ECLI:NL:RBGEL:2017:2020

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
10 april 2017
Zaaknummer
280761
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfgrensbepaling en bewijswaardering in burenruzie over schuttingplaatsing

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een geschil tussen twee buren over de ligging van de erfgrens en de plaatsing van een schutting. De rechtbank heeft op 1 maart 2017 vonnis gewezen in een procedure die begon met een tussenvonnis op 6 januari 2016. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.C.J.M. Weijers, stelde dat de huidige schutting, die in 2009 is geplaatst, op een andere plaats staat dan de oude schutting die in 1998 was geplaatst. De gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.T.W. Verhaagh, betwistte dit en voerde aan dat de huidige schutting op dezelfde plaats staat als de oude schutting.

De rechtbank heeft getuigenverklaringen gehoord van zowel de eiser als de gedaagde, evenals van verschillende getuigen die betrokken waren bij de plaatsing van de schuttingen. De getuigen van de gedaagde verklaarden dat de nieuwe schutting in 2009 op dezelfde plaats is geplaatst als de oude schutting in 1998. De rechtbank hechtte meer waarde aan deze verklaringen dan aan die van de getuigen van de eiser, die niet bij de plaatsing van de schutting betrokken waren.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de eiser niet had bewezen dat de huidige schutting op een andere plaats staat dan de oude schutting. Dit leidde tot de conclusie dat de gedaagde de strook grond tussen de huidige schutting en de kadastrale erfgrens door verjaring had verkregen. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, terwijl de gedaagde werd toegewezen in zijn vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten. De rechtbank veroordeelde de eiser in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/280761 / HA ZA 15-180
Vonnis van 1 maart 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. C.C.J.M. Weijers te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S.T.W. Verhaagh te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 januari 2016
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 5 juli 2016
  • het proces-verbaal van tegenverhoor van 8 november 2016
  • de conclusie na getuigenverhoor
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
Bij tussenvonnis van 6 januari 2016 is [eiser] opgedragen te bewijzen dat de huidige in 2009 geplaatste schutting op een andere plaats is gezet dan de oude in 1998 geplaatste schutting en dat die oude schutting op de kadastrale erfgrens stond.
[eiser] heeft daartoe de heer [getuige 1] en de heer [getuige 2] als getuigen doen horen. Daarna heeft [gedaagde] in tegenverhoor zichzelf, de heer [getuige 3] en de heer [getuige 4] als getuigen doen horen. Vervolgens heeft [eiser] een conclusie na getuigenverhoor genomen en heeft [gedaagde] daarop bij antwoordconclusie gereageerd.
2.2.
Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben, voor zover van belang, verklaard dat zij niet bij het plaatsen van de schutting in 2009 betrokken zijn geweest. Zij hebben verklaard dat de schutting die in 2009 is geplaatst anders staat dan de schutting die voorheen tussen de percelen stond. Dat verschil betrof het stenen muurtje achterin de tuin van [eiser] .
Getuige [getuige 1] heeft daarover verklaard:
“Ik heb [eiser] geholpen met verhuizen in 2008. Toen stond er een schutting. Er stond ook achterin de tuin van [eiser] een stenen paal van 20 tot 30 cm hoog. Deze stond helemaal vrij in de tuin van [eiser] . Dat is nu niet meer zo.(…) Bij het verhuizen hebben wij nog op het paaltje achterin de tuin van [eiser] gezeten.”
Getuige [eiser] heeft daarover verklaard:
“In 2011 heb ik gezien dat de situatie anders was dan voorheen. (…) Dat wil zeggen dat de schutting anders stond. Eerst stond die naast de muur en nu op het midden van de muur. (…)Dat muurtje stond helemaal in de tuin van [eiser] .”
2.3.
[gedaagde] heeft als getuige, voor zover van belang, verklaard:
“Toen de schutting in 2009 is vervangen ben ik daarbij geholpen door de heer [getuige 3] . De referentiepunten waarlangs wij in 2009 die nieuwe schutting hebben gezet waren de volgende. Langs het scheidingsmuurtje aan de kopse kant van de achterkant van de woningen is een touw gespannen in een rechte lijn naar achteren. Dat touw kwam uit ongeveer op het midden van het muurtje achter in de tuin. Op de plaats van het touw hebben wij in 2009 de nieuwe schutting gezet. Toen wij het touw spanden was de oude schutting al verwijderd.
(…)
De oude schutting is verwijderd de dag voordat wij het lijntje spanden. Ik heb dat samen met mijn zoon gedaan. (…) Vervolgens is de schutting die dag geplaatst. Dat was in één dag klaar inclusief de achterzijde van de schutting.”
Getuige [getuige 3] heeft, voor zover van belang, verklaard:
“Ik heb in 2009 geholpen met het plaatsen van de schutting die er nu staat tussen het perceel van [gedaagde] en het perceel van [eiser] .
Tussen alle woningen staat een scheidingsmuur van ongeveer 1,5 meter en twee meter hoog. Die scheidingsmuur is ingetand in het bestaande metselwerk van de woning. Langs die scheidingsmuur hebben wij een draad gespannen in een rechte lijn naar achteren en die lijn kwam precies uit op de plaats waar de oude schutting stond op het midden van het pinantje, dat is het muurtje achter in de tuin. Die lijn kwam zelfs precies uit tot waar dat muurtje wit geschilderd was. De helft van dat muurtje was wit aan de kant van [gedaagde] en de andere helft was schoon metselwerk. Dat witte muurtje is nog op oude foto’s te zien.
Langs die gespannen lijn is de nieuwe schutting geplaatst. Wij hebben daar zelfs de oude gaten van de palen van de oude schutting kunnen gebruiken om de nieuwe palen te plaatsen. In die gaten hebben we wat beton bijgestort zodat het wat steviger stond.”
Getuige [getuige 4] heeft, voor zover van belang, verklaard:
“Mijn schoonmoeder heeft in de woning aan de [adres] 10 gewoond voordat de heer [eiser] daar kwam wonen. (…) Ik heb toen[in 1998, toevoeging rechtbank]
samen met [gedaagde] de schutting vervangen. De nieuwe schutting is gezet in het verlengde van het scheidingsmuurtje tot de helft van het muurtje achterin de tuin. Die nieuwe schutting is toen op dezelfde plaats gezet als waar de oude schutting stond.
Ik weet dat enkele jaren geleden die schutting opnieuw is vervangen. Ik heb goed contact met [gedaagde] en kom ook nog weleens bij heb thuis.(…)Bij het plaatsen van die nieuwe schutting ben ik verder niet betrokken geweest. (…) Ik denk dat de schutting die er nu staat op dezelfde plaats staat als de schutting die ik samen met [gedaagde] in 1998 heb geplaatst. Ik denk dat omdat we toen het scheidingsmuurtje hebben aangehouden en het muurtje achterin de tuin. De huidige schutting staat precies hetzelfde van hart tot hart”.
2.4.
De rechtbank overweegt het volgende.
De getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] worden weersproken door de getuigenverklaringen van [gedaagde] , [getuige 3] en [getuige 4] . De rechtbank hecht meer waarde aan de getuigenverklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] , nu deze getuigen aanwezig zijn geweest bij respectievelijk het plaatsen van de schutting in 2009 en het plaatsen van de oude schutting in 1998. Beide getuigen verklaren dat de huidige schutting op dezelfde plaats staat als de schutting die in 1998 is geplaatst. Deze verklaringen worden ondersteund door de getuigenverklaring van [gedaagde] en door de door hem overgelegde foto’s waarop duidelijk is te zien dat het muurtje achterin de tuin van [gedaagde] zowel bij de oude schutting als bij de in 2009 geplaatste schutting voor de helft zichtbaar is. Op de oude foto’s is ook te zien dat dat muurtje wit is geschilderd, zoals ook is verklaard door getuige [getuige 3] .
Dat deze foto’s zijn bewerkt, zoals [eiser] heeft gesuggereerd, is niet gebleken.
De rechtbank is daarom van oordeel dat [eiser] niet in de opgedragen bewijslevering is geslaagd.
2.5.
Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat de huidige in 2009 geplaatste schutting op een andere plaats is gezet dan de oude in 1998 geplaatste schutting. Daaruit volgt dat de oude in 1998 geplaatste schutting niet op de kadastrale erfgrens stond. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 5.4. van het tussenvonnis van 6 januari 2016 is overwogen, moet dan ook worden geconcludeerd dat [gedaagde] de strook grond gelegen tussen de huidige schutting en de kadastrale erfgrens door verjaring heeft verkregen.
De vorderingen in conventie zullen daarom worden afgewezen en de in reconventie gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen.
2.6.
[gedaagde] heeft voorts aanspraak gemaakt op betaling van buitengerechtelijke kosten van € 904,00. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat [gedaagde] buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten. De gevorderde kosten komen overeen met het gebruikelijke tarief, zodat deze zullen worden toegewezen.
2.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 285,00
- salaris advocaat
1.582,00(3,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.867,00
2.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden in reconventie begroot op nihil, nu er geen sprake is van extra handelingen in reconventie.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.867,00,
3.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.4.
verklaart voor recht dat de erfgrens tussen de percelen van [eiser] en [gedaagde] , gelegen aan de achterzijde van de woningen aan de [adres] 10 en 12 te Nijmegen, loopt langs de lijn die wordt gemarkeerd door het midden van de huidige schutting, zoals die in 2009 is geplaatst, dat wil zeggen langs een rechte lijn die loopt van het midden van de scheidsmuur aan de achterzijde van de woningen van partijen tot het midden van (het achterste deel van) de muurpost in de achtertuinen van de percelen, dat de huidige schutting mandelig is en dat het perceel van [gedaagde] aan de achterzijde van zijn woning zich uitstrekt tot aan de huidige schutting.
3.5.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te voldoen een bedrag van € 904,00 ter zake van buitengerechtelijke kosten,
3.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil,
3.7.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.8.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2017.