ECLI:NL:RBGEL:2017:1540

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
22 maart 2017
Zaaknummer
05/740150-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met verminderd toerekeningsvatbaarheid en TBS-maatregel

Op 16 maart 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 40-jarige man die op 8 april 2016 in Beekbergen een poging tot moord heeft gepleegd door zijn slachtoffer meer dan twintig keer met een mes in het hoofd en andere delen van het lichaam te steken. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte, die lijdt aan schizofrenie en verminderd toerekeningsvatbaar was, het slachtoffer met voorbedachten rade heeft willen doden. Echter, de rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van voorbedachte raad, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van poging tot moord, maar wel werd veroordeeld voor poging tot doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, naast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging, gezien de ernst van het feit en het recidiverisico. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar vormt voor de samenleving en dat behandeling noodzakelijk is. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor de geleden schade, die in totaal € 35.614,85 bedraagt, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740150-16
Datum uitspraak : 16 maart 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in het PPC in Zwolle.
Raadsman: mr. J.M. Stam, advocaat in Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 juli 2016, 18 oktober 2016, 28 december 2016, 19 januari 2017 en 2 maart 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank deels toegewezen vordering tot aanpassing omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 april 2016 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, meermalen met een mes in het gezicht, althans het hoofd en/of de lies, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte vrijgesproken moet worden van de tenlastegelegde poging tot moord, omdat geen sprake is geweest van voorbedachte rade. Er kan wel wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de voorbedachte rade en daarmee de tenlastegelegde poging tot moord niet bewezen kan worden geacht.
Beoordeling door de rechtbank
Op 8 april 2016 kwam aangever [slachtoffer] (hierna te noemen: ‘ [slachtoffer] ’) bij zijn woning in Beekbergen aan. Hij zag een man bij de containers en achter zijn woning lopen. [slachtoffer] heeft met zijn telefoon een foto van de man gemaakt en vervolgens de politie gebeld. Op het moment dat [slachtoffer] zijn telefoon weer wegstopte, zag hij dat de man een mes in zijn hand hield en daarmee op zijn hoofd begon in te steken. Bij de eerste twee steken duwde de man [slachtoffer] met zijn rug op de grond. De man bleef maar doorgaan met insteken op het hoofd van [slachtoffer] , terwijl hij bovenop [slachtoffer] zat. Eén keer ging het mes dwars door het oog van [slachtoffer] . De man draaide het mes toen met twee handen om. [slachtoffer] hoorde van binnen alles breken. [slachtoffer] zag de man met het mes eveneens naar zijn lies uithalen. Ook raakte de man de bovenarm van [slachtoffer] . Op het moment dat [slachtoffer] even verzwakte, stopte de man met steken. De man had het mes in zijn hand op de grond liggen. [slachtoffer] kwam weer bij en pakte toen het mes met zijn beide handen heel stevig vast. De man kreeg het mes niet meer los en is weggerend. [2]
Verdachte heeft zowel tegenover de politie als ter terechtzitting geen enkele inhoudelijke verklaring over de steekpartij afgelegd.
De rechtbank ziet zich de vraag gesteld of verdachte de man is geweest die met een mes op het hoofd, de lies en de bovenarm van [slachtoffer] heeft ingestoken. Zij overweegt daartoe als volgt.
Foto
Verbalisant [verbalisant 1] kreeg op 8 april 2016 de melding om naar de [straatnaam] [huisnummer] in Beekbergen te gaan. Verbalisant [verbalisant 1] zag op ongeveer vijftig tot honderd meter vanaf de [straatnaam] een man met veel bloed en meerdere steekwonden in het gezicht op de grond liggen. Die man zei toen dat hij met zijn telefoon een foto had gemaakt van degene die hem gestoken had. [3]
[slachtoffer] heeft de man op de foto ook in een later stadium nogmaals aangewezen als degene die hem het letsel heeft toegebracht. [4]
Verdachte is op 8 april 2016 op het terrein van vakantiepark ‘ [vakantiepark] ’, nabij de [straatnaam] , aangehouden. [5]
Mes en mespuntje
Op aanwijzen van [slachtoffer] heeft verbalisant [verbalisant 2] een groot bebloed mes in de buurt van een nabij gelegen hek gevonden. [6]
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben het mes veiliggesteld als sporendrager (SIN AAJH1509NL). [7]
Verbalisant [verbalisant 5] heeft het veiliggestelde mes op drie plekken bemonsterd, namelijk op een zo min mogelijk bebloede plek op het heft van het lemmet (AAJI7542NL), een deel van een bloedspoor op het lemmet (AAJI7543NL) en een deel van een bloedspoor op het heft (AAJI7544NL). [8]
Op 10 april 2016 is het mes door verbalisant [verbalisant 3] onderzocht. Hij constateerde dat het puntje van het mes ontbrak. Door de microscoop heen zag hij dat het breukvlak van het mes schoon en zonder sporen van corrosie (roest) was. De informatie over het ontbrekende mespuntje is doorgegeven aan het Gelre-ziekenhuis, in Apeldoorn, waar [slachtoffer] lag. Daar was op een CT-scan te zien dat er zich een mespuntje in de schedel van [slachtoffer] bevond. Op 19 april 2016 is het mespuntje chirurgisch verwijderd en overgedragen aan verbalisant [verbalisant 3] . Hij heeft het mespuntje veiliggesteld als sporendrager (SIN AAJB7362NL). [9]
Vervolgens heeft rapporteur [rapporteur 1] van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: ‘NFI’) de volgende vraagstelling onderzocht: ‘Hebben het mes (AAJH1509NL) en de mespunt (AAJB7362NL) oorspronkelijk één geheel gevormd?’ Na een vergelijkend onderzoek heeft de rapporteur met betrekking tot de vraagstelling de volgende hypothesen opgesteld:
Hypothese 1: De mespunt (AAJB7362NL) heeft oorspronkelijk één geheel
gevormd met het mes (AAJH1509NL);
Hypothese 2: De mespunt (AAJB7362NL) heeft oorspronkelijk één geheel gevormd
met een willekeurig ander mes dan (AAJH1509NL).
De rapporteur concludeert dat de resultaten van het onderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 waar is dan wanneer hypothese 2 waar is. [10]
De rechtbank neemt op basis van het bovenstaande aan dat het mespuntje dat is verwijderd uit de schedel van [slachtoffer] oorspronkelijk één geheel heeft gevormd met het op aanwijzing van [slachtoffer] aangetroffen mes.
DNA‑onderzoek
[rapporteur 2] , rapporteur van het NFI, heeft een DNA-onderzoek gedaan en daarbij het DNA‑profiel van [slachtoffer] en van verdachte betrokken. Sin AAJI7542NL (heft van het mes AAJH1509NL) bevat een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen, namelijk [slachtoffer] en verdachte. Voor het vaststellen van de bewijskracht van de gevonden match tussen het DNA‑mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AAJI7542NL en het DNA‑profiel van verdachte zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese I: De bemonstering AAJI7542NL bevat bloed/celmateriaal van verdachte en één willekeurig gekozen niet verwante persoon.
Hypothese II: De bemonstering AAJI7542NL bevat bloed/celmateriaal van twee willekeurig gekozen niet aan elkaar verwante personen.
De rapporteur concludeert dat de bevindingen van het vergelijkend DNA‑onderzoek meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker zijn als hypothese I waar is, dan als hypothese II waar is.
Op grond van deze bevindingen concludeert de rechtbank dat het DNA dat is aangetroffen op het heft van het mes van verdachte is.
Op de lemmet van hetzelfde mes (AAJI7543NL) en de heft van dit mes (AAJI7544NL) is bloed/celmateriaal aangetroffen dat afkomstig kan zijn van het DNA‑profiel van [slachtoffer] . De matchkans van het DNA‑profiel wordt kleiner dan 1 op 1 miljard geacht, ofwel de kans dat dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. [11]
Op grond van deze bevindingen concludeert de rechtbank dat het DNA dat is aangetroffen op het lemmet en heft van het mes van [slachtoffer] is.
Forensisch arts [forensisch arts 1] heeft [slachtoffer] op 8 april 2016 onderzocht. Hij zag verspreid over het hoofd van [slachtoffer] zestien gehechte huidverwondingen en enkele krasverwondingen. Op de voorzijde van de linkerschouder en in de linkerlies zat een gehechte huidverwonding. [forensisch arts 1] concludeert dat het aangetroffen letsel goed kan passen bij steken en snijden met een scherp voorwerp in combinatie met een worsteling. [12]
De rechtbank acht op basis van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen bewezen dat verdachte degene is geweest die met het inbeslaggenomen mes op het hoofd, de lies en de bovenarm van [slachtoffer] heeft ingestoken.
Opzet van verdachte
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Zij overweegt daartoe als volgt.
[slachtoffer] is onderzocht door forensisch arts [forensisch arts 2] . Ten aanzien van de penetrerende letsels in de schedel overweegt [forensisch arts 2] dat zij zich allen nabij vitale delen bevinden. Een lichaamsvreemd voorwerp heeft bijna de hersenen bereikt. Ook de letsels rond de ogen en de schedelbasis bevinden zich nabij vitale structuren en het penetrerend letsel links in de hals verloopt tot in de grote halsader en zeer nabij de halsslagader. Het penetrerend letsel in de linkerschouder verloopt nabij de armslagader en het bovenste deel van de linkerlong. De hechtwond in de linkerlies bevindt zich op relatief geringe afstand van de grote beenslagader en zenuw van dat been. In algemene zin wordt gesteld dat perforatie of doorklieving van een grote slagader, zoals de halsslagader, de armslagader en de beenslagader een aanmerkelijk risico impliceert voor het acuut ontstaan van grote en potentieel dodelijk verlopende bloedingen uit dergelijke bloedvaten. [forensisch arts 2] concludeert dat er door het herhaald steken en/of snijden met een scherp voorwerp in het hoofd, de hals, de linkerschouder en de linkerlies van [slachtoffer] een aanmerkelijke kans was op het ontstaan van meervoudig, levensbedreigend en/of ernstig invaliderend letsel. [13]
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er bij verdachte sprake is geweest van vol opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg (in dit geval het van het leven beroven van [slachtoffer] ) is aanwezig, indien een verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat een verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan deze kans is niet alleen vereist dat een verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank concludeert op basis van de voormelde onderzoeken door de forensisch artsen [forensisch arts 1] en [forensisch arts 2] dat [slachtoffer] meer dan twintig keer, vooral in het hoofd, is gestoken. Nu het mes bijna de hersenen van [slachtoffer] heeft bereikt, gaat de rechtbank ervan uit dat er door verdachte met veel kracht is gestoken. Wanneer iemand met een mes met veel kracht steekt in het hoofd van een ander, waarin zich vitale delen bevinden, zoals de hersenen en slagaders, dan is de kans dat die ander ten gevolge van het steken in het hoofd overlijdt, naar algemene maatstaven aanmerkelijk te noemen. De rechtbank acht dit een feit van algemene bekendheid: iedereen weet dat en verdachte wist dat dus ook. Door met die wetenschap toch met zoveel kracht in het hoofd van verdachte te steken, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] ten gevolge van het steken zou komen te overlijden. De rechtbank acht daarom bewezen dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
Poging moord of poging doodslag
Vervolgens is de vraag of verdachte met voorbedachten rade heeft gestoken. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat verdachte voorafgaand aan het steken, vanaf het moment van de eerste confrontatie met [slachtoffer] , heeft nagedacht over de mogelijkheid om [slachtoffer] dood te steken. Verder is het tijdspad zoals dat volgt uit het dossier ook niet dusdanig lang dat op basis daarvan vast kan worden gesteld dat verdachte de gelegenheid heeft gehad zich te beraden en het daarom redelijk zou zijn om aan te nemen dat verdachte van die mogelijkheid tot beraden gebruik heeft gemaakt. Die tijdspanne is naar het oordeel van de rechtbank daarvoor te kort. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat hij moet worden vrijgesproken van een poging tot moord. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks8 april 2016 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk
en met voorbedachten radevan het leven te beroven, meermalen met een mes in het gezicht, althans het hoofd en
/ofde lies,
althans het lichaamvan die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt.
Volgens de raadsman biedt het rapport van het NIFP ruimte voor de conclusie dat sprake is van zware tot gehele ontoerekeningsvatbaarheid.
[psycholoog] , psycholoog, en [psychiater] , psychiater, hebben onderzoek gedaan naar de persoon van verdachte. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in het Pro Justitia rapport van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, van 2 november 2016. Uit het rapport komt naar voren dat verdachte aan de ziekte schizofrenie lijdt. Volgens de onderzoekers staat vast dat verdachte tijdens het plegen van het tenlastegelegde feit in een psychotisch toestandsbeeld verkeerde in het kader van de ziekte schizofrenie. De onderzoekers adviseren om verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde feit in ieder geval als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Een grotere mate van doorwerking van de ziekte schizofrenie kunnen de onderzoekers niet onderbouwen, omdat informatie over de door verdachte gebruikte middelen en zijn drijfveren en motieven ontbreekt.
De rechtbank neemt deze conclusies van de psycholoog en psychiater over. Gelet op deze conclusies bestaat er geen aanleiding om de mate van ontoerekeningsvatbaarheid te verzwaren, zoals door de raadsman is betoogd. De rechtbank rekent het bewezenverklaarde verdachte dan ook in verminderde mate toe.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren en dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in het geval van een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit opname in een TBS-kliniek volstaat. Volgens de raadsman is het daarnaast opleggen van een gevangenisstraf, langer dan de duur van de voorlopige hechtenis, niet functioneel.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf. Hij heeft zijn slachtoffer meerdere malen met een mes in het hoofd gestoken. Ook is het slachtoffer in zijn lies en arm gestoken. [slachtoffer] is door deze messteken ernstig gewond geraakt en het is geluk te noemen dat hij door het handelen van verdachte niet is overleden. Verdachte heeft met zoveel kracht gestoken dat het mes door de schedel van [slachtoffer] is gegaan en het mespuntje daarin is blijven steken. Tijdens de terechtzitting van 2 maart 2017 is naar voren gekomen dat een groot deel van het linker bovenbeen van [slachtoffer] gevoelloos is geworden. Dat geldt ook voor plekken in zijn gezicht. Herstel is volgens de artsen uitgesloten en dit letsel is dan ook blijvend. [slachtoffer] zal door onder meer voornoemd letsel de rest van zijn leven worden herinnerd aan het misdrijf. Hij kampt echter niet alleen met lichamelijk letsel. Daarnaast ondervindt hij ook ernstige psychische gevolgen van het misdrijf. [slachtoffer] heeft door het handelen van verdachte de dood in de ogen gekeken en ondervindt daarvan nog iedere dag de gevolgen. Naar het oordeel van de rechtbank past daarom bij dit feit uitsluitend een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Verder heeft de rechtbank bij de straftoemeting rekening gehouden met de forse justitiële documentatie van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven. Op 13 oktober 2015 is verdachte nog door de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, voor een poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden. Deze en andere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw een geweldsmisdrijf te plegen.
Uit het Pro Justitiarapport van 18 mei 2016, opgemaakt door [klinisch psycholoog] , klinisch psycholoog, blijkt dat verdachte medewerking aan onderzoek heeft geweigerd. De onderzoeker heeft in overweging gegeven om verdachte voor een klinische observatie in het PBC te plaatsen.
Vervolgens is verdachte onderzocht door [psycholoog] , psycholoog, en [psychiater] , psychiater, beiden verbonden aan het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum. De bevindingen van hun onderzoek zijn neergelegd in het Pro Justitia rapport van 2 november 2016. Hieruit blijkt dat verdachte tijdens de observatieperiode symptomen vertoonde van een actueel psychiatrisch toestandsbeeld met wanen, gedesorganiseerd spreken met frequente gedachtenontsporingen en niet te volgen incoherente betogen, vaak met bizarre inhoud. Vastgesteld wordt dat verdachte ten tijde van de rapportage een acute episode vertoont van de ziekte schizofrenie, waarbij vooral het gedesorganiseerde karakter opvalt. Het is niet mogelijk gebleken om een reconstructie te maken van het tenlastegelegde in de vorm van een delict scenario en vervolgens een delict analyse, omdat verdachte niet wilde spreken met de onderzoekers over het steken. Wel is opgemerkt dat schizofrenie een chronisch verlopende ziekte is met in de tijd optredende psychotische exacerbaties, zodat aangenomen kan worden dat de ziekte tijdens het tenlastegelegde ook aanwezig was. Naar de mening van rapporteurs kan uitgegaan worden van aanwezigheid van een psychotisch toestandsbeeld ten tijde van het tenlastegelegde, waarbij ook kan worden aangenomen dat dit toestandsbeeld in aanzienlijke mate heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogen bestond.
Uit het rapport volgt verder dat de rapporteurs de recidivekans als hoog inschatten omdat het verdachte ontbreekt aan ziekte-inzicht, hij instabiel is en hij gewelddadige denkbeelden heeft. Bovendien zijn er minimale beschermende factoren aanwezig. De leefomstandigheden van verdachte zijn namelijk zorgwekkend en voor de toekomst heeft verdachte geen plannen voor professionele ondersteuning of hulp. Daarbij komt dat sprake is van middelengebruik en verdachte als zorg mijdend is aan te merken.
Verdachte zal volgens de rapporteurs behandeld moeten worden voor schizofrenie. Ook moet er aandacht zijn voor het middelengebruik. De toestand van verdachte vergt naar de mening van de rapporteurs een gespecialiseerde en hoog beveiligde omgeving. Zij verwachten een langdurige behandeling die alleen in een hiertoe goed geoutilleerde forensisch klinische omgeving kan plaatsvinden. De rapporteurs adviseren om de behandeling vorm te geven binnen het kader van de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Gelet op de ernst van het feit, het recidiverisico, de noodzaak van behandeling en het feit dat verdachte daaraan niet wil of kan meewerken eist naar het oordeel van de rechtbank de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling.
Voorts eist die genoemde veiligheid het bevel dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Een minder vergaande maatregel is gezien de ernst van de problematiek, het recidiverisico en het ontbreken van een intrinsieke behandelmotivatie naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende toereikend.
Nu sprake is van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, is aan alle vereisten voor het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging voldaan. De rechtbank zal verdachte ook deze maatregel opleggen, waarbij wordt opgemerkt dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam, als bedoeld in artikel 38e Sr.
Verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar en aldus voor een deel wel strafbaar. Gezien het feit dat verdachte vele malen eerder met justitie in aanraking is geweest en gelet op de ernst van het feit en de gevolgen die het feit heeft voor [slachtoffer] acht de rechtbank tevens een gevangenisstraf van vier jaren passend, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het achterwege laten van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van kortere duur zou naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit.
7a. De beoordeling van de civiele vordering en de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Hij heeft een (voorlopig) bedrag van € 60 .000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 april 2016, gevorderd. Voornoemd bedrag is opgebouwd uit immateriële schade van € 30.000,00 en bestaat voor het overige deel uit materiële schade.
De officier van justitie heeft zich voor wat betreft de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie heeft tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De raadsman heeft bepleit dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer] een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarvan is de rechtbank echter niet gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde tot een bedrag van € 100,00 aan kledingschade heeft geleden en dat hij tot een bedrag van € 881,00 in verband met het opvragen van medische informatie en tot een bedrag van € 112,28 aan reiskosten heeft gemaakt. Ook de gevorderde bedragen Apotheek/bonnen (€ 70,32) zijn toewijsbaar. Deze schadeposten zijn door de officier van justitie en de raadsman ook niet ter discussie gesteld.
Dat is anders voor wat betreft het gevorderde schadebedrag van € 246,39 wegens het verlies van de portemonnee en hetgeen zich daarin aan geld en pasjes bevond. De raadsman heeft bepleit dat er geen bewijs is dat verdachte de portemonnee van [slachtoffer] heeft gestolen, zodat het hieraan gekoppelde schadebedrag ook niet kan worden toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat voor toewijzing geen plaats is omdat de diefstal van de portemonnee van [slachtoffer] na de toegewezen aanpassing geen deel meer uitmaakt van de tenlastelegging.
Ten aanzien van de medische kosten zijn alleen volledig toewijsbaar de kosten die zijn gemaakt in verband met het eigen risico 2016, het vrijwillig eigen risico 2016, het eigen risico 2017 en de fysiobehandelingen. Het gaat hierbij om een bedrag van € 1.405,00. De raadsman heeft bepleit dat een onderbouwing van de kosten van de fysiobehandelingen ontbreekt, maar daarin volgt de rechtbank hem niet. [slachtoffer] heeft namelijk een nota van de fysiotherapeut van het gevorderde bedrag van € 135,00 overgelegd.
Daarentegen zijn de kosten die zijn gemaakt in verband met het vrijwillig eigen risico 2017 niet toewijsbaar, omdat [slachtoffer] naar het oordeel van de rechtbank in het kader van zijn schadebeperkingsplicht niet voor een vrijwillig eigen risico hoeft te kiezen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de in 2016 en tot en met februari 2017 gemaakte, en gevorderde, kosten in verband met de oedeembehandelingen toewijsbaar zijn. Het gaat dan om een bedrag van € 657,00. [slachtoffer] vordert daarnaast een (begroot) bedrag van € 2.504,25 in verband met de nog te ondergane oedeembehandelingen. Tijdens de terechtzitting van 2 maart 2017 is naar voren gekomen dat van voornoemd bedrag maximaal € 500,00 door de zorgverzekeraar wordt vergoed, zodat naar het oordeel van de rechtbank een bedrag van
€ 2.004,25 (€ 2.504,25 - € 500,00) toewijsbaar is.
[slachtoffer] vordert verder een bedrag van € 4.425,00 aan te verwachten medische kosten. In dit kader heeft de raadsman bepleit dat de zorgverzekeraar deze kosten, behoudens de al gemaakte kosten in verband met de oedeembehandelingen, vergoedt. Bewijs dat dat niet zo zou zijn, ontbreekt volgens de raadsman. De rechtbank gaat ervan uit dat [slachtoffer] , gelet op de aard van de opgelopen verwondingen, daadwerkelijk het eigen risico 2018 zal moeten betalen. Het gaat dan om een bedrag van € 385,00. De rechtbank wijst dit bedrag toe. Omdat nu nog onbekend is welke behandelingen [slachtoffer] in de toekomst nog moet ondergaan en welke kosten daaraan verbonden zullen zijn, verklaart de rechtbank [slachtoffer] in het overige gevorderde deel van € 4.040,00, dat ziet op toekomstige behandelingen, niet-ontvankelijk.
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat de gevorderde beveiligingskosten van
€ 3.483, 60 in een te ver verwijderd causaal verband staan met het door verdachte gepleegde strafbare feit. Om die reden verklaart de rechtbank [slachtoffer] in dit deel van de vordering niet‑ontvankelijk.
Verder is de rechtbank van oordeel dat een behandeling van de gevorderde kosten wegens verlies aan verdienvermogen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Hierbij neemt de rechtbank onder meer in aanmerking dat het op basis van de overgelegde stukken niet op voorhand duidelijk is wat de oorzaak van het teruglopen van de extra verdiensten is geweest, erop gelet dat al voor het gebeuren sprake was van een terugloop in die verdiensten. Nu dit gedeelte van de schade namens verdachte wordt betwist, wordt [slachtoffer] wat betreft dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De raadsman heeft ten aanzien van het gevorderde smartengeld van € 30.000,00 bepleit dat daarvan ‘slechts’ een bedrag van € 8.000,00 tot € 9.000,00 kan worden toegewezen. In dit kader heeft hij verwezen naar de smartengeldgids. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat [slachtoffer] als gevolg van het door verdachte gepleegde strafbare feit immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht een bedrag van € 30.000,00 redelijk en billijk en zal dit toewijzen. Hierbij neemt de rechtbank met name in aanmerking dat [slachtoffer] moet leven met de herinneringen aan dit feit waarbij hij de dood in de ogen heeft gezien. En verder dat [slachtoffer] iedere keer dat hij in de spiegel kijkt, zal worden geconfronteerd met het gebeuren, nu de littekens daarvan naar het zich laat aanzien zichtbaar in zijn gezicht blijven.
De rechtbank wijst in totaal een bedrag van € 35.614,85, te vermeerderen met de wettelijke
rente vanaf 8 april 2016, toe. [slachtoffer] zal, voor het deel van zijn vordering dat niet wordt
toegewezen, niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van [slachtoffer] , met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 213 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
7b. De beoordeling inzake in beslag genomen voorwerpen
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de inbeslaggenomen goederen, te weten de kleding van verdachte en [slachtoffer] , het mes, het mespuntje, een aansteker en houtsnippers, verbeurd te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank bepaalt dat het in beslag genomen en nog niet teruggegeven mes en het mespuntje, aangetroffen nabij de plaats delict respectievelijk in de schedel van het slachtoffer, onttrokken dienen te worden aan het verkeer, nu met het mes het feit is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan daarom in strijd is met het algemeen belang.
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de na te melden spullen aan verdachte:
  • een spijkerbroek (BVH volgnr. 1099315);
  • een zwarte trainingsbroek (BVH volgnr. 1099317);
  • een grijze jas (BVH volgnr. 1099318);
  • een zwarte trui (hoody) met witte koordjes (BVH volgnr. 1099319);
  • een zwart shirt (BVH volgnr. 1099320);
  • vier grijze sokken (BVH volgnr. 1099323);
  • zes gebundelde sokken (BVH volgnr. 1109360);
  • groen/beige schoenen (BVH volgnr. 1099326);
  • een zwarte muts (BVH volgnr. 1109363);
  • een blauwe boxershort (BVH volgnr. 1109374);
  • een blauw spijkerjack met grijze mouwen en capuchon (BVH volgnr. 1109356).
De rechtbank gelast de teruggave van de na te melden spullen aan [slachtoffer] :
  • een grijze werkbroek (BVH volgnr. 1099379);
  • twee zwarte werkschoenen (BVH volgnr. 1099382);
  • twee grijze shirts (BVH volgnr. 1099384 en 1099385);
  • twee witte sokken (BVH volgnr. 1099386).
De rechtbank gelast de teruggave van de snippers en de aansteker aan beslagene.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24, 27, 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit, zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaar;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;

onttrekking aan het verkeer vande in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een mes met houten handvat (fileermes) en een mespuntje van 7 mm;
 gelast de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten:
  • een spijkerbroek (BVH volgnr. 1099315);
  • een zwarte trainingsbroek (BVH volgnr. 1099317);
  • een grijze jas (BVH volgnr. 1099318);
  • een zwarte trui (hoody) met witte koordjes (BVH volgnr. 1099319);
  • een zwart shirt (BVH volgnr. 1099320);
  • vier grijze sokken (BVH volgnr. 1099323);
  • zes gebundelde sokken (BVH volgnr. 1109360);
  • groen/beige schoenen (BVH volgnr. 1099326);
  • een zwarte muts (BVH volgnr. 1109363);
  • een blauwe boxershort (BVH volgnr. 1109374);
  • een blauw spijkerjack met grijze mouwen en capuchon (BVH volgnr. 1109356);
 gelast de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan de rechthebbende, te weten:
  • een grijze werkbroek (BVH volgnr. 1099379);
  • twee zwarte werkschoenen (BVH volgnr. 1099382);
  • twee grijze shirts (BVH volgnr. 1099384 en 1099385);
  • twee witte sokken (BVH volgnr. 1099386);
  • snippers (BVH volgnr. 1106059);
  • aansteker (BVH volgnr. 1106063).
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De rechtbank:
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 35.614,85 (vijfendertigduizend zeshonderdenveertien euro en vijfentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag
te betalen van € 35.614,85 (vijfendertigduizend zeshonderdenveertien euro en vijfentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 april 2016 met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 213 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S.M. Bak, voorzitter, mr. M.P. Bos en mr. S.C.A.M. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 maart 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in:
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 94-98. (I)
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 61-62. (I)
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 97-98. (I)
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 69. (I)
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 63. (I)
7.Proces-verbaal sporenonderzoek p. 33-36 (II).
8.Proces-verbaal biologisch vooronderzoek, p. 131-132. (II)
9.Proces-verbaal sporenonderzoek mes en mespunt, p. 68-69 (II).
10.Rapport van een soucheonderzoek aan een mespunt en een mes, p. 144-151.
11.Rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA onderzoek, p. 136-138. (II)
12.Letselrapportage GGD Noord- en Oost-Gelderland, p. 152-155. (II)
13.Forensisch geneeskundig onderzoek van Nederlands Forensisch Instituut van 2 december 2016, zaaknummer 2016.06.22.134.