In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 31 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die was opgelegd naar aanleiding van het gebruik van een auto met een Duits kenteken op de Nederlandse weg. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan eiser was opgelegd, omdat verweerder niet voldoende had onderzocht of eiser daadwerkelijk de auto feitelijk ter beschikking had. De rechtbank stelde vast dat eiser de auto bestuurde, maar dat hij dit deed op verzoek van een vriend, die de eigenaar van de auto was. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij verweerder ligt en dat deze niet had aangetoond dat eiser de auto feitelijk ter beschikking had. De rechtbank vernietigde daarom de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, en veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.