ECLI:NL:RBGEL:2017:2031

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 april 2017
Publicatiedatum
10 april 2017
Zaaknummer
05/740370-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige jongen wegens brandstichting met gemeen gevaar voor personen en goederen

Op 10 april 2017 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een 19-jarige jongen, die werd beschuldigd van brandstichting in een gesloten afdeling van GGNet in Doetinchem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in zijn kamer, wat heeft geleid tot gemeen gevaar voor zowel personen als goederen. De feiten vonden plaats tussen 2 en 3 oktober 2016, toen de verdachte een aansteker onder handdoeken en andere brandbare materialen hield, waardoor er brand ontstond. Dit leidde tot een hevige rookontwikkeling en gevaar voor de bewoners van de aangrenzende kamer, die door de brand in haar vluchtmogelijkheden werd beperkt.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 21 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en heeft daarnaast een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een autismespectrumstoornis en een geschiedenis van middelenmisbruik. De rechtbank oordeelde dat behandeling noodzakelijk is om het risico op recidive te beperken. De beslissing om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, werd genomen om ervoor te zorgen dat de verdachte de benodigde behandeling zou ontvangen, en om te voorkomen dat hij onbehandeld op straat zou komen te staan na het uitzitten van zijn straf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740370-16
Datum uitspraak : 10 april 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] , [woonplaats] ,
op dit moment verblijvende op FPA De Boog in Warnsveld.
Raadsman: mr. C.W.J. de Bont, advocaat te Doetinchem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 maart 2017 en 27 maart 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 oktober 2016 tot en met 3 oktober 2016 te Doetinchem, opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer (op de gesloten afdeling) in de instelling GGNet (gelegen aan [adres 2] ),
immers heeft verdachte in zijn kamer van die instelling opzettelijk een (brandende) aansteker tegen/onder een of meer handdoek(en) en/of papier(en) en/of vitrage(s) en/of een of meer andere goederen gehouden, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan brand is ontstaan in voornoemde kamer en/of een of meer goederen en/of het interieur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor
- die kamer en/of het interieur van die kamer en/of de overige zich in die kamer en/of op de afdeling bevindende goederen en/of
- de zich boven en/of naast voornoemde kamer gelegen kamer(s) en/of
- de zich in die kamer(s) bevindende goederen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor de personen in omliggende kamers en/of personen op de afdeling, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen in omliggende kamers en/of personen op de afdeling, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 13 juli 2016 te Doetinchem een of meer wapen(s) van categorie I, onder 3°, te weten een of meer boksbeugel(s), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 20 oktober 2016 te Doetinchem een of meer wapen(s) van categorie I, onder 7°, te weten een zogenaamd balletjespistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Vaststaande feiten
Op 3 oktober 2016 omstreeks 00:01 uur kregen verbalisanten de melding naar het RGC aan de [adres 3] in Doetinchem te gaan in verband met brand. Ter plaatse is een jongen overgenomen van de beveiliging van het RGC. Dit bleek verdachte te zijn. Een van de verbalisanten rook een sterke brandlucht bij hem, met name bij zijn handen. Bij de veiligheidsfouillering werd een witte aansteker uit de broekzak van verdachte gehaald. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden. Voor de feiten 2 en 3 zou een vrijspraak moeten volgen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat er voldoende bewijs is voor feit 1, maar verdachte heeft zich niet gerealiseerd dat er gevaar voor andere mensen was. Wat betreft de feiten 2 en 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
[naam 1] heeft namens GGNet aangifte gedaan van brandstichting op de locatie [adres 2] in Doetinchem. Op 3 oktober 2016, omstreeks 00:01 uur, ging het automatisch brandalarm af op de kamer van verdachte. Niet veel later bleek dat er daadwerkelijk brand was in zijn kamer. Zij heeft verder verklaard dat er op het moment van de brand meerdere collega’s en tien patiënten in het gebouw waren. [3]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben onderzoek verricht naar sporen in verband met brandstichting. Verbalisanten zagen in de linker scheidingsmuur een binnendeur, die in brand had gestaan. De onderzijde van de deur was door vuur aangetast en de brand is vervolgens naar boven doorgetrokken. Ook is de brand onder de deur door doorgeslagen in de aangrenzende kamer. In de brandhaard troffen verbalisanten verbrande handdoeken en verbrand papier aan. In de omgeving van de brand zaten geen elektrische aansluitingen, zodat een brand door een technische oorzaak kon worden uitgesloten. Ook een spontane ontbranding wordt door verbalisanten uitgesloten. Gezien het brandbeeld is er al dan niet opzettelijk vuur aangebracht of achtergelaten bij de handdoeken met papier die aan de onderzijde bij de binnendeur lagen. Hierdoor heeft zich een brand ontwikkeld die zich in de deur kon manifesteren als een zelfregulerende brand. De intensiteit van de brand is zo hoog geweest dat de brand zichzelf in stand hield en zich verder had kunnen ontwikkelen door de aanwezigheid van brandstof, zuurstof en warmte. Door het tijdig en accuraat optreden van het personeel en de brandweer is escalatie voorkomen.
Verbalisanten hebben ook onderzoek verricht in de aangrenzende kamer en zagen daar een kast die aan de onderzijde brandschade had. Zij hoorden dat deze kast tijdens de brand tegen de binnendeur had aangestaan. Tijdens de brand sliep de patiënt van deze kamer in haar bed. Als de brand zich verder had kunnen ontwikkelen in de kast, dan had zij vermoedelijk geen vluchtweg meer gehad om de kamer te verlaten.
Volgens de verbalisanten is er gemeen gevaar voor personen aanwezig geweest. Er was namelijk een hevige rookontwikkeling op de gesloten afdeling waardoor alle patiënten moesten worden geëvacueerd. Ook bestond er direct levensgevaar voor de patiënt in de aangrenzende kamer, omdat er geen vluchtmogelijkheid was doordat de brand, aan de deur en de kast, de enige vluchtweg onmogelijk zou hebben gemaakt. Het kamerraam was vanaf de buitenkant niet te openen.
Daarnaast bestond er gemeen gevaar voor goederen, indien de brand zich verder had kunnen ontwikkelen. Maar door de compartimentering (doorgebouwde muren tot aan het plafond), de behandeling met brandvertragende middelen en het tijdig optreden van het personeel en de brandweer is escalatie voorkomen. [4]
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het klopt dat hij brand heeft gesticht. [5]
De rechtbank overweegt dat verdachte bij de rechter-commissaris een bekennende verklaring heeft afgelegd, maar ter zitting heeft verklaard zich niets meer te herinneren en niet meer te weten dat hij het gedaan heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank is het verdachte is geweest die de brand heeft aangestoken. Daarbij wijst de rechtbank op de omstandigheid dat de brand in zijn kamer is ontstaan, verbalisanten kort na de brand een brandlucht bij zijn handen hebben geroken en hij op dat moment in het bezit was van een aansteker. De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte de brand opzettelijk heeft gesticht. De situatie in zijn kamer duidt naar het oordeel van de rechtbank niet op een ongeluk. Er lagen immers verbrande handdoeken en verbrand papier als brandhaard bij de binnendeur, waar de brand is ontstaan. [6]
Met betrekking tot de vraag of sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel overweegt de rechtbank dat op het moment dat de brand werd gesticht, gemeen gevaar voor goederen aanwezig is geweest en dat dit gevaar ook voorzienbaar was. Hierbij is van belang dat de brand is aangestoken in een kamer op een gesloten afdeling van GGNet. De rechtbank merkt het als een feit van algemene bekendheid aan dat er in een dergelijke kamer ook goederen aanwezig zijn die niet van de bewoner zijn, zoals de inventaris. Ook is er gemeen gevaar geweest voor de naastgelegen kamer en de goederen in die kamer en op de rest van de afdeling.
Naar het oordeel van de rechtbank is er eveneens levensgevaar aanwezig geweest voor de bewoonster van de aangrenzende kamer. Naast de inhoud van het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] wijst de rechtbank op de verklaring van getuige [getuige] , werkzaam bij de brandweer, namelijk dat er aan beide zijden van de tussendeur vlammen zijn geweest. Een brand die is gesticht bij een tussendeur is volgens hem levensbedreigend. De kamer was ongeveer 3 bij 5 meter en er waren geen ramen die geopend konden worden. De hoge temperaturen zijn zeer slecht voor de longen en ook de rook is levensbedreigend. [7] Dat er ook daadwerkelijk rookontwikkeling in de aangrenzende kamer was, volgt uit de verklaring van de in die kamer verblijvende [naam 2] . Zij heeft verklaard dat ze rook vanuit de deur achter de kast zag komen en dat het steeds meer werd. [8]
Zoals [getuige] heeft verklaard, is ook de rook levensbedreigend geweest. Gelet op het proces-verbaal van sporenonderzoek, waarin is vermeld dat personeelsleden hebben verteld dat er een hevige rookontwikkeling was, en de verklaring van [naam 1] dat er op het moment van de brand meerdere personeelsleden en tien patiënten in het gebouw waren, is de rechtbank van oordeel dat levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voorzienbaar waren.
Feit 2 en feit 3
De rechtbank overweegt dat zich foto’s in het dossier bevinden, afkomstig van de telefoon van verdachte, waarop een boksbeugel en (verdachte met) een (nep)wapen te zien zijn. Verdachte heeft ook verklaard dat hij die foto’s heeft gemaakt. De rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging als pleegplaats bij beide feiten ‘Doetinchem’ is vermeld. De rechtbank kan echter op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte op 13 juli 2016 (feit 2) in Doetinchem verbleef. Wel staat vast dat hij op 20 oktober 2016 (feit 3) niet langer in Doetinchem woonde, maar gedetineerd was in Zwolle. Alleen al hierom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 2 en feit 3.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij
op een of meerdere tijdstippenin
of omstreeksde periode van 2 oktober 2016 tot en met 3 oktober 2016 te Doetinchem, opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer (op de gesloten afdeling) in de instelling GGNet (gelegen aan [adres 2] ),
immers heeft verdachte in zijn kamer van die instelling opzettelijk een
(brandende
)aansteker tegen/onder een of meer handdoek
(en
)en/of papier
(en
) en/of vitrage(s) en/of een of meer andere goederengehouden,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan brand is ontstaan in voornoemde kamer en
/ofeen of meer goederen en
/ofhet interieur geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor
- die kamer en
/ofhet interieur van die kamer en
/ofde overige zich in die kamer en
/ofop de afdeling bevindende goederen en
/of
- de zich
boven en/ofnaast voornoemde kamer gelegen kamer
(s)en
/of
- de zich in die kamer
(s)bevindende goederen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en
/of
levensgevaar voor de personen in omliggende kamers en
/ofpersonen op de afdeling,
in elk geval levensgevaar voor een ander of anderenen
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen in omliggende kamers en
/ofpersonen op de afdeling,
in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Psycholoog Soetendaal heeft in haar rapport van 12 december 2016 geadviseerd verdachte het feit verminderd toe te rekenen. In diagnostische zin wordt door haar een autisme spectrum stoornis vastgesteld met in het verlengde daarvan obsessief-compulsieve trekken. Vanwege de verstoorde emotieregulatie wordt als subtype een Multi Complex Developmentale Disorder (MCDD) omschreven. Zij kwalificeert dit als een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens en een gebrekkige ontwikkeling, aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Ten tijde van het tenlastegelegde was verder sprake van een hoog agressieniveau, dat het handelen van verdachte lijkt te hebben bepaald, naast een patroon van obsessief denken en het overspoeld worden door angsten. Volgens rapporteur lijkt het erop dat er niet alleen sprake was van dwanggedachten en dwanghandelingen, maar dat ook andere (antisociale) factoren een rol lijken te hebben gespeeld (je zin willen afdwingen, afleidingsmanoeuvre, voorbereidingsactiviteiten). Wel kan gesteld worden dat deze antisociale factoren samenhangen met de autisme spectrum stoornis.
Ook in het rapport van psychiatrisch onderzoek wordt door Ladee, psychiater, en Van Londen, psychiater in opleiding, geadviseerd verdachte te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar. Bij verdachte is sprake van MCDD en daarnaast kunnen de diagnoses misbruik en afhankelijkheid van middelen worden gesteld. Een en ander is aan te merken als een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens en gebrekkige ontwikkeling.
Volgens rapporteurs lijkt het erg waarschijnlijk dat de intense zucht/craving naar middelen (benzodiazepinen) en/of een onttrekkingsbeeld naast de autisme spectrum stoornis van invloed is geweest op zijn handelen ten tijde van het tenlastegelegde. Het complex van symptomen passend bij een autismespectrumstoornis in combinatie met de symptomen vanuit zijn verslaving aan en mogelijk ook onttrekking van angstdempende medicatie heeft in belangrijke mate bijgedragen aan het onvermogen van verdachte om een andere keuze te maken. Verdachte was zich wel bewust van de ongeoorloofdheid van zijn handelen maar heeft de consequenties daarvan op dat moment niet goed kunnen overzien. Geadviseerd wordt om verdachte te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank neemt deze adviezen over en zal verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar achten, welke omstandigheid bij de strafoplegging een rol zal spelen.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 21 dagen (met aftrek) en oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de door de officier van justitie geëiste jeugddetentie, gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, gepast is. Het daarnaast opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie is afdoende om verdachte op het juiste pad te houden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft brand gesticht op een gesloten afdeling van GGNet. Daarmee heeft hij een zeer gevaarlijke situatie laten ontstaan. Dit geldt zeker voor de bewoonster van de kamer naast die van verdachte. Zij heeft verklaard dat er al rook in haar kamer stond en dat ze toen de kamer uit is gegaan en hulp heeft gehaald. Maar ook anderen, bewoners (die mogelijk al lagen te slapen) en medewerkers van GGNet, zijn door verdachte in gevaar gebracht.
De rechtbank overweegt dat alle deskundigen, te weten de psychiater en de psychiater in opleiding, de psycholoog en de reclassering adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen. In het rapport van psychiatrisch onderzoek wordt daarbij gewezen op de achterstand van verdachte op sociaal en emotioneel gebied. De psycholoog benoemt in dit verband het ontwikkelingsniveau en de stoornis van verdachte. De rechtbank neemt deze adviezen over en zal, gelet op de persoonlijkheid van verdachte, het jeugdsanctiestelsel toepassen.
De rechtbank houdt er verder rekening mee dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De deskundigen hebben zich ook uitgelaten over het risico op recidive. Psycholoog Soetendaal schat het risico op recidive als hoog in. Er heeft zich een patroon ontwikkeld van agressie bij frustratie of verstoring van verdachtes plannen of obsessies. Hij is hierin onvoldoende begrensd.
Ook psychiater Ladee en psychiater in opleiding Van Londen schatten het risico op recidive van een geweldsincident op basis van de klinische indrukken als hoog in. Er is sprake van een lang bestaand patroon van ook fysiek agressief reageren bij frustratie of verstoring van de dagelijkse routine, plannen of rituelen. Onbehandeld zal het risico op terugval in middelenmisbruik en
-afhankelijkheid erg groot zijn. Als verdachte ook niet wordt behandeld voor zijn autismespectrumstoornis is de kans groot dat hij opnieuw gevaarlijke acties zou kunnen ondernemen, met name als de problemen met betrekking tot zijn middelengebruik actueel zijn. Verdachte kan de risico’s van zijn handelen (voor anderen en zichzelf) niet goed overzien. Ook speelt een rol dat bij verdachte geen sprake is van enig probleeminzicht.
Ten slotte heeft ook de reclassering beschreven dat het recidiverisico, zonder passende (klinische) behandeling, hoog is.
De rechtbank stelt vast dat alle deskundigen van oordeel zijn dat behandeling van verdachte noodzakelijk is, waarbij de psycholoog en psychiater beschrijven dat dit zou moeten gebeuren
in een gesloten FPA met een middelhoog veiligheidsniveau, met aandacht voor zowel de
autismespectrumstoornis als de verslavingsproblematiek. De rechtbank onderschrijft dit.
Ter zitting van 13 maart 2017 heeft Van Toor, jeugdreclasseringswerker, naar voren gebracht dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel beter zou zijn dan een voorwaardelijke gevangenisstraf of jeugddetentie. Daarbij heeft hij erop gewezen dat als verdachte zich niet houdt aan de aan een voorwaardelijke detentie te verbinden voorwaarden (te weten behandeling), hij die detentie uitzit en vervolgens onbehandeld op straat komt te staan. Hetzelfde dreigt als hij zou recidiveren en in dat kader de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie moet uitzitten. Volgens Van Toor is verdachte niet heel erg gemotiveerd voor behandeling en is zonder die behandeling het recidiverisico hoog.
Omdat in de rapporten van Ladee en Soetendaal niet is ingegaan op de vraag of een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan de orde en wenselijk is, heeft de rechtbank deze deskundigen verzocht zich daar nader over uit te laten. Bij brief van 14 maart 2017 hebben zij een gezamenlijk standpunt ingenomen, namelijk dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel huns inziens nog niet aan de orde is. Een dergelijke maatregel is ultimum remedium en verdachte verblijft pas kort bij FPA De Boog. Ter zitting van 27 maart 2017 heeft Soetendaal verklaard dat er pas nu goed zicht is op de stoornis van verdachte en de complexiteit daarvan. Verdachte is voldoende gemotiveerd, ook omdat zijn moeder behandeling belangrijk vindt. De problematiek van verdachte is ernstig, maar een voorwaardelijke PIJ-maatregel staat niet in verhouding tot de achtergrond van verdachte, zo heeft Soetendaal verklaard, en dan met name niet omdat verdachte first-offender is.
De rechtbank komt wel tot oplegging van een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (een voorwaardelijke PIJ-maatregel). Er wordt voldaan aan de daaraan gestelde wettelijke voorwaarden, waarbij de rechtbank wijst op de informatie in de beschikbare rapporten en (de ernst van) het bewezenverklaarde feit. Gelet op het gevaar voor herhaling en daarmee het gevaar dat verdachte weer anderen blootstelt aan dit soort zeer gevaarlijke situaties eist de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel. Daarnaast is de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. Verder vindt de rechtbank het volgende van belang.
Ter zitting van 13 maart 2017 heeft verdachte verklaard dat hij nu wel gemotiveerd is, maar dat dat best anders kan worden.
In het rapport van psychiatrisch onderzoek is beschreven dat verdachte denkt zijn leven met behulp van ambulante ondersteuning prima te kunnen oppakken. Hij overschat zijn mogelijkheden schromelijk, aldus de rapporteurs. Daarbij speelt een rol dat bij verdachte geen sprake is van enig probleeminzicht. Verder geeft hij weliswaar aan zich te willen houden aan eventueel te stellen voorwaarden omtrent behandeling, maar de motivatie is niet intrinsiek. Deze lijkt vooral gericht op het zo snel mogelijk vrij komen.
Deze informatie in combinatie met de verklaring van verdachte maakt dat de rechtbank betwijfelt of verdachte gemotiveerd blijft voor behandeling. Gelet op het belang van die behandeling voor het beperken van het risico op recidive, kiest de rechtbank voor de voorwaardelijke PIJ-maatregel. Een keuze voor voorwaardelijke jeugddetentie zou er immers toe kunnen leiden dat als verdachte op een gegeven moment niet meer meewerkt aan behandeling en hij daarmee de voorwaarden overtreedt en/of als hij zou recidiveren, hij na het uitzitten van de jeugddetentie verder onbehandeld op straat komt te staan. De rechtbank is met jeugdreclasseringswerker Van Toor eens dat dit een zeer onwenselijke situatie is. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel garandeert dat verdachte in zo’n geval de noodzakelijke behandeling krijgt. Dat hij nog maar kort bij FPA De Boog verblijft en er eigenlijk pas een begin met behandelen is gemaakt, een omstandigheid waar Ladee en Soetendaal op hebben gewezen, betekent naar het oordeel van de rechtbank ook dat een stabiele situatie nog niet is bereikt; verdachte is er nog niet. Daarom is het belangrijk dat behandeling, al dan niet gedwongen, kan worden voortgezet en afgerond.
Alles bij elkaar komt de rechtbank tot oplegging van de door de officier van justitie geëiste straf, te weten jeugddetentie voor de duur van 21 dagen (met aftrek) en tot oplegging van een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat ernstig rekening moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 77c, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van hetgeen hem ten laste is gelegd onder feit 2 en feit 3;
 verklaart bewezen dat verdachte hetgeen overigens ten laste is gelegd, zoals vermeld onder
punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven
bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder
punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een jeugddetentie voor de
duur van 21 dagen;
De rechtbank beveelt dat de tijd door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze
uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal
worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de straf;

legt op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
de rechtbank bepaalt dat deze maatregel
niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een
proeftijdvast van
twee (2) jaren. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
de
algemene voorwaardendat
- verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
- verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en de
bijzondere voorwaardendat
- verdachte zich binnen vijf werkdagen na het uitspreken van het vonnis moet melden bij de afdeling Jeugdreclassering van Jeugd Bescherming Gelderland op het adres Prins Willem Alexanderlaan 201 in Apeldoorn (telefoon 055 – 7121212). Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- verdachte verplicht wordt om de klinische behandeling op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling voort te zetten bij FPA De Boog of een soortgelijke intramurale instelling. Dit voor de duur van maximaal zes maanden. Hierbij dient verdachte zich te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- verdachte verplicht wordt om zich, aansluitend op de klinische opname, te laten behandelen bij forensische polikliniek De Boog of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- verdachte verplicht wordt om aansluitend op de klinische opname mee te werken aan plaatsing in een instelling voor begeleid/beschermd wonen, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering. Hij wordt verplicht hier te verblijven en zich te houden aan het
(dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht.
de rechtbank geeft opdracht aan Jeugd Bescherming Gelderland, afdeling Jeugdreclassering om aan verdachte bij de naleving van voornoemde voorwaarden hulp en steun te verlenen;
de rechtbank beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kleinrensink (voorzitter), mr. Y.M.J.I. Baauw en
mr. S.C.A.M. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 april 2017.
mr. Baauw is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door R. Oonk, brigadier van de politie Oost Nederland, districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2016487722, gesloten op 25 oktober 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 96-97.
3.Proces-verbaal van aangifte [naam 1] namens GGNet, p. 90-91.
4.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 137-141.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris 6 oktober 2016.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 99-100.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 173-176.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , p. 180.