ECLI:NL:RBGEL:2017:2168

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 maart 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
05/880207-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepteelt en wapenbezit in Eibergen en Westendorp

Op 30 maart 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder het opzettelijk telen van hennep en het voorhanden hebben van verboden wapens. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat begon na een melding over een mogelijke hennepkwekerij in Eibergen. Tijdens het onderzoek werden verschillende locaties doorzocht, waar aanzienlijke hoeveelheden hennepplanten en -stekken werden aangetroffen. De verdachte werd beschuldigd van het telen van hennep in vereniging met anderen en het illegaal afnemen van elektriciteit. Daarnaast had hij op een bepaalde datum een balletjespistool en een ploertendoder in zijn bezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte betrokken was bij de hennepstekkerij en dat hij zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van enkele locaties waar hij werd vrijgesproken. De rechtbank legde een werkstraf van 200 uur op, waarbij rekening werd gehouden met de rol van de verdachte en het feit dat hij een first offender was. De vordering van de benadeelde partij Enexis werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van betrokkenheid bij de locatie waar de schade was ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/880207-16
Datum uitspraak : 30 maart 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 te Wisch,
wonende te [adres 1]
Raadsvrouw: mr. A.R. de Witte, advocaat te Delden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 januari 2017, 10 maart 2017 en 16 maart 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 5 april 2016, te Eibergen, gemeente Berkelland en/of de gemeente Enschede en/of te Goor, gemeente Hof van Twente en/of de gemeente Aalten en/of te Terborg, gemeente Oude IJsselstreek, althans (in ieder geval) (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of (in elk geval) (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een (grote) hoeveelheid hennep en/of een (groot) aantal hennepplanten en/of hennepstekken en/of delen daarvan, te weten (onder meer):
-In een pand aan de [adres 2] (in totaal (ongeveer) 178 vrouwelijke hennepplanten en/of 5192 hennepstekken) en/of
-In een pand aan de [adres 3] (in totaal (ongeveer) 452 hennepplanten en/of (ongeveer) 20 kilogram (aan) hennep(toppen)) en/of
-In een pand aan de [adres 4] (in totaal (ongeveer) 280 hennepplanten) en/of
-In een pand aan de [adres 5] (een (zogenaamd) "wortelhok") en/of
-In een pand aan de [adres 6] ,
althans (telkens) meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep, (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet en/of (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub d van de Opiumwet vermeld op de bij die wet behorende lijst II;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 5 april 2016, te Eibergen, gemeente Berkelland en/of de gemeente Enschede en/of te Goor, gemeente Hof van Twente en/of de gemeente Aalten, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V. en/of Enexis B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) (telkens) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3.
hij op of omstreeks 5 april 2016, te Westendorp, gemeente Oude IJsselstreek, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een (zogenaamd) balletjespistool, zijnde een voorwerp dat/die voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (te weten met een pistool, merk Walther, type Baby Gun), voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 5 april 2016, te Westendorp, gemeente Oude IJsselstreek, een wapen van categorie I, onder 3, te weten een (zogenaamde) ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding onderzoek
In november 2015 is bij de politie een MMA-melding ontvangen over een mogelijke hennepkwekerij aan de [adres 2] , gelegen in de gemeente Berkelland [2] . Naar aanleiding van deze melding is een onderzoek gestart, waarbij onder meer observaties hebben plaatsgevonden en telefoongesprekken zijn getapt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 (locaties Eibergen, Aalten en Terborg), feit 2 (locatie Eibergen), feit 3 en feit 4.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de locatie Eibergen aangevoerd dat de pleegperiode dient te worden verkort, zowel bij feit 1 als bij feit 2. Bewezen kan worden een periode van
1 juli 2015 tot en met 5 april 2016.
Voor de overige locaties zou vrijspraak moeten volgen, voor zowel feit 1 als feit 2. Verdachte is weliswaar eenmaal op de locatie in Enschede geweest, maar zijn rol was niet zodanig dat van medeplegen kan worden gesproken. In Aalten is verdachte in totaal drie keer geweest, maar zijn handelingen (het plaatsen van een muurtje, het opruimen van rommel en het ophalen van goederen) zijn onvoldoende om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Verdachte is een keer op de locatie in Terborg geweest, maar hij is de auto niet uit geweest. Van enige betrokkenheid bij een kwekerij of stekkerij is niet gebleken.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet wordt voldaan aan het bewustheidscriterium. Verdachte heeft het balletjespistool van zijn ouders gekregen toen hij tien jaar oud was. Het speelgoed is later in een la beland en verdachte wist niet eens meer dat hij het had.
Feit 4 kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1 en feit 2 (locatie [adres 2] )
Op 5 april 2016 is in de woning aan de [adres 2] een hennepstekkerij aangetroffen. In kweekruimte 1 stonden in totaal 576 hennepstekken en 178 moederplanten. In kweekruimte 2 zijn 4616 hennepstekken gevonden. [3]
Een fraudespecialist van Liander heeft op 5 april 2016 geconstateerd dat in de kelder van de woning aan de [adres 2] op de toevoerleiding voor de hoofdaansluitkast een illegale drie-fasen elektriciteitsaansluiting was gemaakt door middel van een illegale aftakmof. Deze illegale aansluiting liep buiten de meter om naar de hennepplantage en voorzag deze van elektriciteit. De afgenomen elektriciteit werd niet via de meter geregistreerd. [4]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in januari 2015 in de woning aan de [adres 2] is gaan wonen. Eind januari/begin februari vertelde medeverdachte [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] dat hij een hennepstekkerij wilde beginnen in de woning. Vanaf februari 2015 werd de hennepstekkerij ingericht, aldus [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat in eerste instantie is begonnen met het kweken van moederplanten. Tussen februari 2015 en november 2015 stonden er alleen moederplanten, zo tussen de 150 en 200. In deze periode heeft [medeverdachte 1] henneptakken geknipt van de moederplanten. Hij en [verdachte] knipten zo’n 1000 stekjes per week. Vanaf november 2015 gebeurde ook het wortelen van de stekken aan de [adres 2] . [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , rechtbank) is gevraagd om in de stekkerij te werken. Hij heeft geholpen met de opbouw en heeft samen met [medeverdachte 1] planten geknipt. [6]
Naar het oordeel van de rechtbank is bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de hennepstekkerij op het adres [adres 2] .
Over het aanvangsmoment van de periode, zoals dat in de tenlastelegging is vermeld, overweegt de rechtbank het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier onvoldoende dat er in de periode vóór februari 2015 aan hennepteelt gerelateerde activiteiten hebben plaatsgevonden in de woning. Dit ligt anders voor de periode vanaf 1 februari 2015. De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat verdachte pas vanaf 1 juli 2015 strafbare handelingen heeft verricht. De rechtbank volgt haar hier niet in. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat [medeverdachte 1] met ingang van 31 januari 2015 de contractant bij Liander was voor het betreffende perceel [7] en het er alle schijn van heeft dat de stekkerij kort na zijn intrek in de woning is opgebouwd, waarbij verdachte heeft geholpen, voldoende reden om uit te gaan van 1 februari 2015 als begin van de pleegperiode. De rechtbank zal de periode in de bewezenverklaring niet aanpassen, maar bij de straftoemeting betrekken dat het gaat om een kortere periode dan ten laste is gelegd.
Ten aanzien van de vraag of sprake is geweest van medeplegen overweegt de rechtbank als volgt. Naast de hierboven vermelde verklaring van [medeverdachte 1] over het ter beschikking stellen van de woning en het knippen en wortelen van de stekken acht de rechtbank ook diens verklaring dat ze met zijn drieën (waarbij de rechtbank begrijpt dat hiermee [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] worden bedoeld) hebben afgesproken dat ze in de kelder een moederhok zouden gaan starten [8] van belang. [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat hij samen met [verdachte] gedeeltelijk heeft meegeholpen met de opbouw. [9] [verdachte] heeft verklaard te hebben geholpen met de opbouw van de stekkerij en twee keer per week stekken te hebben geknipt, samen met [medeverdachte 1] . Daarnaast heeft hij stekjes weggebracht. [10] Hoewel [medeverdachte 2] wellicht als de leider kan worden gezien, zijn de activiteiten van zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] van zodanig gewicht dat sprake is van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] . Daarom komt de rechtbank tot bewezenverklaring van het onderdeel medeplegen. Dit geldt niet voor de diefstal van de stroom. De rechtbank sluit niet dat verdachte heeft geweten van de diefstal van stroom. Voor wat betreft dit onderdeel van de tenlastelegging is echter niet gebleken van een dusdanige bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] dat medeplegen kan worden bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook het onderdeel ‘in de uitoefening van een beroep of bedrijf’ bewezen worden verklaard. De rechtbank wijst er allereerst op dat er op 5 april 2016 in de woning 178 moederplanten en 5192 hennepstekken zijn gevonden. Dergelijke aantallen overstijgen het aantal planten dat bij een gemiddelde thuiswerker staat ruimschoots. Verder vindt de rechtbank, naast de technische kwaliteit van de inrichting van de stekkerij en de kwekerij, van belang dat er werd geworteld en geknipt en dat gedurende een periode van ongeveer veertien maanden hennepteelt‑gerelateerde activiteiten in de woning zijn verricht.
Feit 1 en feit 2 (locatie [adres 3] )
Op 5 april 2016 is een hennepkwekerij met planten aangetroffen in het bedrijfspand aan de [adres 3] . Verder is vastgesteld dat de stroomvoorziening illegaal werd afgenomen.
De rechtbank overweegt dat verdachte een keer op deze locatie is geweest om te knippen, een handeling die geen medeplegen, maar eerder medeplichtigheid oplevert. Maar nu medeplichtigheid niet ten laste is gelegd, zal verdachte worden vrijgesproken van betrokkenheid bij deze kwekerij en de diefstal van de stroom.
Feit 1 en feit 2 (locatie [adres 4] )
Op het adres [adres 4] is op 5 april 2016 een hennepkwekerij aangetroffen. Daarbij is geconstateerd dat de elektriciteit was verzwaard van 3x25 ampère naar 3x50 ampère en dat er een aansluiting was bijgeplaatst.
Van enige betrokkenheid van verdachte bij deze locatie is de rechtbank niet gebleken. Daarom wordt hij vrijgesproken.
Feit 1 en feit 2 (locatie [adres 5] )
Op 5 april 2016 is geconstateerd dat er in het bedrijfspand aan de [adres 5] geen hennepkwekerij meer aanwezig was. Er was sprake van diefstal van stroom.
In het dossier zitten aanwijzingen voor de juistheid van de conclusie dat er een zogeheten wortelhok in het pand heeft gezeten. Er zijn weliswaar materialen (vuilniszakken met takjes) vervoerd naar Aalten, maar de rechtbank ziet in het dossier geen bewijs voor gedragingen die ín het pand zouden zijn verricht, zoals ten laste is gelegd. Reeds daarom volgt een vrijspraak.
Feit 1 en feit 2 (locatie [adres 6] )
Ook met betrekking tot deze locatie ziet de rechtbank geen bewijs voor strafbare gedragingen die in het pand zouden zijn verricht. Verdachte wordt om die reden vrijgesproken.
Feit 3
Op 5 april 2016 is tijdens de doorzoeking van de slaapkamer van [verdachte] in de woning aan de [adres 7] een ploertendoder gevonden. Ook is een zwart gekleurd wapen, lijkend op een alarmpistool, gevonden. Bij het oppakken van het voorwerp was te voelen dat het wapen van plastic was. [11]
Verbalisant [slachtoffers] heeft onderzoek gedaan naar het voorwerp en geconstateerd dat het inbeslaggenomen balletjespistool een wapen is in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie. Het voorwerp heeft grote overeenkomst met het echte pistool, merk Walther, type Baby Gun. [12]
Verdachte heeft verklaard dat het balletjespistool van hem is. [13]
Naar het oordeel van de rechtbank was bij verdachte sprake van een voldoende mate van bewustzijn ten aanzien van de aanwezigheid van het balletjespistool, dat in zijn slaapkamer is gevonden. Verdachte heeft verklaard dat hij dit balletjespistool als kind op de kermis van zijn ouders heeft gekregen. De rechtbank dient te beoordelen of het balletjespistool onder de zogenoemde Speelgoedrichtlijn (Richtlijn 2009/48 van het Europees parlement betreffende de veiligheid van speelgoed van 18 juni 2009) valt. In dit verband is van belang dat de rechtbank niet beschikt over de verpakking en verdachte heeft volstaan met een enkele, niet onderbouwde stelling. De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [slachtoffers] niet is vermeld dat er een CE-keurmerk op het voorwerp is aangebracht. Volgens artikel 16 van de richtlijn dient speelgoed dat op de markt wordt aangeboden, te zijn voorzien van een dergelijk keurmerk. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het balletjespistool niet als speelgoed in de zin van de Speelgoedrichtlijn kan worden aangemerkt. Het voorhanden hebben hiervan is dan ook, mede gelet op de bevindingen van [slachtoffers] , strafbaar.
Feit 4
Verdachte is een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 990-992;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 1281;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 2419-2420.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2014 tot en met 5 april 2016, te Eibergen, gemeente Berkelland
en/of de gemeente Enschede en/of te Goor, gemeente Hof van Twente en/of de gemeente Aalten en/of te Terborg, gemeente Oude IJsselstreek, althans (in ieder geval) (elders) in Nederland, (telkens)tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen
, althans alleen, (telkens) al dan nietin de uitoefening van een beroep of bedrijf, meermalen
, althans eenmaal(telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd
en/of (in elk geval) (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een (grote) hoeveelheid hennep en/ofeen
(groot
)aantal hennepplanten en
/ofhennepstekken
en/of delen daarvan, te weten (onder meer):
-In een pand aan de [adres 2] (in totaal
(ongeveer)178 vrouwelijke hennepplanten en
/of5192 hennepstekken)
en/of
-In een pand aan de [adres 3] (in totaal (ongeveer) 452 hennepplanten en/of (ongeveer) 20 kilogram (aan) hennep(toppen)) en/of
-In een pand aan de [adres 4] (in totaal (ongeveer) 280 hennepplanten) en/of
-In een pand aan de [adres 5] (een (zogenaamd) "wortelhok") en/of
-In een pand aan de [adres 6] ,
althans (telkens) meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep,
(telkens) (een
)middel
(en)vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die weten/of
(een
)middel
(en)als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub d van de Opiumwet vermeld op de bij die wet behorende lijst II;
3.
hij op
of omstreeks5 april 2016, te Westendorp, gemeente Oude IJsselstreek, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een (zogenaamd) balletjespistool, zijnde een voorwerp dat
/dievoor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (te weten met een pistool, merk Walther, type Baby Gun), voorhanden heeft gehad;
4.
hij op
of omstreeks5 april 2016, te Westendorp, gemeente Oude IJsselstreek, een wapen van categorie I, onder 3, te weten een (zogenaamde) ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk handelen in strijd met artikel 13 van de Wet wapens en munitie;
Ten aanzien van feit 4:
Opzettelijk handelen in strijd met artikel 13 van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een werkstraf van 200 uur.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gemotiveerd naar voren gebracht dat er redenen zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Bij de straftoemeting moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte zelf heeft aangegeven niet langer te willen meewerken. Ook zijn rol in het geheel is van belang. Verdachte was meer een loopjongen die in opdracht van anderen handelde.
Verder dient mee te wegen dat de detentie veel impact op verdachte heeft gehad en hij een first offender is.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is gedurende ruim een jaar betrokken geweest bij een hennepstekkerij/ hennepkwekerij. Dat hij zelf heeft besloten met zijn activiteiten te stoppen, maakt zijn gedragingen niet minder strafwaardig. Verder heeft verdachte verboden wapens voorhanden gehad.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
In het reclasseringsadvies van 27 mei 2016 is beschreven dat verdachte heeft gehandeld uit financiële motieven. Hij had tot medio 2015 studiefinanciering, maar zat daarna zonder vast inkomen. Door boetes, achterstanden en schulden raakte hij langzaam in de problemen. Hij heeft (deels) regelingen getroffen met zijn schuldeisers en zijn moeder draagt zorg voor de maandelijkse betalingen. Verdachte woont nog bij zijn ouders. Hij heeft een opleiding MBO Autotechniek afgerond. Verdachte weet dat hij verkeerd heeft gehandeld en lijkt hiervoor verantwoordelijkheid te willen nemen. Hij komt over als een man die functioneert op een gemiddeld verstandelijk niveau. Verdachte stelt zich coöperatief op en is sociaal vaardig. Van onderliggende psychische of psychiatrische problematiek lijkt geen sprake. Verdere reclasseringsbemoeienis lijkt niet geïndiceerd. Het recidiverisico is laag.
Op 6 februari 2017 is een afloopbericht opgesteld, waarin is beschreven dat het toezicht goed is verlopen en het recidiverisico laag is.
De rechtbank overweegt dat de reclassering heeft geconcludeerd dat afdoening middels het commune strafrecht passend is. Ook de rechtbank ziet geen grond voor het toepassen van het jeugdsanctierecht (artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht). Dat verdachte mogelijk wat naïef is geweest, is daarvoor onvoldoende.
De rechtbank komt tot oplegging van een lagere straf dan door de officier is geëist. Dat komt omdat de rechtbank minder feiten bewezen acht, daarnaast minder locaties bewezen zijn verklaard en de periode waarin verdachte strafbare gedragingen heeft gepleegd, korter is dan waar de officier van justitie bij het formuleren van zijn eis van uit is gegaan.
De rechtbank ziet geen reden een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Verdachte heeft zich in het kader van de schorsing al enige tijd aan voorwaarden moeten houden en dat is goed verlopen. Wel zal de rechtbank een werkstraf van 200 uur opleggen. Deze straf vindt zij passen bij de rol die verdachte heeft gespeeld in het geheel. De rechtbank heeft ook meegewogen dat verdachte een first offender is.
8. De vordering van de benadeelde partij (Enexis, feit 2, locatie [adres 3] )
Enexis B.V. heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en een bedrag van
€ 3.350,31 gevorderd.
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
De rechtbank overweegt dat, nu verdachte is vrijgesproken van betrokkenheid bij de locatie [adres 3] , benadeelde partij Enexis niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafgedurende
200 (tweehonderd) uurmet bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen;
  • beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
  • heft op het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis;
 verklaart
benadeelde partij Enexis (feit 2) niet-ontvankelijkin de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw (voorzitter), mr. C. Kleinrensink en
mr. N.C. van Lookeren Campagne, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 maart 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , brigadier van de politie Oost‑Nederland, Politieteam Achterhoek-Oost opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2015571758, gesloten op 23 juni 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.www.wikipedia.org
3.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, p. 1293-1296.
4.Aangifte door Liander, p. 238-240.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 2329-2332.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 2404.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 536.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 2304.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 2309.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 2404-2408.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 990-992.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1289.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 2419-2420.