ECLI:NL:RBGEL:2017:1670

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
05/720253-16 en 96/152467-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en rijden zonder rijbewijs onder invloed van alcohol

Op 28 maart 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 28-jarige man uit Nijmegen, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en het rijden op een snorfiets zonder rijbewijs en onder invloed van alcohol. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 210 dagen, waarvan 106 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 120 uur. Daarnaast moet hij een geldboete van € 350,00 betalen en een behandeling voor impuls- en agressieregulatie ondergaan. De zaak kwam voort uit een incident op 21 juli 2016, waarbij de verdachte het slachtoffer met een kapotgeslagen bierflesje heeft geslagen en gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de poging tot moord en doodslag niet bewezen kon worden, maar dat de poging tot zware mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte had ook gereden zonder rijbewijs en onder invloed van alcohol, wat leidde tot bijkomende straffen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn geestelijke gezondheid en de impact van zijn daden op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers : 05/720253-16 en 96/152467-16
Datum uitspraak : 28 maart 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats 1] , wonende te [adres 1] ,
raadsman: mr. A.M. Smetsers, advocaat te Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
1 november 2016, 29 november 2016 en 14 maart 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Ten aanzien van parketnummer 05/720253-16
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juli 2016 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een (kapotgeslagen) bierflesje, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer] (meermalen)(met kracht) heeft gestoken en/of geslagen, in/op het hoofd en/of het gelaat en/of in/op de rug en/of elders in/op het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 21 juli 2016 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, met een (kapotgeslagen) bierflesje, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer] (meermalen) (met kracht) heeft gestoken en/of geslagen, in/op het hoofd en/of het gelaat en/of in/op de rug en/of elders in/op het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 21 juli 2016 te Nijmegen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
-een (forse) hoofdwond (gehecht met 54, althans een groot aantal, hechtingen) en/of
-een steekwond in zijn rug en/of
-een gebroken kaak,
heeft toegebracht, door met een (kapotgeslagen) bierflesje, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer] (meermalen)(met kracht) te steken en/of te slaan, in/op het hoofd en/of het gelaat en/of in/op de rug en/of elders in/op het lichaam;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 21 juli 2016 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een (kapotgeslagen) bierflesje, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer] (meermalen)(met kracht) heeft gestoken en/of geslagen, in/op het hoofd en/of het gelaat en/of in/op de rug en/of elders in/op het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van parketnummer 96/152467-16
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 juli 2016 te Nijmegen, als bestuurder van een motorrijtuig (snorfiets), dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 660 microgram, in elk geval hoger dan 88
microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
2.
hij op of omstreeks 20 juli 2016 te Nijmegen, als bestuurder van een motorrijtuig (snorfiets) heeft gereden op de weg, Sint Annastraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van parketnummer 05/720253-16 [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 21 juli 2016 heeft verdachte aangever [slachtoffer] te Nijmegen op de openbare weg mishandeld. [2] Aangever liep hierbij de volgende verwondingen op: een wijkende wond aan de zijkant van het hoofd, een wond op de rug en een breuk, zowel rechts als links, van de bovenkaak. De wond op het hoofd is middels 54 hechtingen gehecht en ook de wond op de rug is gehecht. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. De officier van justitie heeft gesteld dat op grond van de bewijsmiddelen in het procesdossier wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de meest subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. De verdediging heeft ten aanzien van het meest subsidiair tenlastegelegde naar voren gebracht dat niet vastgesteld kan worden dat met een bierfles is geslagen. Er is sprake van tegenstrijdige verklaringen.
Beoordeling door de rechtbank
Primair, subsidiair en meer subsidiair
De rechtbank is, in navolging van de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de aan de verdachte primair en subsidiair ten laste gelegde poging tot moord respectievelijk poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, zodat verdachte van deze feiten dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank is eveneens, in navolging van de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de aan de verdachte meer subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Het slachtoffer heeft ter zitting meegedeeld dat hij nog altijd klachten ervaart van het toegebrachte letsel, onder meer gevoelloosheid aan de rechterkant van zijn hoofd en epileptische aanvallen. Dergelijke klachten zouden grond vormen voor het aannemen van zwaar lichamelijk letsel. Het dossier bevat echter geen geneeskundige onderbouwing voor de genoemde klachten dan wel een proces-verbaal waarin de huidige klachten van het slachtoffer staan verwoord. Bij gebreke van die onderbouwing kan naar het oordeel van de rechtbank het bestaan van zwaar lichamelijk letsel niet bewezen worden. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Meest subsidiair
De rechtbank stelt vast dat verdachte bekent aangever meermalen te hebben geslagen. [4]
De vraag die aan de rechtbank voorligt is of verdachte aangever heeft geslagen/gestoken met een (kapotgeslagen) bierflesje.
De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van getuige [getuige 1] naar voren komt dat zij heeft gezien dat twee mannen ruzie hadden en vielen en dat, op het moment dat de mannen vielen, zij heeft gezien dat een van de mannen een bierfles in zijn rechterhand hield. De getuige zag en hoorde dat een van de mannen de bierfles met de hals van de fles in zijn rechterhand op de grond kapot sloeg en zag dat de man het scherpe restant van de bierfles in de richting van de andere man -die net bezig was weer op te staan- bracht. Ze zag dat de man met de bierfles in het hoofd van het slachtoffer sloeg. De getuige zag dat het slachtoffer desondanks wilde opstaan en dat, toen hij dit deed, de man met de kapotte bierfles in de rug van het slachtoffer stak. Ze zag dat het slachtoffer in de rechterzijde op de middenhoogte van de rug gestoken werd. [5]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard te hebben gezien dat de blanke jongen iets in zijn hand had. De getuige vermoedt in de rechterhand. De getuige zag dat de blanke jongen de donkere jongen met kracht achterop, of iets meer naar de zijkant, op het hoofd sloeg. De getuige hoorde en zag dat wat de blanke jongen in zijn hand had, en waarmee hij op het hoofd van de donkere jongen sloeg, brak. Het klonk als glas. Direct daarna zag de getuige de donkere jongen op de grond vallen en zag zij de blanke jongen met dezelfde hand en met wat hij in zijn hand had in de rug of zij van de donkere jongen steken. [6]
Een onbekend gebleven persoon heeft de betreffende avond verklaard te hebben gezien dat iemand met een kapot geslagen fles in zijn gezicht was gestoken. [7]
Uit het proces-verbaal uitkijken beelden komt naar voren dat het er bij de aanval op lijkt dat verdachte een voorwerp in zijn rechterhand heeft. [8]
De rechtbank acht op grond van vorenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een bierfles in zijn hand had, dat hij aangever met de bierfles heeft geslagen en dat hij aangever met het restant van de kapotgeslagen bierfles heeft gestoken. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het letsel van het slachtoffer, te weten een wijkende hoofdwond en een wond op de rug, passen bij letsel dat kan ontstaan door steken met een kapotte bierfles.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het hard slaan/steken met een (kapotgeslagen) (bier)fles op iemands hoofd kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft door met een bierfles op het hoofd te slaan en door met het restant van een kapotgeslagen bierfles in het hoofd te steken bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank is van oordeel dat zo wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de meest subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van parketnummer 96/152467-16 [9]
Feit 1 en 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal ter zake artikel 8 WVW 1994 d.d. 20 juli 2016;
- het proces-verbaal van ademonderzoek d.d. 20 juli 2016;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 maart 2017.

3.Bewezenverklaring

Ten aanzien van parketnummer 05/720253-16
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meest subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks21 juli 2016 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een (kapotgeslagen) bierflesje,
althans een scherp en/of puntig voorwerp,die [slachtoffer]
(meermalen
) (met kracht
)heeft gestoken en/of geslagen, in/op het hoofd
en/of het gelaaten
/ofin
/opde rug
en/of elders in/op het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van parketnummer 96/152467-16
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks20 juli 2016 te Nijmegen, als bestuurder van een motorrijtuig (snorfiets), dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 660 microgram,
in elk geval hoger dan 88
microgramalcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
2.
hij op
of omstreeks20 juli 2016 te Nijmegen, als bestuurder van een motorrijtuig (snorfiets) heeft gereden op de weg, Sint Annastraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 05/720253-16, meest subsidiair
Poging tot zware mishandeling
Ten aanzien van parketnummer 96/152467-16
Feit 1
Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994
Feit 2 (overtreding)
Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 05/720253-16 meest subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen, waarvan 107 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en voorts tot het verrichten van 240 uren werkstraf. De officier van justitie is van mening dat de ernst van het feit, de problematiek van verdachte en het daarbij behorende behandelplan een proeftijd van 3 jaar rechtvaardigen. De officier van justitie houdt bij zijn strafeis rekening met de ernst van het feit en de hoge kans op recidive. De officier van justitie houdt ook rekening met het advies verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten en met het gegeven dat verdachte zijn leven wil beteren.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 96/152467-16 onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 320,- en ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde tot hechtenis voor de duur van 2 weken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte ten aanzien van de zaak met parketnummer 05/720253-16 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen en daarnaast een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. De verdediging is van mening dat daarmee een voldoende duidelijk signaal naar verdachte wordt gegeven. De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met het advies verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De verdediging verzoekt ten aanzien van de feiten onder parketnummer 96/152467-16 alleen een geldboete op te leggen en brengt daartoe naar voren dat sprake is van één reeks van gebeurtenissen en dat de gepleegde feiten, zowel de poging tot zware mishandeling als de overtredingen van de Wegenverkeerswet, niet los van elkaar te zien zijn.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 26 januari 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Tactus Verslavingszorg, gedateerd 24 november 2016;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering IrisZorg, gedateerd 6 maart 2017;
- een rapportage Pro Justitia van drs. [naam] , psycholoog, gedateerd 18 november 2016.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig feit, te weten een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft, terwijl hij onder invloed van alcohol en harddrugs was, de confrontatie met het slachtoffer gezocht en het slachtoffer meermalen geslagen, waaronder met een (kapotgeslagen) bierfles op het hoofd en tegen de rug. Het slachtoffer heeft door het door verdachte gebruikte geweld ernstig letsel opgelopen; een grote hoofdwond en een wond op de rug die zijn gehecht en een gebroken kaak. Het slachtoffer heeft ter zitting meegedeeld hiervan nog steeds klachten te ervaren en ook een groot litteken (onder zijn haar) aan de mishandeling te hebben overgehouden. Daarnaast heeft het voorval een grote psychische impact gehad op het slachtoffer. Door zo te handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent het verdachte ook aan dat hij het feit heeft gepleegd op de openbare weg tijdens een druk bezocht evenement, te weten de Zomerfeesten in Nijmegen. Meerdere mensen zijn ongewild geconfronteerd met het geweld en met het ernstige letsel van het slachtoffer. Daarbij komt dat een feit als dit gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt.
Verdachte heeft zich voorafgaand aan de mishandeling schuldig gemaakt aan het rijden op een snorfiets op de openbare weg onder invloed van alcohol en zonder rijbewijs. Verdachte heeft hiermee een onverantwoord risico genomen en zijn medeweggebruikers in gevaar gebracht, terwijl hij bovendien bij het veroorzaken van een ongeval niet voor de door hem toegebrachte schade verzekerd zou zijn geweest.
Uit de rapportage Pro Justitia van drs. [naam] van 18 november 2016 komt het volgende naar voren.
Verdachte is een 28-jarige licht zwakzinnige man met een zeer belaste achtergrond. Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van zwakbegaafdheid en een antisociale persoonlijkheidsstoornis en mogelijk een ziekelijke stoornis in de zin van ADHD en misbruik van alcohol en van cannabisafhankelijkheid. Dit was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Er is sprake van agressieregulatieproblematiek. Geadviseerd wordt verdachte voor het hem tenlastegelegde verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De kans op herhaling van het plegen van gewelddadige feiten wordt als hoog ingeschat indien niets verandert aan de omstandigheden zoals die golden ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Geadviseerd wordt verdachte een (deels) voorwaardelijk strafdeel op te leggen, waarbij het reclasseringstoezicht voor een maximale termijn wordt verlengd. Geadviseerd wordt voorts als bijzondere voorwaarde op te leggen dat betrokkene zich volledig onthoudt van alcoholgebruik. Verder zou verdachte baat kunnen hebben bij het volgen van een praktische training waarbij hij leert zijn impulscontrole te verbeteren, indien haalbaar, medicamenteus ondersteund.
Uit de rapportage van Reclassering IrisZorg van 6 maart 2017 komt naar voren dat na de laatste detentie ‘het kwartje lijkt te zijn gevallen’ bij verdachte. Verdachte gaat meer praten over zijn problemen en de spanningen die hij daarbij beleeft. De reclassering is van mening dat er een noodzaak is om een algeheel alcohol- en drugsverbod op te leggen. Verdachte laat in de dagelijkse gang van zaken zien dat hij zijn spanningen met deze middelen probeert te reguleren. Ook wordt gezien dat verdachte onder invloed van de middelen sneller geneigd is om terug te vallen in delictgedrag. De voorgestelde behandeling bij Kairos is alleen maar zinvol als verdachte dit clean kan doorlopen.
De rechtbank houdt bij de afdoening van de zaak rekening met de oriëntatiepunten, de ernst van de gepleegde feiten en met de problematiek van verdachte. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige met betrekking tot de geestesgesteldheid van verdachte over en beschouwt verdachte voor het tenlastegelegde als verminderd toerekeningsvatbaar. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op rechterlijke uitspraken in vergelijkbare zaken, oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van deze zaak een gevangenisstraf zoals door de officier van justitie geëist passend en geboden is. De voorwaardelijke straf die zal worden opgelegd dient als waarschuwing voor verdachte om zich voortaan van het plegen van delicten te onthouden. De rechtbank ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, aanleiding om de proeftijd op 3 jaren te bepalen en aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden. De rechtbank acht het voor de vermindering van de kans op recidive van belang dat verdachte wordt behandeld voor zijn persoonlijkheidsproblematiek. De rechtbank zal, om de behandeling bij Kairos zo succesvol mogelijk te kunnen laten verlopen, een algeheel alcohol- en drugsverbod opleggen, zoals door de reclassering is geadviseerd. De rechtbank zal verdachte naast de gevangenisstraf een werkstraf voor de duur van 120 uur opleggen, te vervangen door 60 dagen hechtenis. De rechtbank acht ten aanzien van de overtreding, het rijden zonder rijbewijs, de oplegging van een geldboete van € 350,00 passend en geboden. De eerdere veroordelingen hebben verdachte er blijkbaar niet van weerhouden om weer over te gaan tot het rijden zonder rijbewijs.
De -geschorste- voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van parketnummer 05/720253-16
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezen verklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.544,95.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij tot betaling van het bedrag van € 2.544,95 toe te wijzen, met toewijzing van de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat bij de benadeelde partij geen sprake is van letsel aan het aangezicht, zodat geen aansluiting gezocht kan worden bij de door de benadeelde partij overgelegde uitspraken. De verdediging verzoekt een lagere vergoeding voor de immateriële schade toe te wijzen dan gevorderd.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade volledig toewijzen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade acht de rechtbank een bedrag van € 1.500,- , gelet op de aard en de ernst van het feit, de gevolgen daarvan en gezien de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, billijk. Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij zal niet-ontvankelijk verklaard worden in de vordering.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 21 juli 2016.
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 27, 36f, 45, 62, 91, 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 107, 176, 177, 178 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 05/720253-16 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft
begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
210 (tweehonderdtien) dagen;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
106 (honderdzes) dagen,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op
drie jarenwordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door Reclassering IrisZorg te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen 3 (werk)dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij Reclassering IrisZorg (Tarweweg 20, 6534 AM Nijmegen, tel: 088-606 1600) en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] , wonende te [adres 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en drugs, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde meldt een terugval in gebruik direct bij de reclassering. Veroordeelde dient indien nodig ter controle van deze voorwaarde mee te werken aan de afname van urinecontroles;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Kairos, of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling/deskundige aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn impuls- en agressieregulatieproblematiek. Veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- bij overtreding van het drugs- en alcoholverbod kan besloten worden dat veroordeelde moet deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit GI-GGZ Leefstijltraining, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven.
- Geeft opdracht aan Reclassering IrisZorg tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 een
werkstrafgedurende
120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
 een
geldboetevan
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen
hechtenis;

heft ophet -geschorste- bevel tot
voorlopige hechtenis(parketnummer 05/720253-16).
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (parketnummer 05/720253-16)
  • veroordeelt verdachte tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Gerritsen (voorzitter), mr. L.C.P. Goossens mr. K.A.M. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Sluijters, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 maart 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016360173, gesloten op 1 september 2016, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 20 + de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 14 maart 2017.
3.Geneeskundige verklaring d.d. 18 augustus 2016 + proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 20.
4.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 14 maart 2017.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 28-29.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 34.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 26.
8.Proces-verbaal uitkijken beelden, p. 59.
9.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de politie Oost-Nederland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0800/20072016220590712, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.