ECLI:NL:RBGEL:2017:2167

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 maart 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
05/880206-16 (ontn.)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 maart 2017 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en betrof een bedrag van € 11.100,- dat aan de veroordeelde ontnomen diende te worden. De veroordeelde, geboren in 1993 en thans gedetineerd, had zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Tijdens de zittingen op 16 januari, 10 maart en 16 maart 2017 is het bewijs en de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel besproken. De raadsman van de veroordeelde betwistte de hoogte van het bedrag en stelde dat het werkelijke voordeel € 9.750,- bedroeg, wat de rechtbank uiteindelijk heeft vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende een periode van 57 weken betrokken was bij een hennepstekkerij en dat hij een minimaal bedrag van € 100,- per week ontving. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de huurbetalingen die de medeverdachte aan de veroordeelde heeft gedaan. De rechtbank heeft de betalingsverplichting tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 9.750,-. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer: [jw.sys.1.verdachte_1_parketnummer]05/880206-16 (ontneming)
Uitspraak d.d.: 30 maart 2017
Tegenspraak

VONNIS

De rechtbank heeft te beslissen op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de strafzaak tegen:

[veroordeelde 1] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende [adres 1] ,
thans uit andere hoofde gedetineerd in het huis van bewaring in Zoetermeer.
Raadsman: mr. G.V. van der Bom, advocaat te ’s-Gravenhage.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
16 januari 2017, 10 maart 2017 en 16 maart 2017.
Procesgang
Bij vonnis van deze rechtbank van heden is veroordeelde tot straf veroordeeld ter zake van het in zijn strafzaak bewezen verklaarde, voor zover hier van belang gekwalificeerd als het
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Vordering van het Openbaar Ministerie
De vordering van het Openbaar Ministerie houdt in dat aan veroordeelde als wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden ontnomen een bedrag van € 11.100-.
Ter zitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot bovengenoemd bedrag.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrag van € 5.700,-, dat veroordeelde voor zijn activiteiten kreeg, klopt. Ook heeft veroordeelde de door hem betaalde huur van de woning in Eibergen teruggekregen. Dit gaat echter om een periode van zes in plaats van acht maanden. Veroordeelde heeft de huur betaald tot en met juli 2015. Daarna verbleef hij in Den Haag. De raadsman komt dan tot een totaalbedrag van € 9.750,-.
Overweging over de vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank stelt op basis van het ter terechtzitting gehouden onderzoek, in samenhang met de inhoud van het procesdossier, het vonnis van heden en de daaraan ontleende bewijsmiddelen vast dat veroordeelde met het door hem gepleegde feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De rechtbank overweegt dat zij dient vast te stellen op welk bedrag het door veroordeelde verkregen wederrechtelijke voordeel moet worden geschat. Als grondslag voor de schatting van de hoogte van dit wederrechtelijk voordeel gebruikt de rechtbank het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (hennepstekken en hennepkweek) van 23 december 2016. [1]
In de strafzaak is alleen betrokkenheid van veroordeelde bij de hennepstekkerij, die van
1 februari 2015 tot 5 april 2016 in het pand aan de [adres 2] zat, bewezen verklaard. De rechtbank zal zich bij de ontnemingsvordering dan ook daartoe beperken.
De rechtbank gaat uit van een kweekperiode van 57 weken (1 maart 2015 – 6 april 2016).
[veroordeelde 1] heeft verklaard dat hij tussen de € 150,- en € 200,- per week kreeg, maar vaak ook helemaal niets. [2] Gelet op deze verklaring gaat de rechtbank uit van een minimaal ontvangen vergoeding van € 100,- per week. Dit levert een bedrag van € 5.700,- op.
[medeverdachte] betaalde gedurende een periode de huur van de woning aan de [adres 2] terug aan [veroordeelde 1] . [3] De huurprijs bedroeg € 675,- per maand. [4] De rechtbank gaat, gelet op de verklaring van veroordeelde dat [medeverdachte] hem eind januari/begin februari 2015 benaderde omdat hij ( [medeverdachte] ) een hennepstekkerij in de woning wilde beginnen [5] , uit van een periode van zes maanden dat [medeverdachte] de huur aan veroordeelde betaalde. Het totale bedrag voor huur komt dan op € 4.050,-.
Gelet op het bovenstaande schat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepstekkerij op € 9.750,-
Omvang van de betalingsverplichting
De rechtbank ziet aanleiding de betalingsverplichting op een bedrag van € 9.750,- vast te stellen.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt het geschat wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 9.750,- (negenduizend zevenhonderdvijftig euro);
  • bepaalt de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 9.750,- (negenduizend zevenhonderdvijftig euro).
Aldus gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw (voorzitter), mr. C. Kleinrensink en
mr. N.C. van Lookeren Campagne, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 maart 2017.

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: [jw.sys.1.verdachte_1_parketnummer]05/880206-16 (ontneming)
Uitspraak d.d.: 30 maart 2017
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van 30 maart 2017.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
en , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De veroordeelde,
[veroordeelde 1]is wel / niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De raadsman, mr. vd Bom, is wel/niet verschenen.
De rechter spreekt het vonnis uit
en wijst verdachte op de mogelijkheid om binnen veertien dagen na heden hoger beroep tegen dit vonnis in te stellen.
Waarvan proces-verbaal,

Voetnoten

1.Proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (hennepstekken en hennepkweek), PV-nummer PL0600-2015571758/WVV/ [veroordeelde 1]
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte [veroordeelde 1] , p. 2331 (bijlage bij proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel).
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [veroordeelde 1] , p. 2331 (bijlage bij proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel).
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [veroordeelde 1] , p. 2304.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [veroordeelde 1] , p. 2329-2330.