In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 maart 2017 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft een bedrag van € 5.700,- dat aan de veroordeelde moet worden ontnomen, naar aanleiding van zijn betrokkenheid bij een hennepstekkerij. De veroordeelde, geboren in 1995, heeft verklaard dat hij betrokken was bij de hennepstekkerij van 1 maart 2015 tot 6 april 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende deze periode een minimaal bedrag van € 100,- per week heeft verdiend, wat leidt tot het totale bedrag van € 5.700,-. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie toegewezen, ondanks de argumenten van de raadsvrouw dat de veroordeelde pas na 1 juli 2015 betrokken was bij de stekkerij. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de veroordeelde bij de hennepstekkerij als bewezen verklaard en heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op basis van de verklaringen van medeverdachten en het proces-verbaal van berekening. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 5.700,-.