In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een geschil tussen twee buren over de ligging van de erfgrens en de plaatsing van een schutting. De rechtbank heeft op 1 maart 2017 vonnis gewezen in een procedure die begon met een tussenvonnis op 6 januari 2016. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.C.J.M. Weijers, stelde dat de huidige schutting, die in 2009 is geplaatst, op een andere plaats staat dan de oude schutting die in 1998 was geplaatst. De gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.T.W. Verhaagh, betwistte dit en voerde aan dat de huidige schutting op dezelfde plaats staat als de oude schutting.
De rechtbank heeft getuigenverklaringen gehoord van zowel de eiser als de gedaagde, evenals van verschillende getuigen die betrokken waren bij de plaatsing van de schuttingen. De getuigen van de gedaagde verklaarden dat de nieuwe schutting in 2009 op dezelfde plaats is geplaatst als de oude schutting in 1998. De rechtbank hechtte meer waarde aan deze verklaringen dan aan die van de getuigen van de eiser, die niet bij de plaatsing van de schutting betrokken waren.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de eiser niet had bewezen dat de huidige schutting op een andere plaats staat dan de oude schutting. Dit leidde tot de conclusie dat de gedaagde de strook grond tussen de huidige schutting en de kadastrale erfgrens door verjaring had verkregen. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, terwijl de gedaagde werd toegewezen in zijn vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten. De rechtbank veroordeelde de eiser in de proceskosten.