ECLI:NL:RBGEL:2017:2252

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 april 2017
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4866
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van uitkering op basis van de Wet WIA en de gevolgen van schorsingsbeslissingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en verweerder over de beëindiging van de uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser, die als operator werkzaam was, had zijn uitkering met ingang van 7 april 2015 beëindigd gezien door verweerder. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 25 mei 2016 is de zaak geschorst om verweerder de gelegenheid te geven om aanvullende medische informatie te verstrekken. Verweerder heeft echter niet adequaat gereageerd op de verzoeken van de rechtbank, wat leidde tot onduidelijkheid over de medische beoordeling van eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van eiser en dat de medische beoordeling niet voldoende was gemotiveerd. Hierdoor heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Verweerder is opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd, met een maximum van € 10.000, indien verweerder niet tijdig aan deze uitspraak voldoet. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/4866

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2017

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.P. Bökkerink-de Koning),
en
[verweerder 1]te [plaats] , verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van
7 april 2015 (hierna: datum in geding) beëindigd.
Bij besluit van 13 juli 2015 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. W. Boers. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen vragen omtrent de medische beoordeling te beantwoorden en informatie op te vragen bij eisers behandelaars. De schorsingsbeslissing dienaangaande is aan partijen gezonden op 2 juni 2016.
Bij brief van 5 juli 2016 heeft verweerder een nader medisch rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 juni 2016 ingezonden.
Op 18 juli 2016 heeft verweerder een rapport overgelegd van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 juli 2016, met de mededeling dat verweerder voornemens is een gewijzigd besluit in te brengen.
Bij brief van 9 september 2016 heeft verweerder een gewijzigd besluit van gelijke datum ingezonden, waarbij eisers bezwaar alsnog gegrond wordt verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per datum in geding op 67,46% wordt vastgesteld.
Op 20 oktober 2016 heeft verweerder een aanvullend besluit van 20 oktober 2016 ingebracht, omdat het besluit van 9 september 2016 niet volledig was.
Aangezien deze beide besluiten feitelijk één geheel vormen zal de rechtbank deze besluiten tezamen aanmerken als het bestreden besluit II.
Bij brief van 7 november 2016 heeft eiser de rechtbank laten weten zich ook met het bestreden besluit II niet te kunnen verenigen.
De rechtbank heeft verweerder bij brief van 20 januari 2017 een aantal vragen omtrent de medische beoordeling gesteld, alsmede verzocht om toezending van een aantal ontbrekende arbeidskundige stukken. Verweerder heeft op 25 januari 2017 een reactie ingezonden.
Bij brief van 14 februari 2017 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om alsnog binnen vier weken volledig uitvoering te geven aan hetgeen in de schorsingsbeslissing van de rechtbank van 2 juni 2016 is weergegeven. Verweerder heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Na van partijen toestemming te hebben verkregen voor het achterwege laten van een nadere behandeling ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is werkzaam geweest als operator gedurende gemiddeld 32,87 uur per week. Voor dit werk is hij op 19 september 2010 uitgevallen met allergieklachten en huidklachten. Later kreeg eiser tevens psychische - en hartklachten. Verweerder heeft eiser met ingang van 7 oktober 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet WIA. Op 1 april 2014 heeft IVAclaim namens eiser en zijn voormalig werkgever een verzoek tot herziening van de WGA-uitkering in een IVA-uitkering bij verweerder ingediend. Naar aanleiding van dit verzoek heeft verweerder een medisch en arbeidskundig onderzoek ingesteld, hetgeen heeft geleid tot het primaire besluit en het bestreden besluit I. Het aan deze besluiten ten grondslag liggende medisch onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van de verzekeringsarts J. van Asselt van 1 juli 2014 en 3 december 2014, en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep H.E. van der Horst van 12 juni 2015.
Naar aanleiding van het beroep van eiser heeft verweerder een gewijzigd besluit op bezwaar genomen.
2. De rechtbank merkt allereerst op dat verweerder met het bestreden besluit II niet volledig tegemoet is gekomen aan het beroep van eiser, zodat de rechtbank het beroep op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht acht tegen dat besluit. Gesteld noch gebleken is dat eiser nog belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit I, zodat de rechtbank het beroep van eiser tegen dat besluit niet-ontvankelijk zal verklaren.
3. Eiser heeft in beroep ook de medische grondslag van het bestreden besluit II bestreden en aangevoerd dat hij verdergaand medisch beperkt is dan verweerders verzekeringsartsen hebben vastgesteld. Eiser beroept zich onder meer op een door hem aangevraagde en in bezwaar ingebrachte contra-expertise van 20 april 2015 door verzekeringsarts H.J. Hullen.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank heeft partijen op 2 juni 2016 een schorsingsbeslissing gezonden met de volgende inhoud:
“-De rechtbank stelt vast dat verzekeringsarts J. van Asselt eiser niet lichamelijk heeft onderzocht. Uit de stukken begrijpt de rechtbank, hetgeen door eiser ter zitting is gevestigd, dat ook in bezwaar geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (va b&b).
De rechtbank acht een lichamelijk onderzoek in dit geval aangewezen, omdat eiser zowel in bezwaar als in beroep lichamelijke klachten naar voren heeft gebracht (klachten aan de linkerarm alsmede eczeemklachten). De va b&b wordt in de gelegenheid gesteld dit onderzoek alsnog te verrichten.
-Verzekeringsarts Van Asselt schrijft in haar rapport van 3 december 2014 dat eiser is aangewezen op werk wat voldoet aan de volgende eisen: het werk moet een duidelijke taak en structuur hebben en betrokkene moet niet voortdurend onder druk werken. In de FML wordt een beperking op 1.9.7 aangenomen (deadlines/productiepieken). De va b&b wordt verzocht nader te motiveren dat de in de FML vastgelegde belastbaarheid van eiser in overeenstemming is met de door Van Asselt op 3 december 2014 beschreven beperkingen en, indien dit niet het geval is, dit aan te passen.
-Om tot een goede beoordeling te kunnen komen acht de rechtbank het aangewezen dat er alsnog informatie van eisers behandelaars bij GGNet wordt opgevraagd door de va b&b. De rechtbank verzoekt de va b&b dit te bewerkstelligen. Indien deze informatie niet kan worden verkregen dan verzoekt de rechtbank verweerder hiervan terstond melding te maken, teneinde nodeloze vertraging van de procedure te voorkomen.”
4.2.
In reactie op de schorsingsbeslissing heeft verweerder een rapport ingezonden van verzekeringsarts bezwaar en beroep S.G. van Wageningen van 22 juni 2016. Van Wageningen heeft eiser op het spreekuur gezien en lichamelijk en psychisch onderzocht en informatie van de behandelaars beoordeeld. Dit heeft Van Wageningen er toe gebracht eiser in een aangepaste FML van 22 juni 2016 aanvullend beperkt te achten in verband met zijn psychische klachten.
4.3.
De aangescherpte FML heeft er toe geleid dat verweerder eisers mate van arbeidsongeschiktheid, na een beoordeling door arbeidsdeskundige bezwaar en beroep J. van Dijk, bij het bestreden besluit II op 67,46% heeft vastgesteld.
4.4.
Aan een brief van de rechtbank aan verweerder van 20 januari 2017 ontleent de rechtbank, voor zover het betreft de medische beoordeling door verweerder, het volgende citaat:
“-In de schorsingsbeslissing heeft de rechtbank er op gewezen dat verzekeringsarts Van Asselt er van uit is gegaan dat eiser is aangewezen op werk met een duidelijke taak en structuur. In haar rapport van 22 juni 2016 schrijft va b&b Van Wageningen dat eiser is aangewezen op een goed gestructureerde, bij zijn opleiding en werkervaring passende, overzichtelijke werkomgeving en taakomschrijving zonder voortdurend hoog tempo en niet op gevaarlijke plaatsen. Het hoge tempo en het werken op gevaarlijke plaatsen komt in de FML terug onder 1.9.8 en 1.9.9. De rechtbank verneemt echter van u op welke wijze de gestructureerde werkomgeving in de FML tot uitdrukking is gebracht.”
-De rechtbank verzoekt u om toezending van de in het rapport van de va b&b van 22 juni 2016 samengevatte medische informatie van de behandelaars.”
4.5.
Verweerder heeft bij brief van 25 januari 2017 laten weten dat de medische informatie van de behandelaars al aanwezig is in het dossier onder de gedingstukken met de nummers 20.2, 29.1 en 59.5. De vraag van de rechtbank met betrekking tot de medische beoordeling heeft verweerder niet beantwoord.
4.6.
Op 14 februari 2017 heeft de rechtbank verweerder een brief gestuurd met de volgende inhoud:
“Volgens u is de door de rechtbank opgevraagde medische informatie reeds in het dossier aanwezig, waarbij u verwijst naar de gedingstukken B20.2, B29.1 en B59.5.
Deze gedingstukken zijn de rechtbank uiteraard bekend, maar hebben geen betrekking op de (nog op te vragen) medische informatie zoals vermeld in de schorsingsbeslissing van 2 juni 2016.
Verzekeringsarts bezwaar en beroep H.E. van der Horst heeft op 22 mei 2015 informatie opgevraagd bij GGNet (gedingstuk B76). Ter zitting van 25 mei 2016 heeft de rechtbank vastgesteld dat deze informatie door u niet is ontvangen, maar voor de rechtbank wel nodig is om tot een weloverwogen oordeel te kunnen komen.
De rechtbank verzoekt u de vraagstelling van de rechtbank van 20 januari 2017 alsnog in het licht van bovenstaande te bezien en verzoekt u de gevraagde informatie in te brengen.
De rechtbank heeft de arbeidskundige stukken ontvangen, maar ontvangt graag tevens een reactie op de in de brief van 20 januari 2017 gestelde vragen ten aanzien van de medische beoordeling. Uw reactie ziet de rechtbank graag binnen vier weken tegemoet.”
5.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft gereageerd op de brief van de rechtbank van 14 februari 2017 binnen de gestelde termijn van vier weken en evenmin om uitstel heeft gevraagd. Hierdoor is de situatie ontstaan dat tot op heden de vragen, zoals neergelegd in de schorsingsbeslissing van 2 juni 2016, niet zijn beantwoord.
De rechtbank acht het niet opportuun om nog langer te wachten met het doen van een uitspraak, temeer daar de rechtbank, gezien het tijdsverloop in deze zaak, niet de indruk heeft dat de gevraagde informatie alsnog op korte termijn zal worden verstrekt.
5.2
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep gegrond, omdat het bestreden besluit II onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd en aldus in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. Bij gebrek aan een adequate reactie van verweerder op de schorsingsbeslissing van 2 juni 2016 kan de rechtbank niet voldoen aan het in artikel 8.41a van de Awb neergelegde streven het geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten. De rechtbank is niet toegekomen aan de beoordeling van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde arbeidskundige motivering, vanwege onduidelijkheid over de juistheid van de medische motivering.
Dit leidt er toe dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaart, het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond verklaart, het bestreden besluit II vernietigt en verweerder opdraagt binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder zal daarbij alle vragen, zoals neergelegd in de schorsingsbeslissing van 2 juni 2016 (en de brief van de rechtbank van 20 februari 2017) dienen te betrekken en een volledige medische en arbeidskundige heroverweging dienen te verrichten.
5.3
De rechtbank ziet aanleiding om aan deze termijn van zes weken op grond van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb een dwangsom te verbinden. In de schorsingsbeslissing van 2 juni 2016 heeft de rechtbank al aangegeven nodeloze vertraging van de procedure te willen voorkomen. Eiser heeft belang bij een zo spoedig mogelijk nieuw besluit, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet dan ook aanleiding de eventuele door de verweerder te verbeuren dwangsom vast te stellen op € 100,- per dag of gedeelte daarvan, met een maximum van € 10.000,- .
5.4
Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van het beroep. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 495 per punt). Eiser heeft bij brief van 7 november 2016 verzocht verweerder te veroordelen in de kosten van de contra-expertise door Hullen. Deze kosten komen in beroep niet voor vergoeding in aanmerking aangezien de contra-expertise is verricht ten behoeve van de behandeling in bezwaar.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar zal nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat, indien of zolang verweerder niet voldoet aan deze uitspraak, verweerder een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag of gedeelte daarvan, met een maximum van € 10.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van J. de Graaf, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 24 april 2017
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.