ECLI:NL:RBGEL:2017:223

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 januari 2017
Publicatiedatum
13 januari 2017
Zaaknummer
05/760093-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair voor militaire joyriding met dienstvoertuigen

Op 2 januari 2017 heeft de meervoudige militaire kamer van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 29-jarige militair, die werd beschuldigd van militaire joyriding, zoals strafbaar gesteld in artikel 166 van het Wetboek van Militair Strafrecht. De verdachte had in de periode van 13 augustus 2015 tot en met 1 juli 2016 zonder toestemming van zijn commandant diverse dienstvoertuigen van het Ministerie van Defensie gebruikt voor privédoeleinden, waaronder woon-werkverkeer. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldiging, terwijl de verdachte betoogde dat hij voor sommige ritten wel toestemming had gekregen.

De militaire kamer heeft vastgesteld dat de verdachte in totaal bijna 24.000 kilometer had gereden met de dienstvoertuigen, wat leidde tot een ernstige schending van het vertrouwen van zijn werkgever. De kamer oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk wederrechtelijk gebruiken van motorrijtuigen die bij de krijgsmacht in gebruik zijn. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Dit vonnis is uitgesproken na een openbare terechtzitting op 2 januari 2017, waarbij de militaire kamer rekening hield met de erkenning van de feiten door de verdachte en het berouw dat hij toonde.

De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Militair Strafrecht. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte eerder al was veroordeeld voor een vergelijkbaar feit, wat de ernst van de zaak onderstreept. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van regels binnen de krijgsmacht en de gevolgen van het misbruik van vertrouwen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/760093-16
Datum uitspraak : 2 januari 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[naam]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting van 19 december 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij als militair in of omstreeks de periode van 13 augustus 2015 tot en met 01 juli 2016, te of nabij 's-Gravenhage en/of Hoensbroek en/of Maarheeze en/of Heerlen en/of Geleen en/of Maastricht en/of Liempde en/of Sittard en/of Lunteren en/of Beesd en/of Brunssum en/of Oirsbeek en/of Rotterdam en/of Valkenburg en/of Arnhem en/of Elden en/of Aachen en/of Nuth en/of Amstenrade en/of Stein en/of Lanaken en/of Hoek van Holland en/of Nieuwegein en/of Landgraaf en/of Mons en/of Schipluiden en/of Oirschot, in elk geval in Nederland en/of België en/of Duitsland, (telkens) opzettelijk wederrechtelijk één of meer motorrijtuig(en),
((personen)auto's met verscheidene kentekens en/of registratietekens), bij de krijgsmacht in gebruik, als bestuurder heeft gebruikt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de periode van 13 augustus 2015 tot en met 1 juli 2016 heeft verdachte voor privé-gebruik, waaronder woon- werkverkeer meermalen gebruik gemaakt van dienstvoertuigen van het Ministerie van Defensie zonder dat hij hiervoor toestemming had van zijn commandant [2] . Hij heeft met deze auto’s van en naar diverse plaatsen in Nederland, in België en in Duitsland gereden [3] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan militaire joyriding, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij zich ten aanzien van ritten met auto’s met ‘KW-kentekens’ niet schuldig heeft gemaakt aan militaire joyriding omdat hij voor deze ritten toestemming van zijn commandant had. Voor het overige heeft hij erkend hetgeen hem ten laste is gelegd.
Beoordeling door de militaire kamer
Verdachte heeft in zijn verhoor op 19 juli 2016 en ter terechtzitting een specifiek voorbehoud gemaakt ten aanzien van de ritten met voertuigen met KW-kentekens. Hij heeft verklaard dat hij zich ten aanzien van de ritten met deze voertuigen altijd aan de opdracht heeft gehouden. Gelet op het feit dat voor de andere 10 ritten met voertuigen met ‘KW-kentekens’ in de periode van 13 augustus 2015 tot en met 1 juli 2016 wel opdracht was verleend en het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat op grond waarvan kan worden aangenomen dat verdachte voor de andere ritten met ‘KW-kentekens’ geen toestemming had, zal de militaire kamer ook deze 4 ritten uitzonderen van de bewezenverklaring. Het betreft de navolgende ritten:
  • 15 oktober 2015 met [kenteken 1] retour Frederikkazerne via Hoensbroek;
  • van 21 december 2015 tot en met 23 december 2015 met [kenteken 2] retour Frederikkazerne via Hoensbroek, Geleen, Beesd en Brunssum;
  • van 19 februari 2016 tot en met 21 februari 2016 met [kenteken 3] retour Frederikkazerne via Hoensbroek, Geleen, Weert en Valkenburg;
  • van 25 februari 2016 tot en met 27 februari 2016 met [kenteken 4] retour Frederikkazerne via Geleen, Hoensbroek, Sittard en Heerlen.
Voorts heeft de militaire kamer geconstateerd dat rit nummer 5 weliswaar staat vermeld op een bijlage bij de aangifte, maar deze rit is klaarblijkelijk geannuleerd. Ook met deze rit zal de militaire kamer bij de bewezenverklaring geen rekening houden.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij als militair in
of omstreeksde periode van 13 augustus 2015 tot en met 01 juli 2016, te of nabij 's-Gravenhage en/of Hoensbroek en/of Maarheeze en/of Heerlen en/of Geleen en/of Maastricht en/of Liempde en/of Sittard en/of Lunteren en/of Beesd en/of Brunssum en/of Oirsbeek en/of Rotterdam
en/of Valkenburgen/of Arnhem en/of Elden en/of Aachen en/of Nuth en/of Amstenrade en/of Stein en/of Lanaken en/of Hoek van Holland en/of Nieuwegein
en/of Landgraafen/of Mons en/of Schipluiden en/of Oirschot, in elk geval in Nederland en/of België en/of Duitsland,
(telkens
)opzettelijk wederrechtelijk
één of meermotorrijtuig
(en
),
(personenauto's met verscheidene kentekens en/of registratietekens), bij de krijgsmacht in gebruik, als bestuurder heeft gebruikt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk wederrechtelijk enig motorvoertuig dat bij de krijgsmacht in gebruik is, gebruiken, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 150 uren werkstraf, te vervangen door 75 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 4 november 2016.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan militaire joyriding, zoals dat ook wel wordt genoemd. Hij heeft gedurende een periode van bijna een jaar zonder toestemming diverse malen militaire voertuigen gebruikt voor privédoeleinden. Verdachte heeft, met inachtneming van de niet bewezen ritten, bijna 24.000 kilometer gereden op kosten van zijn werkgever en ontving hiernaast ook nog een reiskostenvergoeding. De militaire kamer acht dit een ernstige zaak, omdat verdachte het in hem door zijn werkgever gestelde vertrouwen langdurig heeft beschaamd. Naar het oordeel van de militaire kamer getuigt het bovendien van gebrek aan respect voor eigendommen van zijn werkgever en de regels die ter zake gelden.
Verdachte is op 21 april 2010 al eens veroordeeld door de militaire politierechter voor een vergelijkbaar feit tot een werkstraf van 30 uur.
Gelet op het vorenstaande is de militaire kamer van oordeel dat de oplegging van een deels voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 120 uur passend en geboden is. Deze straf is lager dan de straf die door de officier van justitie is geëist, omdat de militaire kamer een aantal ten laste gelegde ritten niet bewezen acht. Bovendien neemt de militaire kamer in het voordeel van verdachte in aanmerking dat verdachte de feiten heeft erkend, berouw heeft getoond en zich onder behandeling heeft gesteld teneinde zijn persoonlijke problematiek, zoals die speelde ten tijde van het tenlastegelegde, aan te pakken.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 166 van het Wetboek van Militair Strafrecht.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
een
werkstrafgedurende
120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
 bepaalt, dat een gedeelte van deze werkstraf groot
40 (veertig) uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd, die op
2 jarenwordt gesteld, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Barrau (voorzitter) en mr. P.C. Quak, rechters, en kolonel mr. H.C.M. Snellen als militair lid, in tegenwoordigheid van mr. J.M.B. Moll van Charante, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 januari 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Zuid-Holland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27WZ/16-002612, gesloten op 26 augustus 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] namens het Ministerie van Defensie p. 54-55; de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 december 2016.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte p. 37 met bijlagen p. 40-45.