ECLI:NL:RBGEL:2017:1717

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 maart 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 15 _ 906
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van persoonsgebonden budget (pgb) en de toepassing van de budgetgarantie in het kader van de AWBZ

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 maart 2017 uitspraak gedaan over de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) aan eiseres voor het jaar 2014. Eiseres beschikte over een indicatie voor zorgzwaartepakket 4LG (ZZP 4LG) en ontving in 2013 een pgb van bruto € 68.839,80. Voor 2014 werd eenzelfde bedrag toegekend, maar met een wijziging in de indicatie naar ZZP 6LG per 3 december 2014. Verweerder stelde dat de budgetgarantie inhield dat eiseres in 2014 hetzelfde pgb zou ontvangen als in 2013, en verhoogde het bedrag met € 18.824,80 en later met € 17.613, op basis van de gewijzigde indicatie.

Eiseres betwistte deze handelwijze en stelde dat de budgetgarantie niet correct was toegepast, aangezien zij meer zorg nodig had en in totaal over 2014 niet meer pgb ontving dan in 2013. De rechtbank oordeelde dat de budgetgarantie, zoals bedoeld in artikel 2.6.6a van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa), erop gericht is dat een verzekerde hetzelfde bedrag ontvangt voor dezelfde zorg als in het voorgaande jaar. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden en dat eiseres recht had op een pgb van bruto € 69.934,57.

De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 990, en het betaalde griffierecht van € 45 diende door verweerder vergoed te worden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/906

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 maart 2017

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.G.J. Spiekker),
en

[verweerder] te [plaats] , verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend van bruto € 68.839,80.
Bij besluit van 8 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 22 september 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [bewindvoerder] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Kelderhuis.
Het onderzoek is daarna heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op een vraagstelling van de rechtbank. Nadat verweerder hieraan heeft voldaan heeft de rechtbank de zaak verwezen ter behandeling door de meervoudige kamer van de rechtbank.
Na verkregen toestemming om zonder nadere zitting uitspraak te doen heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Eiseres beschikte over de periode van 22 oktober 2010 tot en met 21 december 2015 over een indicatie voor zorgzwaartepakket 4LG (ZZP 4LG), Wonen met begeleiding en verzorging, ingevolge de AWBZ. Voor 2013 is op grond hiervan een pgb toegekend van bruto € 68.839,80. Voor 2014 is eenzelfde pgb toegekend. Van dit bedrag is € 18.824,80 onder de vermelding budgetgarantie toegekend.
Vanaf 3 december 2014 beschikte eiseres over een indicatie voor ZZP 6LG, Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging, met een looptijd tot en met 2 december 2029. Op grond van deze gewijzigde indicatie heeft verweerder het primaire besluit genomen, waarbij van het voor 2014 toegekende pgb van bruto € 68.839,80 thans € 17.613 onder de vermelding budgetgarantie is toegekend.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de budgetgarantie inhoudt dat eiseres in 2014 net zo veel pgb krijgt als in 2013. Verweerder heeft daarom het ‘normale’ bruto pgb-bedrag, berekend aan de hand van artikel 2.6.6 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa), gelet op de indicatie ZZP 4LG voor 2014 in eerste instantie opgehoogd met een bedrag van € 18.824,80 en bij het primaire besluit, gelet op de gewijzigde indicatie ZZP 6LG, met € 17.613.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat deze handelwijze met zich brengt dat de budgetgarantie ten onrechte (materieel) niet in acht is genomen. Hoewel haar indicatie met ingang van 3 december 2014 is gewijzigd van 4LG naar 6LG en zij meer zorg (persoonlijke verzorging en verpleging) nodig heeft ontvangt zij in totaal over 2014 niet méér pgb dan in 2013.
4. De rechtbank stelt voorop dat, nu het pgb over 2014 in geding is, de beoordeling plaatsvindt aan de hand van de AWBZ en de Rsa.
5. Ingevolge artikel 2.6.6a, eerste lid, van de Rsa hoogt het zorgkantoor het bruto persoonsgebonden budget op tot een garantiebedrag ter hoogte van het bruto persoonsgebonden budget dat was verleend voor de subsidieperiode die eindigde op 31 december 2013, indien de verzekerde volgens het indicatiebesluit is aangewezen op verblijf, en
a. het persoonsgebonden budget bij de eerste verlening op basis van een indicatiebesluit waaruit bleek dat de verzekerde was aangewezen op een zorgzwaartepakket, op grond van een beleidsregel van het Zorginstituut of op grond van artikel 2.6.15, zoals dat artikel luidde voor 1 januari 2013, was opgehoogd tot een garantiebedrag of;
b. aan de verzekerde in 2012 een persoonsgebonden budget is verleend op basis van een indicatiebesluit waaruit bleek dat de verzekerde aangewezen was op verblijf en de verzekerde vanaf 30 december 2012 ononderbroken woonachtig was in een kleinschalig wooninitiatief.
6. Niet in geschil is dat eiseres recht heeft op een budgetgarantie tot 100 procent als bedoeld in artikel 2.6.6a, eerste lid, van de Rsa. In geschil is of verweerder de in dit artikellid bedoelde budgetgarantie bij het bestreden besluit in acht heeft genomen.
7. De rechtbank overweegt dat uit de tekst van artikel 2.6.6a, eerste lid van de Rsa niet eenduidig blijkt of verweerder dan wel eiser gevolgd moet worden in de uitleg van de betekenis van de budgetgarantie. In het eerste lid is immers alleen vermeld dat het pgb voor 2014 wordt opgehoogd tot een garantiebedrag ter hoogte van het bruto persoonsgebonden budget dat was verleend voor de subsidieperiode die eindigde op 31 december 2013. In artikel 2.6.6a wordt niet voorzien in de situatie dat gedurende het subsidiejaar recht is op meer AWBZ-zorg, maar is slechts geregeld dat het garantiebedrag wordt verlaagd in situaties dat er recht is op minder zorg.
8. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat eiser recht heeft op een pgb ten bedrage van bruto € 69.934,57 (€ 68.724,77 + € 1.209.80).
9. De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495, en wegingsfactor 1).
Tevens zal verweerder het betaalde griffierecht van € 45 dienen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept het primaire besluit en kent eiseres een pgb toe tot een bedrag van bruto € 69.934,57 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 990;
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 45 aan
haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. E.C.E. Marechal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2017:
Griffier
Voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.