ECLI:NL:RBGEL:2017:1836

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 maart 2017
Publicatiedatum
3 april 2017
Zaaknummer
05/880115-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en valsheid in geschrifte door bewindvoerder met aanzienlijke schade voor slachtoffers

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 maart 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bewindvoerder was aangesteld. De verdachte is veroordeeld voor verduistering van ongeveer 500.000 euro en valsheid in geschrifte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van meer dan vijf jaar, van februari 2009 tot april 2014, opzettelijk geldbedragen heeft verduisterd die toebehoorden aan verschillende slachtoffers. De verdachte heeft zich in zijn hoedanigheid als bewindvoerder schuldig gemaakt aan het wederrechtelijk toeeigenen van deze gelden, wat heeft geleid tot aanzienlijke financiële en emotionele schade voor de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte ook schuldig bevonden aan het indienen van vervalste documenten ter verantwoording van zijn bewind, waaronder een fictieve leenovereenkomst en een vals financieel jaaroverzicht. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers. Daarnaast zijn er schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die zich in het strafproces hebben gevoegd. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, met uitzondering van een vordering die al in een civiele procedure was toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om schadevergoedingen te betalen aan de slachtoffers, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/880115-14
Datum uitspraak : 30 maart 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1957 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats] .
Raadsman: mr. O.J. Ingwersen, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 maart 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij (handelend onder de naam [naam 1] ) (telkens) op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2009 tot en met 15 april 2014 te Arnhem en/of te Zevenaar en/of te Doorwerth, gemeente Renkum, althans in Nederland,
- ( telkens) opzettelijk een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 12.977,17 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
- ( telkens) opzettelijk een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 27.115,00 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
- ( telkens) opzettelijk een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 47.450,00 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte en/of
- ( telkens) opzettelijk een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 2.800 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
- ( telkens) opzettelijk een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 302.797,00 euro), in elke geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] , in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte en/of
- ( telkens) opzettelijk een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1.550,00 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 10] , in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte en/of
- ( telkens) opzettelijk een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1.723,43), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 11] , in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte en/of
- ( telkens) opzettelijk een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 95.519,46 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] , in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte en welk(e) geldbedragen/goederen verdachte (telkens) onder zich had in zijn hoedanigheid van (gerechtelijk) bewindvoerder (aangesteld door de Rechtbank Gelderland), in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 april 2011 tot en met 28 juli 2011 te Arnhem en/of te Zevenaar, en/of te Doorwerth, gemeente Renkum, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door
- een leenovereenkomst ter waarde van 28.000 euro d.d. 17-04-09 op naam van [slachtoffer 9] voor [naam 2] bij de Rechtbank Gelderland heeft ingediend ter verantwoording van zijn gevoerde bewind voor [slachtoffer 9] en bestaande die vervalsing of valsheid hierin dat verdachte deze leenovereenkomst fictief heeft opgesteld en/of
- een financieel jaaroverzicht 2010 ter verantwoording van zijn gevoerde bewind voor [slachtoffer 9] bij de Rechtbank Gelderland heeft ingediend en bestaande die valsheid of vervalsing telkens hierin dat verdachte heeft doen voorkomen dat er slechts 19.606,61 euro aan de spaarrekening van [slachtoffer 9] was onttrokken, terwijl in werkelijkheid 196.875,39 euro was
onttrokken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] namens [slachtoffer 2] , p. 36 t/m 38;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , p. 55 t/m 57;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] namens [slachtoffer 5] met bijlagen, p. 80, 81 en 88;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 6] namens [slachtoffer 7] met bijlagen, p. 90 t/m 96;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 8] namens [slachtoffer 9] , p. 98 en 99;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 10] , p. 116 en 117;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] namens [slachtoffer 11] , p. 119 en 120;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 12] namens [slachtoffer 13] , p. 137 en 138;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 187 en 188;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 maart 2017.
Ten aanzien van feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 8] namens [slachtoffer 9] , p. 99;
- het schriftelijk bescheid zijnde een historisch overzicht spaarrekeningen 2009 van [slachtoffer 9] , p. 294;
- het schriftelijk bescheid zijnde een historisch overzicht spaarrekeningen 2010 van [slachtoffer 9] , p. 296;
- het schriftelijk bescheid zijnde een formulier periodieke rekening gedateerd 24 juli 2011, p. 301 en 302;
- het schriftelijk bescheid zijnde een overzicht uitgaven 2009 gedateerd 19 april 2011, p. 201;
- het schriftelijk bescheid zijnde een schuldbekentenis gedateerd 17 april 2009, p. 316;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 192;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 maart 2017.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij (handelend onder de naam [naam 1] )
(telkens
)op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 februari 2009 tot en met 15 april 2014 te Arnhem, Zevenaar en/
of teDoorwerth
, gemeente Renkum, althans in Nederland,
-
(telkens
)opzettelijk een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 12.977,17 euro
), in elk geval enig goed,dat
/die geheel of ten deletoebehoorde
(n) aan [slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachteen
/of
-
(telkens
)opzettelijk een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 27.115,00 euro),
in elk geval enig goed, dat
/die geheel of ten deletoebehoorde
(n)aan [slachtoffer 3] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachteen
/of
-
(telkens
)opzettelijk een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 47.450,00 euro),
in elk geval enig goed,dat
/die geheel of ten deletoebehoorde
(n) aan [slachtoffer 4] en/of[slachtoffer 5] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan verdachteen
/of
-
(telkens
)opzettelijk een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 2.800 euro),
in elk geval enig goed, dat
/die geheel of ten deletoebehoorde
(n) aan [slachtoffer 6] en/of[slachtoffer 7] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachteen
/of
-
(telkens
)opzettelijk een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 302.797,00 euro),
in elke geval enig goed,dat
/die geheel of ten deletoebehoorde
(n) aan [slachtoffer 8] en/of[slachtoffer 9] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan verdachteen
/of
-
(telkens
)opzettelijk een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1.550,00 euro),
in elk geval enig goed,dat
/die geheel of ten deletoebehoorde
(n)aan [slachtoffer 10] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan verdachteen
/of
-
(telkens
)opzettelijk een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1.723,43),
in elk geval enig goed,dat
/die geheel of ten deletoebehoorde
(n) aan [slachtoffer 4] en/of[slachtoffer 11] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan verdachteen
/of
-
(telkens
)opzettelijk een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 95.519,46 euro),
in elk geval enig goed,dat
/die geheel of ten deletoebehoorde
(n) aan [slachtoffer 12] en/of[slachtoffer 13] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan verdachteen
welk
(e
)geldbedragen
/goederenverdachte
(telkens
)onder zich had in zijn hoedanigheid van (gerechtelijk) bewindvoerder
(aangesteld door de Rechtbank Gelderland),
in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had,
(telkens
)wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 19 april 2011 tot en met 28 juli 2011 te
Arnhem en/of te Zevenaar, en/of teDoorwerth,
gemeente Renkum, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte en
/ofvervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door
- een leenovereenkomst ter waarde van 28.000 euro d.d. 17-04-09 op naam van [slachtoffer 9] voor [naam 2] bij de Rechtbank Gelderland heeft ingediend ter verantwoording van zijn gevoerde bewind voor [slachtoffer 9] en bestaande die
vervalsing ofvalsheid hierin dat verdachte deze leenovereenkomst fictief heeft opgesteld en
/of
- een financieel jaaroverzicht 2010 ter verantwoording van zijn gevoerde bewind voor [slachtoffer 9] bij de Rechtbank Gelderland heeft ingediend en bestaande die
valsheid ofvervalsing
telkenshierin dat verdachte heeft doen voorkomen dat er slechts 19.606,61 euro aan de spaarrekening van [slachtoffer 9] was onttrokken, terwijl in werkelijkheid 196.875,39 euro was
onttrokken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Verduistering gepleegd door hem die het goed als bewindvoerder onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in art. 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een forse voorwaardelijke gevangenisstraf met een lange proeftijd en een werkstraf op te leggen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf grote financiële problemen voor verdachte teweegbrengt. Bovendien heeft verdachte verklaard dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor hem het einde betekent.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 31 januari 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gedateerd 1 maart 2017.
Verdachte heeft zich over een periode van ruim vijf jaar, als bewindvoerder, ongeveer 500.000 euro wederrechtelijk toegeëigend voor eigen gebruik. Daarnaast heeft hij een deel van dit bedrag tegenover deze rechtbank willen verantwoorden door opzettelijk gebruik te maken van valse en vervalste geschriften. De gevolgen voor de slachtoffers van verdachte zijn enorm, niet alleen financieel maar ook emotioneel. Verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn positie en het vertrouwen dat zijn toch al kwetsbare cliënten en de rechtbank in hem hebben gesteld, geschaad. Dit alles voor het in stand houden van zijn – naar eigen zeggen – luxueuze en dure levensstijl. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk, te meer nu hij door de rechtbank als bewindvoerder is benoemd. Dit alles weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee en maakt de door hem gepleegde strafbare feiten zonder meer gevangenisstrafwaardig. Het uitgangspunt is, in een geval als dit met een benadelingsbedrag van ongeveer vijf ton, een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat dat hij volledig heeft meegewerkt aan het onderzoek, ook al heeft verdachte zich pas bij de politie gemeld nadat tegen hem door één van de slachtoffers een civiele procedure was aangespannen, waarvan verdachte op de hoogte was. Verder houdt de rechtbank rekening met het forse tijdsverloop dat niet door de complexiteit van de zaak kan worden gerechtvaardigd noch aan de proceshouding van verdachte is te wijten. Nu dit tijdsverloop is veroorzaakt door de wijze waarop de zaak door het Openbaar Ministerie is behandeld, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een schending van de redelijke termijn waarbinnen de berechting had moeten plaatsvinden.
De rechtbank overweegt dat een werkstraf in dit geval geenszins geen recht doet aan de ernst van de feiten. De rechtbank acht – net als de officier van justitie – gelet op al het voorgaande een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend. Verdachte heeft weliswaar nog aangevoerd dat hij een eigen onderneming is begonnen, dat de vooruitzichten gunstig zijn en dat hij voorziet daaruit inkomsten te kunnen genereren om de slachtoffers schadeloos te stellen, maar de rechtbank laat de ernst van de gepleegde strafbare feiten en de gevolgen daarvan zwaarder wegen dan het belang van verdachte zijn werkzaamheden te kunnen voortzetten.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De navolgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding:
  • [slachtoffer 2] (feit 1): € 13.123,17 vermeerderd met de proceskosten, ter hoogte van € 796,-, de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het gehele schadebedrag.
  • [slachtoffer 7] (feit 1): € 2.800,- vermeerderd met de proceskosten, ter hoogte van
  • [slachtoffer 10] (feit 1): € 1.550,- vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het gehele schadebedrag.
  • [slachtoffer 11] (feit 1): € 1.723,61 (na vermeerdering van het bedrag ter zitting), vermeerderd met de proceskosten, ter hoogte van € 355,13, de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het gehele schadebedrag.
  • [slachtoffer 13] (feit 1): € 95.519,46 vermeerderd met de proceskosten, ter hoogte van € 480,-, de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het gehele schadebedrag.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, omdat deze vordering al is toegewezen in een civiele procedure. Het gevorderde bedrag dient wel in zijn geheel, te weten een bedrag van € 13.919,17, als schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Ten aanzien van de vorderingen van de overige benadeelde partijen stelt de officier van justitie dat deze voldoende zijn onderbouwd en volledig kunnen worden toegewezen vermeerderd met, indien gevorderd, de proceskosten, de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich aangesloten bij de standpunten van de officier van justitie. Verdachte heeft opgemerkt dat hij naar aanleiding van het veroordelend vonnis met een deurwaarder een betalingsregeling heeft getroffen, in verband waarmee hij al een paar keer een klein bedrag heeft betaald.
Beoordeling door de rechtbank
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2]
Materiële schade
De rechtbank heeft kennisgenomen van het vonnis van de civiele rechter van deze rechtbank van 12 februari 2014. Daarin is verdachte veroordeeld tot betaling van de totaalsom van
€ 13.123,17, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten, begroot op € 469,79. Voornoemd schadebedrag is thans in de vordering van de benadeelde partij opgenomen als materiële schade.
De benadeelde partij beschikt met dit onherroepelijk vonnis al over een executoriale titel ter verkrijging van vergoeding van zijn schade voor zover het de totaalsom betreft vermeerderd met de wettelijke rente en de toegewezen proceskosten. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij in zoverre geen belang meer heeft bij zijn vordering, op grond waarvan hij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard zal worden.
Proceskosten
De daarnaast gevorderde proceskosten, te weten de eigen bijdrage, vormen geen onderdeel van de door de civiele rechter toegewezen proceskosten. Ten aanzien van deze kosten overweegt de rechtbank dat geen
rechtstreeksverband bestaat tussen deze kosten en het bewezenverklaarde. Deze kosten zijn immers veroorzaakt door de civiele procedure. Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het feit dat verdachte naar burgerlijk recht voor de schade die door het strafbare feit aan het slachtoffer is toegebracht aansprakelijk is en het slachtoffer belang heeft bij (verdere) incasso van het verschuldigde via het CJIB, zal de rechtbank voor het bedrag aan hoofdsom van € 13.123,17 (het verduisterde geld), als schadevergoedingsmaatregel opleggen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 1 juli 2012 (de datum gelegen in het midden van de periode waarin geld is verduisterd.
Indien en voor zover verdachte inderdaad al betalingen aan het slachtoffer heeft gedaan via de deurwaarder, dienen die betalingen (met inachtneming van het bepaalde in art. 6:44 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)) in mindering te komen op het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 7]
Materiële schade
De vordering is door de verdediging inhoudelijk niet betwist. Nu deze naar het oordeel van de rechtbank verder voldoende is onderbouwd en redelijk voorkomt, is zij van oordeel dat het gevorderde bedrag aan schade, ter hoogte van € 2.800,-, kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente per 3 januari 2014 (de datum waarop het overgrote deel van dit bedrag is verduisterd).
‘Proceskosten’
De rechtbank overweegt dat de gevorderde proceskosten, bestaande uit de eigen bijdrage voor rechtshulp ter hoogte van € 616,-, volgens de toelichting daarop ter zitting door mr. [naam 3] , zijn gemaakt in verband met het bewaken van het proces in deze zaak en geen verband houden met het indienen van de onderhavige vordering. De rechtbank zal deze kosten dan ook kwalificeren als materiële schade in de zin van art. 6:96 BW (kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid). Het betreft kosten die in redelijkheid zijn gemaakt en redelijk zijn van hoogte. Het gevorderde bedrag, te weten € 616,-, zal eveneens onder de noemer van materiële schade (en dus niet als proceskosten) worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover per 28 juli 2014 (datum afgifte toevoeging).
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het feit dat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit aan het slachtoffer is toegebracht, zal de rechtbank voor het bedrag aan toewijsbare materiële schade van in totaal € 3.416,--, ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bij de vordering uiteengezet.
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 10]
Materiële schade
De vordering is door de verdediging inhoudelijk niet betwist. Nu deze naar het oordeel van de rechtbank verder voldoende is onderbouwd en redelijk voorkomt, zal zij het gevorderde bedrag aan schade, ter hoogte van € 1.550,-, toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente per 1 juli 2013 (een datum gelegen in – naar schatting – het midden van de periode waarin de verduisteringen zijn gepleegd).
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het feit dat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit aan de het slachtoffer is toegebracht, zal de rechtbank voor het bedrag aan toewijsbare materiële schade van in totaal € 1.550,-- ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bij de vordering uiteengezet.
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 11]
Materiële schade
De materiële schade is door de verdediging inhoudelijk niet betwist. Nu deze naar het oordeel van de rechtbank verder voldoende is onderbouwd en redelijk voorkomt, zal zij het gevorderde bedrag aan materiële schade, ter hoogte van € 1.723,61, toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente per 1 november 2013 (als datum gelegen in ongeveer het midden van de periode waarin bedragen zijn verduisterd).
Proceskosten – extra kosten bewindvoerder aangifte
De rechtbank overweegt dat het als proceskosten gevorderde bedrag, bestaande uit extra kosten voor de bewindvoerder met betrekking tot de aangifte ter hoogte van € 128,-, vallen onder kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96 BW. De rechtbank zal deze kosten, die in redelijkheid gemaakt en redelijk van hoogte zijn, dan ook als materiële schade toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente per 18 april 2014 (datum aangifte).
Proceskosten – extra kosten bewindvoerder schadevergoeding
De benadeelde partij vordert tevens vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt ter verkrijging van schadevergoeding in rechte, te weten een bedrag van € 200,33. Deze kostenpost is door de verdediging inhoudelijk niet betwist. Nu het gaat om proceskosten en het bedrag niet uitgaat boven het bedrag dat bij toepassing van het liquidatietarief zou gelden, zal de rechtbank de gevorderde proceskosten toewijzen.
Het meer gevorderde (onder de noemer ‘proceskosten’) zal worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het feit dat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit aan het slachtoffer is toegebracht, zal de rechtbank voor het bedrag aan toewijsbare materiële schade van in totaal € 1.851,61 ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bij de vordering uiteengezet.
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 13]
Materiële schade
De materiële schade is door de verdediging inhoudelijk niet betwist. Nu deze naar het oordeel van de rechtbank verder voldoende is onderbouwd en redelijk voorkomt, is zij van oordeel dat het gevorderde bedrag aan materiële schade, ter hoogte van € 95.519,46, kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente per 1 april 2013 (als datum gelegen in ongeveer het midden van de periode waarin bedragen zijn verduisterd).
Proceskosten – werkzaamheden door bewindvoerder ten aanzien van verduistering
De rechtbank overweegt dat de gevorderde proceskosten ter hoogte van
€ 480,-, bestaande uit de extra kosten voor werkzaamheden van de bewindvoerder met betrekking tot de verduistering, vallen onder kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96 BW. De rechtbank zal deze kosten dan ook toewijzen als materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente per 8 oktober 2014 (datum aangifte).
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het feit dat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit aan het slachtoffer is toegebracht, zal de rechtbank voor het bedrag aan toewijsbare materiële schade van in totaal € 95.999,46 ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bij de vordering uiteengezet.
Ten aanzien van alle op te leggen schadevergoedingsmaatregelen geldt dat bij de bepaling van de op te leggen vervangende hechtenis steeds de reeds verschuldigde wettelijke rente buiten beschouwing zal worden gelaten. In art. 24c derde lid Sr is bepaald dat de totale vervangende hechtenis niet langer mag duren dan één jaar. Deze beperking geldt ingevolge art. 36f lid 8 ook voor de bij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen voorlopige hechtenis. De rechtbank zal daarom, na optelling van het aantal dagen vervangende hechtenis dat past bij de schadevergoedingsmaatregelen die zullen worden opgelegd ten behoeve van de overige slachtoffers, het dan nog resterende aantal dagen verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 13] .

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 57, 225, 321, 323 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 1):
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan het slachtoffer in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan het slachtoffer (al dan niet via de door [slachtoffer 2] ingeschakelde deurwaarder) daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] (feit 1):
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan het slachtoffer in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan het slachtoffer daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10] (feit 1):
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan het slachtoffer in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan het slachtoffer daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11] (feit 1):
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan het slachtoffer in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan het slachtoffer daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 13] (feit 1):
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan het slachtoffer in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan het slachtoffer daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. Lagarde (voorzitter), mr. J.M. Hamaker en mr. F.M.A. 't Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.W.A. Nabbe, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 maart 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600 2014012079, gesloten op 30 april 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.