ECLI:NL:RBGEL:2017:1422

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
16 maart 2017
Zaaknummer
299124
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot bewijs van gebruik van een strook grond en geschil over perceelsgrenzen tussen buren

In deze zaak vordert de besloten vennootschap Marvin Beheer B.V. dat de Vereniging van Eigenaren (VVE) en een appartementsgerechtigde, aangeduid als [gedaagde sub 2], worden veroordeeld om een deel van een schutting dat op hun perceel staat te verwijderen. Marvin stelt dat de nieuwe schutting, die door de VVE is geplaatst, elf centimeter over de erfgrens staat en dat er geen omgevingsvergunning voor is verleend. De VVE is niet verschenen, terwijl [gedaagde sub 2] gemotiveerd verweer voert. Marvin baseert haar vordering op de stelling dat de VVE en [gedaagde sub 2] een voorheen aanwezige schutting hebben verwijderd en een nieuwe schutting hebben geplaatst die niet op de kadastrale grens staat.

De rechtbank oordeelt dat het relaas van bevindingen van het kadaster aantoont dat de feitelijke perceelsgrens niet samenvalt met de kadastrale grens. De rechtbank laat [gedaagde sub 2] toe bewijs te leveren dat zij gedurende twintig jaren het strookje grond heeft gebruikt, anders dan krachtens een overeenkomst met Marvin of diens gedogen van de feitelijke situatie. De zaak wordt aangehouden voor bewijslevering door [gedaagde sub 2].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/299124 / HA ZA 16-116 / 17 / 823fh
Vonnis van 1 maart 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MARVIN BEHEER B.V.,
gevestigd te Lent, gemeente Nijmegen,
eiseres,
advocaat mr. F. Meeusen te Zoetermeer,
tegen
1. de vereniging
VERENIGING VAN EIGENAARS [adres] 12 TE [vestigingsplaats],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.C. Molenaar te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna Marvin, de VVE en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 juni 2016 en de daarin genoemde gedingstukken;
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 november 2016;
  • de akte na descente en comparitie van [gedaagde sub 2] ;
  • de antwoordakte na descente en comparitie van Marvin met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn buren:
2.2.
Marvin is eigenaar, voor zover hier van belang, van een perceel grond met bebouwing, plaatselijk bekend [adres] 14, 14a, 14b, 14c, 14d en 14e te [vestigingsplaats] , kadastraal bekend gemeente [vestigingsplaats] , sectie F, nummer 3699.
2.3.
De VVE wordt gevormd door de gezamenlijke eigenaren van een perceel grond met bebouwing, gelegen naast het perceel van Marvin. Dit perceel is plaatselijk bekend [adres] 12 te [vestigingsplaats] , voorheen kadastraal bekend gemeente [vestigingsplaats] , sectie F, nummer 1761. Dit perceel en een ten opzichte van de weg daarachter gelegen perceel, voorheen kadastraal bekend gemeente [vestigingsplaats] , sectie F, nummer 2691, zijn gesplitst en hernummerd tot 4483, 4483 A1 en 4483 A2.
2.4.
[gedaagde sub 2] is appartementsgerechtigde tot het perceel met nummer 4483 A1. Het appartementsrecht omvat het uitsluitend gebruik van de woning met schuur en tuin.
2.5.
Op een kadastrale tekening van het jaar 1968, nummer 293, is de grens die de percelen nummer 1761 en 1412 gemeenschappelijk hebben getekend als een rechte lijn.
2.6.
Op een kadastraal relaas van bevindingen van 17 juni 2016 is dezelfde grens ( het oostelijke deel van perceel nummer 1412 is klaarblijkelijk in de tussentijd vernummerd tot 3699) eveneens getekend als een rechte lijn. Daarbij wordt verwezen naar veldwerk nummer 139 en 293.
2.7.
Tussen het perceel van Marvin en het aangrenzende perceel van [gedaagde sub 2] respectievelijk de VVE bevindt zich een schutting. In die schutting bevinden zich op ongeveer twee derden van de lengte, gezien vanaf de weg, achtereenvolgens een knik naar rechts en een knik naar links (verder tezamen ook te noemen: de knik).
2.8.
[betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ), een rechtsvoorganger van Marvin, schrijft in een verklaring van 20 december 2014:
“Hierbij verklaar ik, [betrokkene 1] , voormalig eigenaar [adres] 14 te [vestigingsplaats] :
De schutting tussen [adres] 14 en nummer 12 met mijn toestemming over de erfgrens is geplaatst.
Omdat ik de naastgelegen grond op dat moment niet zelf nodig had.
Deze toestemming heb ik gegeven in 2002 aan de heer [betrokkene 2] , toenmalige bewoner van de [adres] 12.
Uitdrukkelijk is overeengekomen dat wanneer ik de grond zelf nodig had, de heer [betrokkene 2] de schutting terug zou plaatsen op de erfgrens.”
2.9.
In antwoord op een vraag van [gedaagde sub 2] bericht [betrokkene 3] (verder: [betrokkene 2] ) op 3 mei 2016 per e‑mail aan haar: “De schutting en het tuinhuisje stonden er al toen wij het huis kochten. We hebben geen schutting geplaatst en ook geen overeenkomst met Dhr [betrokkene 1] daarover.”

3.Vordering en verweer

3.1.
Marvin vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I De VVE en [gedaagde sub 2] zal veroordelen om binnen veertien dagen na datum vonnis het deel van de schutting dat op haar perceel staat te verwijderen en verwijderd te houden, althans terug te plaatsen en teruggeplaatst te houden op de plaats waar de schutting tot medio 2012 heeft gestaan, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 dan wel een door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen bedrag per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, voor elke dag dat de VVE en [gedaagde sub 2] met de naleving van het te wijzen vonnis in gebreke blijven;
III (een onderdeel genummerd II ontbreekt)
de VVE en [gedaagde sub 2] hoofdelijk zal veroordelen om aan Marvin te betalen € 1.420,00 dan wel een door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen bedrag, verhoogd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
IV de VVE en [gedaagde sub 2] zal veroordelen in de kosten van het geding met de uitdrukkelijke bepaling dat zij de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zijn als zij de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis hebben betaald;
V de VVE en [gedaagde sub 2] zal veroordelen tot betaling van de nakosten, zijnde € 205,00 indien het vonnis aan gedaagden niet hoeft te worden betekend en € 273,00 indien betekening noodzakelijk blijkt.
3.2.
De vordering is gegrond op de stelling, kort gezegd, dat de VVE en [gedaagde sub 2] een voorheen aanwezige, met klimop begroeide schutting hebben verwijderd en een nieuwe schutting hebben geplaatst, die, gezien vanaf hun percelen, elf centimeter over de erfgrens staat. De nieuwe schutting is ook te hoog en er is geen omgevingsvergunning voor verleend. Op een tweetal sommaties om de schutting te verplaatsen naar de oorspronkelijke plaats hebben de VVE en [gedaagde sub 2] gereageerd met een weigering. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat zij de nieuwe schutting hebben vervangen omdat die in slechte staat verkeerde, maar dat de nieuwe schutting op dezelfde plaats staat als de oude. Daarop heeft Marvin een grensreconstructie laten uitvoeren. De kosten daarvan hebben € 495,- bedragen. Die kosten en ook de kosten van de werkzaamheden ter verkrijging van voldoening buiten rechte, tezamen € 1.420,-, behoren door de VVE en [gedaagde sub 2] te worden vergoed.
3.3.
De VVE is niet verschenen. [gedaagde sub 2] voert gemotiveerd verweer. Zij betoogt dat de palen van de oude schutting in een betonnen rand stonden en dat, na verwijdering van die oude schutting de palen van de nieuwe schutting in de bestaande gaten geplaatst zijn. De nieuwe schutting staat dus op dezelfde plaats als de oude.

4.Beoordeling

4.1.
Tegen de VVE is verstek verleend.
4.2.
Het relaas van bevindingen van het kadaster van 17 juni 2015 toont genoegzaam aan dat de feitelijke perceelsgrens, die gevormd wordt door de schutting, niet samenvalt met de kadastrale grens. Tussen de punten 31 en 32 staat de schutting op het perceel van Marvin, tien à elf centimeter terzijde van de kadastrale grens. Daardoor is het perceel van [gedaagde sub 2] daar feitelijk vergroot ten koste van dat van Marvin. Punt 32 is de hiervoor onder 2.7 bedoelde knik naar rechts. De kadastrale grens loopt bij punt 21 dwars door het stukje schutting tussen de punten 32 en 33, waar de knik in de schutting zit. Vanaf punt 33 loopt de schutting door naar achteren, nagenoeg evenwijdig aan de kadastrale grens, maar hier op het perceel van [gedaagde sub 2] . Daardoor is hier het perceel van Marvin vergroot ten koste van dat van [gedaagde sub 2] .
4.3.
Naar de rechtbank begrijpt beoogt Marvin met haar vordering te bereiken dat de schutting tussen de punten 31 en 21 wordt verwijderd, althans verplaatst naar de kadastrale grens.
4.4.
[gedaagde sub 2] heeft betoogd dat de vordering van Marvin is verjaard, zodat zij op de voet van het bepaalde in artikel 3:105 lid 1 BW (de eigendom van) het strookje grond heeft verkregen. Volgens die bepaling verkrijgt degene die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, dat goed, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw. De verjaringstermijn bedraagt, aangezien de wet voor deze situatie niet anders bepaalt, twintig jaren (artikel 3:306 BW). De termijn van verjaring van een rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit van een niet-rechthebbende begint, zo is bepaald in artikel 3:314 lid 2 BW, met de aanvang van de dag, volgende op die waarop een niet-rechthebbende bezitter is geworden of de onmiddellijke opheffing gevorderd kon worden van de toestand waarvan diens bezit de voortzetting vormt.
4.5.
Van verjaring van een rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit kan echter geen sprake zijn als het vermeende bezit voortvloeit uit een overeenkomst met de rechthebbende. Marvin heeft de hiervoor onder 2.8 aangehaalde verklaring van [betrokkene 1] overgelegd ter staving van haar standpunt dat een beroep van [gedaagde sub 2] op verjaring van de bedoelde rechtsvordering niet kan slagen. Te dezen is in artikel 3:111 BW bepaald dat men, wanneer men heeft aangevangen krachtens een rechtsverhouding voor een ander te houden, daarmee onder dezelfde titel voortgaat, zolang niet blijkt dat hierin verandering is gebracht, hetzij ten gevolge van een handeling van hem voor wie men houdt, hetzij ten gevolge van een tegenspraak van diens recht.
4.6.
Indien, zoals Marvin stelt, haar rechtsvoorganger [betrokkene 1] het strookje grond dat op het meergenoemde relaas van bevindingen wordt aangeduid door de punten 31 en 32 van de feitelijke grens en het daaraan parallel lopende gedeelte van de kadastrale grens, in gebruik heeft gegeven aan [betrokkene 2] , de rechtsvoorganger van [gedaagde sub 2] , dan heeft [betrokkene 2] niet het bezit van dat strookje verworven en is bijgevolg, toen [gedaagde sub 2] haar perceel kocht en geleverd kreeg, de eigendom ervan niet op haar overgegaan. Haar gebruik van het strookje is dan de voortzetting van het gebruik dat [betrokkene 2] ervan maakte krachtens de overeenkomst met [betrokkene 1] .
4.7.
Aan de orde is dus de vraag of de rechtsvoorganger van [gedaagde sub 2] het bezit van het bewuste strookje grond heeft verkregen. De verklaring van [betrokkene 1] kan tot de conclusie leiden dat dit niet het geval geweest is, maar wordt door [gedaagde sub 2] betwist op basis van de verklaring van [betrokkene 2] (zie onder 2.9).
4.8.
Aanvankelijk heeft Marvin het standpunt ingenomen dat de knik in de schutting niet aanwezig was tot 2012, toen de VVE en [gedaagde sub 2] de schutting hebben vervangen. Bij haar antwoordakte na descente en comparitie heeft Marvin, in antwoord op het betoog van [gedaagde sub 2] dat de erfafscheiding altijd, althans in ieder geval vanaf 1986 en derhalve méér dan dertig jaar op de huidige plek en met een knik aanwezig is geweest, gesteld dat het haar (Marvin) niet bekend was dat er een knik heeft gezeten in de oude schutting, doordat destijds begroeiing en een trap aanwezig waren die die knik aan het oog onttrokken. Volgens Marvin doet het feit dat de knik ook in de oude situatie aanwezig was geen afbreuk aan haar stellingen, omdat daaruit volgt dat de schutting ook al vóór 2012 niet op de kadastrale grens heeft gestaan.
4.9.
Onderdeel 1 van de vordering van Marvin moet dan ook in redelijkheid aldus worden gelezen dat de schutting voor wat het gedeelte tussen de punten 31 en 21 betreft zal worden verplaatst naar de perceelsgrens.
4.10.
Het is aan [gedaagde sub 2] te bewijzen dat haar rechtsvoorganger en zijzelf gedurende twintig jaren het bezit van het strookje grond hebben gehad en dat haar gebruik ervan niet voortvloeide uit een overeenkomst met de rechtsvoorganger van Marvin of van diens gedogen van de feitelijke toestand. De door [gedaagde sub 2] overgelegde verklaring van I. Peters, N. Peters en I. Peters bevestigt de aanwezigheid van de knik in de schutting in 1986, maar over het bezit van het strookje grond valt er niets uit af te leiden.
4.11.
[gedaagde sub 2] zal het bedoelde bewijs mogen leveren. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1.
laat [gedaagde sub 2] toe bewijs te leveren dat zij gedurende twintig jaren anders dan krachtens een overeenkomst met een rechtsvoorganger van Marvin dan wel diens gedogen van de feitelijke situatie het in rechtsoverweging 4.6 aangeduide strookje grond heeft gebruikt;
5.2.
bepaalt dat [gedaagde sub 2] zich op de rolzitting van
15 maart 2017schriftelijk kan uitlaten over de vraag hoe zij het bewijs wil leveren;
5.3.
bepaalt dat, als [gedaagde sub 2] bewijs wil leveren door middel van schriftelijke stukken, zij deze stukken op die rolzitting over moet leggen;
5.4.
bepaalt dat [gedaagde sub 2] , indien zij bewijs wil leveren door getuigen, op die rolzitting de namen van de getuigen, hun verhinderdata en die van haarzelf en haar raadsman zal opgeven voor de periode van vier maanden na de datum van dit vonnis, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
5.5.
bepaalt dat, als een getuigenverhoor wordt gehouden, beide partijen daarbij aanwezig moeten zijn om eventueel aansluitend aan het verhoor de zaak te bespreken en te bekijken of een schikking mogelijk is;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2017.