten
15 (vijftien) dagen;
heft ophet (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.H.M. Marijs (voorzitter), mr. W.L.F. Prisse en mr. M.J. Wasmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Bongers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 april 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost- Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016205222, onderzoek ON4R01652 gesloten op 02 juni 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, inhoudende de op 26 april 2016 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] namens de benadeelde [slachtoffer 2] , p. 29-30; proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte, inhoudende de op 1 mei 2016 afgelegde verklaring van [medeverdachte 1] , p. 185-186, 190.
3.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 april 2017.
4.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte, inhoudende de op 01 mei 2016 afgelegde verklaring van [medeverdachte 1] , p. 186, 187-190.
5.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte, inhoudende de op 03 mei 2016 afgelegde verklaring van [naam 1] , p. 50-52.
6.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 07 april 2017.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 60.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 61.