In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 maart 2017 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij een hennepstekkerij. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld. De veroordeelde, geboren in 1989, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 181.120,- aan ontneming, maar de rechtbank heeft na onderzoek en berekeningen vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 93.819,30 bedraagt.
De rechtbank heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op basis van een proces-verbaal van berekening, waarin de opbrengsten van de hennepstekkerij zijn meegenomen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de kosten en uitvalpercentages van de hennepstekken. De rechtbank concludeert dat de veroordeelde in de periode van 1 maart 2015 tot 6 april 2016 in totaal 60.970 hennepstekken heeft gekweekt, waarvan 54.283 zijn verkocht. De rechtbank heeft de netto opbrengst berekend en na aftrek van kosten en huur, het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 93.819,30.
De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van dit bedrag vastgesteld en het vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de rechters en de griffier. De veroordeelde is gewezen op de mogelijkheid om binnen veertien dagen hoger beroep aan te tekenen tegen dit vonnis.